ECLI:NL:RBMNE:2024:5436

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/5589
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) met betrekking tot de opvoeding en onderhoud van een pleegkind

In deze zaak heeft eiseres, die samen met haar echtgenoot zorg droeg voor haar kleinzoon [A], een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) na het overlijden van haar echtgenoot. Eiseres en haar echtgenoot waren sinds 17 juli 2018 pleegouders van [A], en op 17 mei 2021 werd een gezinsvoogdijinstelling (GI) tot voogd benoemd. Na het overlijden van haar echtgenoot op [overlijdensdatum] 2023, diende eiseres op 1 mei 2023 een aanvraag in bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die deze op 12 juli 2023 afwees. De SVB stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor een Anw-uitkering, omdat de GI de voogdij over [A] had en eiseres niet als ouder kon worden aangemerkt.

Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de SVB handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 4 oktober 2023. Eiseres ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 4 maart 2024 werd het onderzoek geschorst om de SVB in de gelegenheid te stellen een nadere motivering te geven. Na het indienen van deze motivering en de reactie van eiseres, besloot de rechtbank zonder nadere zitting uitspraak te doen.

De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had vastgesteld dat eiseres niet voldeed aan de eisen voor een Anw-uitkering. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet als opvoeder van [A] kon worden aangemerkt, omdat de GI de wettelijke verantwoordelijkheid droeg. Bovendien ontbrak het aan de vereiste onderhoudsrelatie, aangezien eiseres een pleegkindvergoeding ontving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg de SVB wel op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde de SVB in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigden: J.Y. van den Berg en P. van der Voorn).

