ECLI:NL:RBMNE:2024:5439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11263464
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.J. Nieuwenhuys, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van achterstallige huur. De gedaagde partij is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De eiseres stelde dat de gedaagde een huurachterstand had van meer dan € 17.000,00 en dat er een nieuwe huurovereenkomst tot stand was gekomen na het faillissement van [onderneming] B.V., die eerder de bedrijfsruimte huurde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de juiste manier heeft gereageerd op de dagvaarding en heeft verstek verleend. De rechter oordeelde dat de huurachterstand van elf maanden een ernstige tekortkoming was en dat de eiseres spoed had bij de ontruiming van het pand. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en de gedaagde verplicht om het pand binnen een week na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, een contractuele boete, en buitengerechtelijke kosten. De rechter heeft de vordering tot dwangsom en zelfuitvoering van de ontruiming afgewezen, omdat de eiseres al voldoende mogelijkheden had om de ontruiming af te dwingen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11263464 \ UV EXPL 24-180 JB/61315
Vonnis in kort geding van 11 september 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.J. Nieuwenhuys,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 22 augustus 2024 gedagvaard voor de kantonrechter. Bij de dagvaarding zaten producties 1 tot en met 17. Daarna heeft [eiseres] nog aanvullende stukken ingediend (producties 18, 19 en 20).
1.2.
Op 30 augustus 2024 is de zaak besproken tijdens de mondelinge behandeling. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Namens [eiseres] waren [A] (bestuurder), [B] (directeur vastgoed), [C] (medewerker administratie) en haar gemachtigde mr. E.J. Nieuwenhuys aanwezig. Namens [gedaagde] is niemand verschenen.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[onderneming] B.V. had een huurovereenkomst op grond waarvan zij een bedrijfsruimte huurde van [eiseres] . Op 27 december 2023 is [onderneming] B.V. failliet verklaard. Sindsdien gebruikt [gedaagde] de bedrijfsruimte, maar er wordt geen huur betaald. Volgens [eiseres] is er een huurachterstand van meer dan € 17.000,00. Daarom eist [eiseres] in dit kort geding, samengevat, dat [gedaagde] het pand ontruimt en dat zij de lopende en de achterstallige huur betaalt, met verhoging van de contractuele boete. De kantonrechter zal de eis (grotendeels) toewijzen.

3.Het toetsingskader

De verstektoets
3.1.
[gedaagde] is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zij is wel op de juiste manier opgeroepen. Daarom verleent de kantonrechter verstek tegen [gedaagde] . Omdat [gedaagde] niet heeft aangegeven dat de standpunten van [eiseres] niet kloppen, hoeft de kantonrechter volgens de wet alleen nog te toetsen of de eis van [eiseres] onrechtmatig of ongegrond is (artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). Als dat niet het geval is, wordt de eis in principe toegewezen.
De toets in kort geding
3.2.
Voor een procedure in kort geding, zoals in deze zaak, gelden daarnaast nog een paar aanvullende voorwaarden. Een kortgedingprocedure is een procedure waarin de kantonrechter een voorlopige voorziening kan geven. Dat is een voorlopige maatregel die vooruit loopt op de beslissing die wordt verwacht in een gewone rechtszaak (de bodemzaak), die na het kort geding kan worden ingesteld. Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt, in dit geval [eiseres] , hierbij zoveel spoed heeft dat zij de uitkomst van een gewone rechtszaak niet hoeft af te wachten. Ook is van belang hoe groot de kans is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Verder moet het belang worden meegewogen dat [eiseres] heeft bij toewijzing van de vordering.

