ECLI:NL:RBMNE:2024:5459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/462 en UTR 24/327
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die beiden AOW-uitkeringen ontvangen, en de Sociale Verzekeringsbank (SvB) over de herziening van hun AOW-pensioen. Eiser ontvangt sinds december 2017 een AOW-uitkering naar de norm van een alleenstaande, terwijl eiseres sinds april 2022 een soortgelijke uitkering ontvangt. De SvB heeft in augustus 2023 besloten dat eiser en eiseres vanaf respectievelijk januari 2020 en april 2022 een AOW voor gehuwden ontvangen, omdat zij volgens de SvB vanaf 19 december 2019 een gezamenlijke huishouding zouden voeren. Dit leidde tot een terugvordering van in totaal € 24.889,81 van beide eisers. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen uit 2023 voldoende bewijs bieden voor de conclusie dat er vanaf juli 2023 sprake is van wederzijdse zorg en dus van een gezamenlijke huishouding. Echter, de rechtbank vond dat de SvB onvoldoende bewijs had geleverd voor de conclusie dat er vanaf 19 december 2019 sprake was van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank benadrukte dat de SvB de bewijslast draagt en dat de omstandigheden die tot de gezamenlijke huishouding hebben geleid, niet voldoende waren onderzocht. De rechtbank vernietigde de besluiten van de SvB en herstelde de situatie door de primaire besluiten van 14 augustus 2023 te herroepen, waardoor eisers niet hoeven terug te betalen.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de SvB de proceskosten van eisers moet vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering door de SvB in zaken die financiële gevolgen hebben voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/462 en UTR 24/327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: O.J.J.C. Koopmans),

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. Y.M. Hagting)
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SvB

(gemachtigde: mr. M. Schuurman).

Inleiding

1. Eiser ontvangt vanaf december 2017 een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (Aow) naar de norm van een alleenstaande.
1.1.
Vanaf 19 december 2019 staat eiseres ingeschreven op eisers woonadres. Eiser heeft op 17 januari 2020 aan de SvB doorgegeven dat er iemand bij hem is komen wonen en dat dit een commerciële relatie betreft.
1.2.
Op 4 mei 2021 heeft [A] een handhavingsrapportage opgesteld (hierna: de handhavingsrapportage uit 2021). Op basis van deze onderzoeksbevindingen heeft de SvB op 7 mei 2021 laten weten dat eisers’ Aow-pensioen niet verandert omdat er sprake is van een commerciële relatie.
1.3.
Eiseres ontvangt vanaf april 2022 een uitkering op grond van de Aow naar de norm van een alleenstaande.
1.4.
Op 12 juli 2023 heeft [B] een handhavingsrapportage opgesteld (hierna: de handhavingsrapportage uit 2023).
1.5.
Met het besluit van 14 augustus 2023 heeft de SvB besloten dat eiser vanaf januari 2020 een Aow voor gehuwden ontvangt omdat hij vanaf 19 december 2019 een gezamenlijke huishouding voert met eiseres. De SvB vordert over de periode van januari 2020 tot en met juni 2023 een bedrag van € 18.274,86 van eiser terug. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
De SvB heeft met een apart besluit van 14 augustus 2023 besloten dat eiseres vanaf april 2022 een Aow-uitkering voor gehuwden ontvangt omdat zij vanaf 19 december 2019 een gezamenlijke huishouding voert met eiser. De SvB vordert over de periode van april 2022 tot en met juni 2023 een bedrag van € 6.614,95 van eiseres terug. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7.
Nadat op 9 november 2023 een hoorzitting heeft plaatsgevonden, heeft de SvB met het besluit van 1 december 2023 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Met het besluit van 11 december 2023 heeft de SvB de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.8.
Eiser en eiseres (hierna samen te noemen: eisers) hebben tegen de besluiten van 1 december 2023 en 11 december 2023 (hierna: de bestreden besluiten) beroep ingesteld. In beide zaken heeft de SvB bij wijze van verweer verwezen naar het bestreden besluit.
1.9.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eiser, mr. S.S.G. Lie als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de SvB.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de SvB terecht het Aow-pensioen van eiser met terugwerkende kracht vanaf januari 2020 en dat van eiseres met terugwerkende kracht vanaf april 2022 heeft herzien naar de norm voor gehuwden/samenwonenden.
3. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eisers in beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordelingskader:
4. Een besluit tot herziening van het Aow-pensioen is een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de SvB. Dit betekent dat de SvB de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.1.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [1]
4.2.
De vraag of iemand een gezamenlijke huishouding voert, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn daarbij niet van belang.
4.3.
Het eerste criterium waaraan moet zijn voldaan is het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning.
