ECLI:NL:RBMNE:2024:5393

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de omgevingsvergunning voor het rookgasafvoerkanaal aan de rechterzijgevel van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het gewijzigd plaatsen van een rookgasafvoerkanaal aan de rechterzijgevel van een woning. Eiser, die woont op een aangrenzend perceel, was het niet eens met de vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort was verleend. De vergunninghouder had zonder omgevingsvergunning een rookgasafvoerkanaal gebouwd, waarna een aanvraag voor een omgevingsvergunning werd ingediend. Het college verleende deze vergunning, maar eiser maakte bezwaar, wat uiteindelijk leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat het rookgasafvoerkanaal als een ondergeschikt bouwdeel kan worden aangemerkt, waardoor het niet meetelt voor de bouwhoogte van het gebouw. Eiser stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, maar de rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder aan de relevante eisen voldeed. De rechtbank wees ook op het relativiteitsvereiste, wat betekent dat niet elke schending van een rechtsregel leidt tot vernietiging van het besluit, vooral als de regels niet zijn bedoeld ter bescherming van de belangen van de eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand bleef. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toetsing van omgevingsvergunningen en de rol van welstandsadviezen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.J. Botterblom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Maaijen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende]uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

Vergunninghouder heeft zonder een omgevingsvergunning een rookgasafvoerkanaal gebouwd aan de gevel van zijn woning aan de [adres 1] in [woonplaats] (het perceel). Het rookgasafvoerkanaal is geplaatst tegen de zijgevel waarin zich ook de voordeur bevindt. Eiser woont op het aangrenzend perceel aan de [adres 2] in [woonplaats] en is het niet eens met het plaatsen van het rookgasafvoerkanaal.
Op 5 december 2022 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gewijzigd plaatsen van het rookgasafvoerkanaal aan de rechterzijgevel van de woning op het perceel, waarbij alleen het onderste deel van het rookgasafvoerkanaal langs de zijgevel is geplaatst en het bovenste deel aan de achterzijde van de gevel. Deze omgevingsvergunning heeft het college in het primaire besluit van 13 juni 2023 verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn partner waren daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder en zijn partner waren ook aanwezig.

Het geschil

1. Deze zaak gaat over de vraag of de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van het rookgasafvoerkanaal op het perceel in stand kan blijven.
2. In het bestreden besluit heeft het college de grondslag van de omgevingsvergunning voor het bouwplan gewijzigd. De eerder verleende omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan was volgens het college niet nodig. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de bouwhoogte van het rookgasafvoerkanaal niet in strijd is met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan, omdat sprake is van een ondergeschikt bouwdeel. Daarnaast is voor het rookgasafvoerkanaal een positief welstandsadvies gegeven en is er geen aanleiding om aan te nemen dat het gebruik van het rookgasafvoerkanaal in strijd is met het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit). Er bestaat volgens het college dus geen reden om de omgevingsvergunning te weigeren.
3. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat het bouwplan wel in strijd is met het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de redelijke eisen van welstand. Aan de hand van wat eiser naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank beoordelen of het college de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Daarbij geldt het volgende toetsingskader.

Het toetsingskader

4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
5. Voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10 van de Wabo. Dit toetsingskader komt er kort gezegd op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan, de bouwverordening, het Bouwbesluit en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn zogenoemd limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden. Daar staat tegenover dat als geen sprake is van strijd met deze toetsingsgronden, de omgevingsvergunning móet worden verleend. Als dit laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen. Dit wordt een gebonden beschikking genoemd.
6. Op grond van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) rust onder meer op het perceel de bestemming ‘Wonen-2’.
7. Artikel 2 van het bestemmingsplan gaat over de wijze van meten. Op grond van artikel 2.2 van het bestemmingsplan wordt de bouwhoogte van een bouwwerk als volgt gemeten: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
8. Op grond van artikel 46.1, onder a, van het bestemmingsplan mag - in uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) - de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 meter mogen overschrijden.