4.De beoordeling

De eis wordt (grotendeels) toegewezen
4.1.
De kantonrechter zal de eis van [eiseres] (grotendeels) toewijzen omdat zij deze niet onrechtmatig of ongegrond vindt. [eiseres] heeft spoed bij het krijgen van een uitspraak in kort geding en de kans is groot dat de eis ook in een gewone procedure zal worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De ontruiming
[gedaagde] heeft een huurachterstand van elf maanden
4.2.
Op het moment dat [onderneming] BV failliet werd verklaard, had zij een huurachterstand van twee maanden. De bestuurder van [gedaagde] , de heer [D] , was ook bestuurder van [onderneming] BV. Hij heeft op 10 januari 2024 aan [eiseres] gemaild dat hij de openstaande huurtermijnen van [onderneming] BV alsnog wilde betalen vanuit zijn nieuwe BV, [gedaagde] . Hij vraagt [eiseres] de openstaande facturen te factureren aan [gedaagde] . Daarnaast vraagt hij [eiseres] het huurcontract over te zetten naar [gedaagde] . Hij schrijft dat [gedaagde] de werkzaamheden gaat voortzetten.
4.3.
[eiseres] is met dit voorstel (stilzwijgend) akkoord gegaan. [eiseres] heeft namelijk de facturen van de twee maanden achterstallige huur van [onderneming] BV en alle facturen van de lopende huur naar [gedaagde] gestuurd. Hierdoor is een nieuwe huurovereenkomst tot stand gekomen onder dezelfde voorwaarden als de huurovereenkomst die tot het faillissement tussen [onderneming] BV en [eiseres] bestond. Ook uit de gedragingen van beide partijen blijkt dat zij een nieuwe huurovereenkomst hebben gesloten. [gedaagde] is het gehuurde gaan gebruiken en op 29 maart 2024 heeft [gedaagde] de toezegging gedaan de huur te betalen. Ook op 8 augustus 2024 hebben partijen met elkaar gesproken over de betalingsachterstand. Ondanks deze toezeggingen heeft [gedaagde] de huur nooit betaald, terwijl zij het pand wel vanaf 1 januari 2024 in gebruik heeft genomen. De huurachterstand is inmiddels opgelopen tot elf maanden (januari tot en met september 2024 en de 2 achterstallige termijnen van [onderneming] BV waarvan [gedaagde] betaling heeft toegezegd).
[gedaagde] moet het pand binnen een week na betekening van dit vonnis ontruimen
4.4.
Een achterstand van meer dan drie maanden is een ernstige tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst die normaal gesproken genoeg is om de huurovereenkomst te kunnen ontbinden. Vanwege de hoog opgelopen huurachterstand van elf maanden is de kans daarom groot dat de rechter in de bodemzaak de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden.
4.5.
Op zichzelf is dat niet genoeg om ook ontruiming in kort geding toe te wijzen. Daarvoor moet [eiseres] namelijk, zoals gezegd, ook spoed hebben bij de beslissing dat het pand wordt ontruimd. De kantonrechter vindt dat dit het geval is en dat Van [eiseres] dus niet langer kan worden verlangd dat zij in afwachting van een bodemprocedure [gedaagde] het pand nog laat gebruiken. De vaste lasten lopen voor [eiseres] namelijk door, terwijl zij nu geen huurinkomsten krijgt. Zolang [gedaagde] het pand nog gebruikt, heeft [eiseres] ook geen mogelijkheid om het aan een ander te verhuren. Daarbij komt dat de heer [D] op 16 augustus 2024 aan [eiseres] heeft gemaild dat het voor hem niet haalbaar is de schuld op korte termijn af te lossen. Daarom is er genoeg aanleiding om aan te nemen dat de betalingsachterstand verder zal oplopen.
4.6.
[gedaagde] moet het pand daarom ontruimen. [eiseres] heeft een termijn van twee dagen voor de ontruiming gevraagd. De kantonrechter vindt dat te kort om een bedrijfspand dat in gebruik is volledig te ontruimen. [gedaagde] krijgt voor de ontruiming daarom een termijn van een week nadat dit vonnis is betekend.
De gevorderde dwangsom op de ontruiming wordt afgewezen
4.7.
[eiseres] heeft verder een dwangsom gevorderd voor het geval [gedaagde] het pand niet op tijd ontruimt. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij daar belang bij heeft. [eiseres] heeft namelijk al mogelijkheden om de ontruiming af te dwingen, waardoor het niet nodig is om daarnaast de gevorderde dwangsom toe te wijzen. Dat komt doordat de deurwaarder op grond van de wet bevoegd is om de veroordeling tot ontruiming uit te voeren (artikelen 556 lid 1 en 557 in samenhang met artikel 444 Rv).
[eiseres] krijgt geen machtiging om zelf de ontruiming uit te voeren
4.8.
Daarnaast heeft [eiseres] een machtiging gevorderd om zelf de ontruiming uit te voeren. Ook die vordering zal worden afgewezen. In de wet staat namelijk dat de gedwongen ontruiming gebeurt door een deurwaarder. Een machtiging aan [eiseres] om zelf te zorgen voor de ontruiming zou met deze regel in strijd zijn. Als [gedaagde] de woning niet zelf verlaat, dan zal [eiseres] na de betekening van dit vonnis op grond van de wet de deurwaarder in moeten schakelen om [gedaagde] te dwingen het pand te verlaten (artikelen 555 en verder, in samenhang met artikel 444 Rv).