Procesverloop

Wat is er – in het kort – gebeurd?
Eiseres zorgt samen met haar echtgenoot vanaf 17 juli 2018 voor haar kleinzoon [A] . Op 17 mei 2021 zijn eiseres en haar echtgenoot door de rechtbank aangewezen als pleegouders van [A] en is een gezinsvoogdijinstelling (GI) tot voogd benoemd.
Op [overlijdensdatum] 2023 is de echtgenoot van eiseres overleden. Eiseres heeft vervolgens op 1 mei 2023 bij verweerder een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) aangevraagd.
Op 12 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor een Anw-uitkering, omdat niet zij maar de GI de voogdij over [A] heeft.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 4 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn nadere motivering op papier te zetten zodat eiseres hierop kan reageren.
Verweerder heeft op 26 maart 2024 een nadere motivering ingebracht. Eiseres heeft op 26 april 2024 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht zonder nadere zitting uitspraak te doen, tenzij één van de partijen aangeeft te willen worden gehoord.
Na uitblijven van een reactie, heeft de rechtbank op 22 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Is er sprake van strijd met de goede procesorde?
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op de zitting mondeling een aanvullende motivering gegeven van zijn besluit. Dat was te laat voor eiseres om zich adequaat tegen te kunnen verweren. In het kader van de goede procesorde heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de aanvullende motivering schriftelijk in het geding te laten brengen, en eiseres de gelegenheid gegeven daarop te reageren, hetgeen is gebeurd. Op deze manier is de goede procesorde naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd.
Dat deze aanvullende motivering één dag na de afgesproken datum is opgesteld en later dan afgesproken is ontvangen, geeft de rechtbank geen aanleiding om de aanvullende motivering buiten beschouwing te laten. De ter zitting afgesproken datum is een datum van orde. Daarbij hecht de rechtbank meer waarde aan de finale beslechting van dit geschil dan aan de strikte toepassing van de afgesproken data.
De aanvullende motivering en de reactie daarop zullen dan ook door de rechtbank worden betrokken in de uitspraak.
Berust de afwijzing van de aanvraag op goede gronden?
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag twee redenen ten grondslag gelegd. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan het vereiste dat [A] door eiseres wordt opgevoed (1) en wordt onderhouden (2). Volgens verweerder zorgt eiseres niet voor [A] als ware zij de ouder, omdat zij geen voogdij over hem heeft. En verweerder concludeert dat eiseres [A] niet onderhoudt, omdat zij een pleegkindvergoeding ontvangt voor de kosten van de verzorging en opvoeding van [A] die ten minste gelijk is aan de minimaal vereiste bijdrage voor het recht op enkele kinderbijslag. Verweerder verwijst hierbij naar wet [1] , regelgeving [2] en rechtspraak [3] .
3. Volgens eiseres wordt wel aan alle voorwaarden voldaan: [A] wordt door eiseres opgevoed, de GI speelt een ondergeschikte rol en wordt door eiseres alleen geïnformeerd over de belangrijke beslissingen. Daar moet verweerder rekening mee houden. Ook wordt [A] door eiseres onderhouden. Uit de wet [4] , regelgeving [5] en rechtspraak [6] volgt niet dat er een onderhoudseis geldt in de vorm van een minimumbedrag per week. Eiseres zorgt voor [A] als ware zij de ouder.
4. De beroepsgronden slagen niet. Daartoe oordeelt de rechtbank als volgt.
5. Voor de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een Anw-uitkering [7] , is van belang of [A] als pleegkind in de zin van de Anw [8] kan worden aangemerkt. Dat is het geval als sprake is van een pleegkind in de zin van de AKW en als sprake is van een pleegkind voor wie de nabestaande ten tijde van het overlijden van de echtgenoot zorg droeg als ware hij ouder.
6. Verweerder heeft met betrekking tot het begrip pleegkind in – onder meer – de Anw beleid ontwikkeld dat ondersteund wordt door de rechtspraak. Volgens deze beleidsregels SB1010 van verweerder geldt in zijn algemeenheid dat, wil men kunnen spreken van een pleegkind, er dient te zijn voldaan aan de eis van opvoeding én onderhoud van het betrokken kind in een nauwe, exclusieve relatie tussen het kind en de verzekerde of pensioengerechtigde. (…) Met opvoeding in een nauwe en exclusieve relatie wordt bedoeld dat het uitsluitend de pleegouders zijn die alle belangrijke beslissingen nemen die de vorming van het kind betreffen.
7. Blijkens het beleid geldt dat indien een GI tot gezinsvoogd is benoemd, dat degene aan wie de opvoeding en verzorging van het kind is toevertrouwd het betreffende kind in beginsel niet opvoedt als eigen kind. Omdat de wettelijke verantwoordelijkheid bij de GI ligt. Dit standpunt wordt ondersteund in de rechtspraak. [9]
8. In de situatie van eiseres is zij niet belast met de voogdij van [A] . Om die reden wordt dan volgens het beleid van verweerder aangenomen dat zij [A] in beginsel niet opvoed als eigen kind. De reden waarom ervoor is gekozen de GI als voogd te benoemen, maakt deze situatie niet anders. Weliswaar neemt eiseres op dit moment in de praktijk de beslissingen en informeert zij de GI, maar de GI heeft de eindverantwoordelijkheid en bevoegdheid om eiseres hierin te overrulen. Dat maakt dat in het geval van eiseres niet wordt voldaan aan eis van opvoeding in een nauwe, exclusieve relatie. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het beleid op onjuiste wijze heeft toegepast.
9. Verder kan volgens verweerder, als geen sprake is van opvoeding in een nauwe en exclusieve relatie, een kind met een pleegkind worden gelijkgesteld als wordt voldaan aan de vereisten gesteld in de Regeling gelijkstelling pleegkinderen. Op grond van die regeling kan een kind met een pleegkind worden gelijkgesteld indien onder meer aan de voorwaarde wordt voldaan dat het kind door de verzekerde wordt onderhouden als ware het een eigen kind. De SVB hanteert ten aanzien van deze voorwaarde het beleid dat daaraan in ieder geval niet wordt voldaan als een derde, bijvoorbeeld een voogdij- of zorginstelling, bijdraagt aan het onderhoud van het kind, tenzij de derde deze bijdrage ook zou leveren in geval het kind nog ten minste een levende ouder heeft die niet uit het ouderlijk gezag is ontzet. Verweerder baseert deze uitleg op rechtspraak [10] .
10. In de situatie van eiseres draagt een derde bij aan het onderhoud van [A] : eiseres heeft namelijk niet weersproken dat zij een pleegkindvergoeding krijgt. Dan wordt niet voldaan aan de onderhoudseis. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder het beleid niet heeft kunnen of mogen toepassen.
11. De door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 19 januari 1993 maakt het bovenstaande oordeel niet anders. Deze uitspraak gaat over toepassing van de AKW en is daarom niet direct toepasbaar op de definitie van pleegkind in de zin van de Anw. Dat deze uitspraak in de beleidsregels van verweerder wordt aangehaald, is om te onderbouwen dat in het kader van de AKW geen onderhoudseis is geformuleerd. Dit laat onverlet dat verweerder in het beleid voor de toepassing van de Anw wel een onderhoudseis hanteert. Deze is gebaseerd op latere rechtspraak van de CRvB waarin is geoordeeld dat de term ‘zorg dragen als ware hij ouder’ in de zin van de Anw wél ingevuld wordt aan de hand van (onder meer) een onderhoudsvereiste.
12. Eiseres voert verder geen argumenten aan waarom de relevante rechtspraak van de CRvB en het daarop gebaseerde beleid van verweerder niet gevolgd kan worden in deze zaak.
Conclusie
13. Naar het oordeel van de rechtbank berust de afwijzing van de aanvraag op goede gronden. Het beroep is ongegrond.
14. De rechtbank ziet in de schorsing ter zitting aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. Ook ziet de rechtbank hierin aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie met een waarde per punt van € 875,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 september 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 14, eerste lid en onder a, van de Anw en artikel 5, derde lid, van de Anw
2.SB1010
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3371, van 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3136, en van 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4586
4.Artikel 5 van de Anw en artikel 7, eerste lid, van de AKW
5.SB1057
6.Uitspraak van de CRvB van 19 januari 1993, RSV 1993/256
7.Artikel 14, eerste lid en onder a, van de Anw
8.Artikel 5, eerste en derde lid, van de Anw
9.Uitspraak van de CRvB van 3 mei 1995, KBW 1994/2
10.Onder meer de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3136, en uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN4706