4.4.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde feiten en omstandigheden worden betrokken. [2]
Is sprake van een gezamenlijke huishouding?
5. Niet ter discussie staat dat eisers hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er ook sprake is van wederzijdse zorg.
6. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen neergelegd in de handhavingsrapportage uit 2023 een toereikende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat vanaf juli 2023 sprake is van wederzijdse zorg en dus van een gezamenlijke huishouding.
7. Uit de onderzoeksbevindingen uit 2023 blijkt dat eiseres per maand € 450,- aan eiser betaalt en dat zij gebruik kan maken van de gehele woning. Verder hebben eisers een gezamenlijke rekening voor de gezamenlijke boodschappen, helpt eiseres mee in het huishouden en de tuin en wordt er gezamenlijk gegeten. Eisers hebben verklaard dat het wisselend is hoe vaak ze samen eten en dat het eraan ligt hoe het uitkomt. Ieder heeft zijn eigen agenda maar eisers kennen elkaars agenda zodat ze op de hoogte zijn wie waar is. Verder blijkt uit de onderzoeksbevindingen dat eisers zowel gezamenlijk als alleen op bezoek gaan bij familie en kennissen en dat zij ook samen bezoek ontvangen. Eiseres gaat mee naar de verjaardagen van de kinderen/kleinkinderen van eiser en soms gaat zij er ook alleen heen. Kaarten naar gezamenlijke kring sturen zij eigenlijk altijd namens hen beiden. Ook is het meubilair in de woning van hen beiden en doen eisers gezamenlijke activiteiten. Zo gaan zij uit eten, naar een concert, naar de musical van een kleinkind van eiser en zijn zij al 3-4 keer met de caravan weggegaan. De rechtbank oordeelt dat de SvB op grond van deze onderzoeksbevindingen terecht heeft geconcludeerd dat er sprake is van wederzijdse zorg.
8. De onderzoeksbevindingen uit 2023 bieden evenwel onvoldoende grondslag voor de conclusie van de SvB dat er achteraf bezien vanaf 19 december 2019 – de datum van inschrijving van eiseres op het adres van eiser – sprake is van wederzijdse zorg en dus van een gezamenlijke huishouding.
9. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat de SvB op basis van de onderzoeksbevindingen in 2021 met het besluit van 7 mei 2021 heeft beslist dat eisers’ Aow niet verandert omdat sprake is van een commerciële relatie tussen eiser en eiseres. Uit de handhavingsrapportage uit 2021 blijkt dat voorafgaand aan dit besluit het dossier is voorgelegd aan juridische zaken. Juridische zaken komt (ook) tot de conclusie dat sprake is van een commerciële relatie en beantwoordt de vraag of de contacten van eiser en eiseres het zakelijke overschrijden ontkennend:
‘De contacten die ze hebben zijn marginaal en ook niet structureel. Dat meneer en mevrouw ooit eens samen naar een concert zijn gegaan (of willen gaan) of af en toe eens een ritje maken met de auto (om maar eens een voorbeeld te noemen), is iets anders dan dat ze structureel met elkaar eten of het huishouden doen.’
10. Ter zitting heeft de SvB verklaard dat de Aow met terugwerkende kracht is herzien omdat de SvB aanneemt dat het besluit van 7 mei 2021 is afgegeven omdat eisers in 2021 een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. Daarbij speelt voor de SvB een belangrijke rol dat tijdens het handhavingsonderzoek in 2023 is gebleken dat eisers in 2019 geen melding hebben gemaakt van een gezamenlijke bankrekening. Verder heeft de SvB erop gewezen dat op p. 8 van de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ van 28 juni 2023 (hierna: de checklist) staat dat situatie zoals in die checklist omschreven al zo is sinds eiseres bij eiser is ingetrokken.
11. De rechtbank oordeelt dat de SvB op basis van de onderzoekbevingen uit 2023 te makkelijk de conclusie heeft getrokken dat eisers in 2021 een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. Bij lezing van de twee handhavingsrapportages komt veeleer een beeld naar voren van een proces wat er toe heeft geleid dat het contact tussen eisers in de loop der tijd is geïntensiveerd en dat zij meer samen zijn gaan doen. Dit beeld wordt bevestigd door wat in het verslag van de hoorzitting staat: ‘Als ik dat vergelijk met de situatie in 2023 dan lijkt de situatie toch anders. Betrokkene zegt dat dit natuurlijke een constant proces is, alles verandert. Het lijkt erop dat de situatie wat minder zakelijk geworden is, wat meer vermengt is. Betrokkene zegt dat je niet alles kan vastleggen in een contract.’