Betaling van de huur, de boete, de rente en de kosten
[gedaagde] moet de achterstallige huur, de contractuele boete en de lopende huur betalen
4.9.
Naast ontruiming van de bedrijfsruimte moet [gedaagde] ook de achterstallige huur aan [eiseres] betalen. Dit gaat tot de datum van dit vonnis om een bedrag van € 18.748,00. Daarnaast staat in artikel 23.2 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst dat [gedaagde] een boete van € 300,00 per maand moet betalen als zij een huurtermijn niet op tijd betaalt. [eiseres] vordert deze boete over tien maanden achterstallige huur, en eist dus in totaal € 3.000,00 (10 x € 300,00) aan boetes. De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen. Daarnaast moet [gedaagde] de huur van € 1.720,64 per maand vanaf 1 oktober 2024 blijven doorbetalen tot de dag waarop zij het pand ontruimt of de huurovereenkomst eindigt. Als [gedaagde] de huur niet op tijd betaalt, wordt het bedrag steeds verhoogd met de boete uit de huurovereenkomst van € 300,00 per maand.
[gedaagde] moet de wettelijke rente over de boete betalen
4.10.
[eiseres] heeft de wettelijke handelsrente over de boete gevorderd. De kantonrechter zal over het bedrag van € 3.000,00 niet de wettelijke handelsrente, maar de gewone wettelijke rente toewijzen. De boete is namelijk een schadevergoeding, en volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan geen wettelijke handelsrente over een schadevergoeding worden toegewezen. [1]
[gedaagde] hoeft geen rente over de achterstallige huur te betalen
4.11.
Daarnaast heeft [eiseres] de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 18.748,00 aan huurtermijnen gevorderd, omdat [gedaagde] de huur te laat heeft betaald. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen. [gedaagde] moet namelijk al een boete betalen omdat zij de huur te laat heeft betaald, en volgens artikel 6:92 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek hoeven bij te late betaling niet zowel een boete als rente te worden betaald. In dit artikel staat namelijk dat een schadevergoeding op grond van de wet (zoals de wettelijke handelsrente) wordt vervangen door een contractuele boete. Dit is alleen anders als in de huurovereenkomst is afgesproken dat van deze regel wordt afgeweken. Dat is niet gebeurd. Dat betekent dat [gedaagde] alleen de boete over de te laat betaalde huur moet betalen en niet ook rente.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
4.12.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 929,94. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding hiervan is voldaan. De hoogte van de vordering voldoet ook aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarom moet [gedaagde] het bedrag van € 929,94 aan [eiseres] betalen. De gevorderde wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat deze kosten worden aangemerkt als schadevergoeding. Daarom wordt over dit bedrag de wettelijke rente toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.13.
[eiseres] heeft daarnaast buitengerechtelijke kosten gevorderd over de toekomstige maandelijkse huurtermijnen tot aan de dag van de ontruiming, voor het geval [gedaagde] te laat betaalt. De kantonrechter zal deze vordering afwijzen, omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt en ook niet vaststaat of en tot welk bedrag ze zullen worden gemaakt.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.14.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.202,22
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals hieronder in de beslissing is vermeld.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.16.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een week na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] , unit [.] te ( [postcode] ) [plaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiseres] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiseres] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiseres] :
€ 18.748,00 aan achterstallige huur tot en met 1 september 2024;
€ 3.000,00 aan contractuele boete berekend tot en met 1 augustus 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van de verschillende huurtermijnen tot de dag van voldoening;
€ 1.720,64 per maand vanaf 1 oktober 2024 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden;
€ 929,94 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 22 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.202,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.

Voetnoten

1.HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70.