2.10.Na de suïcide van [D (voornaam)] heeft de GGD, in het kader van Wmo toezicht, een calamiteitenonderzoek, zoals beschreven in het Toetsingskader calamiteiten en geweldsincidenten, gedaan. De GGD heeft in haar rapport van december 2022 geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] het interne beleid ten aanzien van suïcide op orde heeft en dat zij dit beleid heeft gevolgd. In het rapport zijn door [gedaagde sub 1] drie basisoorzaken geformuleerd:
1. De eerste basisoorzaak is gelegen in de cliënt, die in de periode voor de calamiteit te maken heeft gehad met een aantal afwijzingen. Dit zijn emotionele stressoren geweest voor de cliënt. De [gedaagde sub 1] verwijst hierbij naar een psychologisch onderzoek van [organisatie 2] . Deze basisoorzaak wordt geclassificeerd als een clinët gerelateerde factor.
2. De tweede basisoorzaak is organisatorisch van aard en wordt gevonden in de ketensamenwerking tussen de [gedaagde sub 1] en de GGZ. Deze basisoorzaak is onder te verdelen in de volgende knelpunten:
a.
a) Een opname in een klinische behandelsetting bij de GGZ heeft niet plaatsgevonden. De [gedaagde sub 1] heeft, gedurende het verblijf van de cliënt bij de [gedaagde sub 1] , aangegeven aan de GGZ en de veldtafel dat de problematiek van deze cliënt te complex was voor Beschermd Wonen. De [gedaagde sub 1] geeft in zijn rapportage aan dat een psychiater van de GGZ dit beeld bevestigde.
b) Er was sprake van een groot aantal betrokken zorgverleners binnen de keten.
c) Er is onvoldoende regie gevoerd op deze complexe casus.
d) Door de [gedaagde sub 1] is ervaren dat er sprake is geweest van wisselend beleid binnen de GGZ met betrekking tot deze cliënt.
e) Bij de start van het traject bij de [gedaagde sub 1] zijn met de diverse partijen te weinig concrete afspraken gemaakt over hoe te handelen bij een crisis.
f) De [gedaagde sub 1] heeft een kloof ervaren tussen de domeinen Beschermd Wonen en een klinische behandeling bij de GGZ.
3. De derde basisoorzaak betreft de inschatting van het risico op suïcide op de avond van de calamiteit. De [gedaagde sub 1] beschrijft dat zij volgens het Intern protocol "Stappenplan suïcide" heeft gehandeld. Het crisisplan van de cliënt maakt hier onderdeel vanuit. De inschatting van de beroepskrachten is geweest dat er op die bewuste avond geen sprake was van signalen die duiden op een verhoogd risico op suïcide. In deze afweging hebben zij een telefoontje van de vriendin van cliënt, die zich zorgen maakte om de cliënt, meegewogen in hun taxatie en beslissingen.
Ondanks dat zij volgens de gemaakte afspraken hebben gehandeld, benoemt de [gedaagde sub 1] dit als derde basisoorzaak. Zij willen naar aanleiding van deze calamiteit evalueren of de beroepskrachten hiermee voldoende handvatten hebben om suïcidegevaar in te schatten. Deze basisoorzaak is organisatorisch van aard (categorie protocollen).