De rechtbank is van oordeel dat de SvB onvoldoende heeft onderzocht hoe de feiten en omstandigheden wellicht geleidelijk en in de loop van de tijd zijn gewijzigd. Daarbij had het – gezien de eerdere vaststelling in 2021 dat tussen eisers sprake is van een commerciële relatie – op de weg van de SvB gelegen om expliciet vragen te stellen over de ontwikkelingen sinds 2021 en eisers de gelegenheid te geven om in te gaan op de verschillen tussen de situatie in 2021 en 2023. Dat geldt te meer omdat een herziening met terugwerkende kracht stevige financiële gevolgen heeft voor eisers.
Dat op p. 8 van de checklist is ingevuld dat de situatie zoals daarvoor omschreven vanaf 19 december 2019 bestaat, acht de rechtbank onvoldoende voor de vergaande conclusie dat eisers in 2021 een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. Immers, het gaat om een behoorlijk uitgebreide checklist, waarin wordt gevraagd naar allerlei uiteenlopende details over het samenwonen. Kennelijk acht de SvB het niet nodig om per vraag te checken sinds wanneer de situatie is zoals omschreven, maar de rechtbank acht het onzorgvuldig om dan wel op basis van één controlevraag (die volgens eisers als slotstuk van een lang gesprek wordt gesteld) te concluderen dat eisers achteraf bezien in 2021 een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven over alle details die afwijken van de handhavingsrapportage uit 2021.
12. Verder heeft de SvB onvoldoende gemotiveerd waarom de gezamenlijke bankrekening zo zwaar weegt dat op basis daarvan alsnog vanaf 19 december 2019 een gezamenlijke huishouding wordt aangenomen. Daarbij is van belang dat de SvB de feiten en omstandigheden waarover eisers in 2021 hebben verklaard – zoals opgetekend in de handhavingsrapportage uit 2021 – al heeft beoordeeld en op basis daarvan de conclusie heeft getrokken dat sprake was van een commerciële relatie. Het enkele feit dat eisers een gezamenlijke rekening hebben voor het doen van boodschappen acht de rechtbank onvoldoende om alsnog financiële verstrengeling c.q. een gezamenlijke huishouding aannemelijk te achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers hebben verklaard dat zij de overige persoonlijke boodschappen zelf aanschaffen/betalen en dat ook de rest van de financiën gescheiden is. Van een financiële verstrengeling die verder gaat dan alleen het delen van de met de woning samenhangende lasten is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
12. Uit het voorgaande volgt dat de onderzoeksbevindingen uit 2023 een onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt van de SvB dat er vanaf 19 december 2019 sprake is van een gezamenlijke huishouding. Van een schending van de inlichtingenplicht vanaf dat moment is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld en overwogen bestaat onvoldoende grondslag voor het herzien van de Aow met terugwerkende kracht en daarmee ook voor de terugvordering van de te veel betaalde Aow.
15. De rechtbank verklaart de beroepen dan ook gegrond en vernietigt de bestreden besluiten voor zover die de herziening van de Aow met terugwerkende kracht en de terugvordering van de Aow betreffen. Gelet op de inmiddels verstreken tijd is niet aannemelijk dat het gebrek door nader onderzoek nog kan worden hersteld. De rechtbank zal daarom in het kader van finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten van 14 augustus 2023 te herroepen omdat daaraan hetzelfde, niet te herstellen gebrek kleeft.
16. Ten aanzien van eiser betekent dit dat herziening van de Aow naar de norm voor gehuwden met terugwerkende kracht tot januari 2020 en de terugvordering van de kosten van de Aow over de periode van januari 2020 tot en met juni 2023 geen standhoudt en dat eiser het bedrag van € 18.274,86 niet hoeft terug te betalen.
17. Ten aanzien van eiseres betekent dit dat herziening van de Aow naar de norm voor gehuwden met terugwerkende kracht tot april 2022 en de terugvordering van de kosten van de Aow over de periode van april 2022 tot en met juni 2023 geen standhoudt en dat eiseres het bedrag van € 6.614,95 niet hoeft terug te betalen.
18. Omdat de beroepen gegrond zijn, bepaalt de rechtbank dat de SvB aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De SvB moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 875,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,- aan eiser en eenzelfde bedrag aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 december 2023 en het bestreden besluit van 11 december 2023 voor zover daarbij de Aow met terugwerkende kracht is herzien en teruggevorderd;
- voorziet zelf in de zaak als overwogen onder 16 en 17 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten;
- veroordeelt de SvB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-;
- veroordeelt de SvB in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1750,-;
- bepaalt dat de SvB het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser en eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1, vierde lid, van de Aow.
2.Zie bv de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2284.