Beoordeling door de rechtbank

Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
9. De eerste vraag is of het rookgasafvoerkanaal kan worden aangemerkt als een ondergeschikt bouwdeel. Als dat het geval is, dan telt de hoogte van het rookgasafvoerkanaal niet mee voor het bepalen van de maximale bouwhoogte van een bouwwerk. Volgens eiser kan het rookgasafvoerkanaal niet als een ondergeschikt bouwwerk worden aangemerkt. Daarbij stelt eiser dat in het bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van een ondergeschikt bouwdeel en ook niet van een schoorsteen. Volgens eiser is het rookgasafvoerkanaal, met name gezien de omvang, niet te kwalificeren als een schoorsteen. Eiser verwijst hiervoor naar de ingebrachte foto’s. Volgens eiser is het rookgasafvoerkanaal een zelfstandig bouwwerk waardoor het bouwplan in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan zoals het college in eerste instantie ook heeft beoordeeld.
10. Volgens het college is er wel sprake van een ondergeschikt bouwonderdeel. Nu het rookgasafvoerkanaal de bouwgrens ook niet met meer dan 30 cm overschrijdt en de bouwhoogte van het bouwwerk niet meer is dan de toegestane maximale hoogte van
13,2 meter, is er volgens het college geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
11. De rechtbank is van oordeel dat het college het rookgasafvoerkanaal terecht heeft aangemerkt als ondergeschikt bouwdeel. De rechtbank legt dat hierna uit.
12. De rechtbank is van oordeel dat het rookgasafvoerkanaal in dit geval naar haar aard kan worden gelijkgesteld met de in artikel 2.2 van het bestemmingsplan genoemde bouwonderdelen zoals schoorstenen en antennes of een daaraan gelijk te stellen functie. In dit artikel wordt geen limitatieve opsomming gegeven van wat onder een ondergeschikt bouwdeel wordt verstaan. Het is dus ook mogelijk dat andere bouwdelen, zoals rookgasafvoerkanalen, hieronder worden begrepen. Het betreffende rookgasafvoerkanaal is naar het oordeel van de rechtbank zowel qua omvang als uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan het gebouw waarop deze aanwezig is. Gezien de bouwtekening die onderdeel uitmaakt van de aanvraag, is de omvang van het rookgasafvoerkanaal niet zodanig dat het om die reden niet meer als ondergeschikt aan het gebouw is aan te merken. Het rookgasafvoerkanaal is bevestigd aan het gebouw en steekt 2 meter boven het platte dak van de woning van vergunninghouder uit. In verhouding tot de totale omvang van de bijna 9 meter hoge woning, zoals op zitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat het rookgasafvoerkanaal naar zijn aard, zowel bouwkundig als functioneel, ten dienste staat van de woning en dus daaraan ondergeschikt is.
13. Dit betekent dat het rookgasafvoerkanaal bij het bepalen van de bouwhoogte van het gebouw niet hoeft te worden meegenomen. De maximaal toegestane bouwhoogte uit het bestemmingsplan wordt niet overschreden, zodat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan was dus niet vereist. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen dus niet.
Is er sprake van strijd met het Bouwbesluit?
14. Eiser stelt dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 3.51, tweede lid, en 3.33, tweede lid, van het Bouwbesluit en de NEN 2757-1. Op grond van artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit moet het rookkanaal ten minste 2 meter van de perceelsgrens worden aangebracht. Als gevolg hiervan komt volgens eiser het rookgasafvoerkanaal, als dit volgens de verleende omgevingsvergunning wordt aangebracht, voor het raam te lopen aan de achtergevel van de woning van vergunninghouder. Eiser verwijst hiervoor naar de ingebrachte tekeningen en een overzicht van de percelen. [1]
15. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. Voor zover de artikelen 3.51, tweede lid, en 3.33, tweede lid, van het Bouwbesluit op het bouwplan van toepassing zijn, strekken de daarin vervatte normen tot bescherming van de bewoners van een pand waarin een kachel of CV-ketel zich bevindt en waarop de afvoerpijp is geplaatst en ter waarborging van de kwaliteit van de binnenlucht in het gebouw. Deze normen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser die geen bewoner of gebruiker is van het gebouw waarvoor die eisen gelden. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 september 2020 en van 26 april 2022. [2] Dit betekent dat een eventuele strijd met deze artikelen op grond van het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.
16. Voor zover eiser zich beroept op artikel 7.22 van het Bouwbesluit, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat dit artikel een restbepaling is. Die kan door het bevoegd gezag worden toegepast als naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Het college stelt dat er geen reden is om aan te nemen dat het gebruik van het rookgasafvoerkanaal leidt tot een dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder. In het rookgasafvoerkanaal is een roterende kap aangebracht die zorgt voor aanzuiging waardoor ook de verspreiding van het rookgas wordt verbeterd. Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het standpunt van het college.
Is er sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand?
17. Eiser voert verder aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De installatie is volledig aan de buitenzijde en in het zicht aangebracht. Hiermee wordt niet voldaan aan de uitgangspunten van de welstandsnota dat de installatie zoveel mogelijk inpandig wordt aangebracht en uit het zicht wordt ingepast. Eiser is geen argument bekend waarom in dit geval de installatie niet inpandig kan worden gerealiseerd en het college legt dit ook niet uit. De welstandsnota stelt overigens niet dat met ‘uit het zicht’ wordt bedoeld dat deze vanaf de straatzijde niet zichtbaar mag zijn. Het rookgasafvoerkanaal wordt nog steeds voor een groot deel aan een gevel bevestigd die het college in de omgevingsvergunning als voorgevel definieert. Dit deel is ook van de openbare weg goed zichtbaar. Ook het andere deel aan de achtergevel is voor veel mensen zichtbaar. Eiser zou niet weten waarom het niet mogelijk is de gehele installatie aan de achtergevel te bevestigen. Daarbij komt, zoals eiser hiervoor al heeft gesteld, dat een deel van de afvoerpijp voor een raam komt te lopen en eiser vraagt zich af of de stadsbouwmeester zich dit bij het geven van het advies heeft gerealiseerd. Het advies is dan ook niet alleen onjuist, maar ook onzorgvuldig tot stand gekomen.
18. Naar aanleiding van het (tijdens de aanvraagprocedure aangepaste) bouwplan heeft de stadsbouwmeester een positief welstandsadvies gegeven. Hoewel het college niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoets bij hem berust, mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Een andere uitzondering doet zich voor als het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet zonder meer aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
19. In de Welstandsnota Amersfoort 2017 (de welstandsnota) zijn voor kleinere bouwwerken criteria opgesteld. Volgens de welstandsnota zijn dit standaardbepalingen waaraan deze aanvragen kunnen worden getoetst. Rookgasafvoeren vallen onder de bijzondere categorie ‘installaties’. Voor plaatsing van installaties geldt op grond van paragraaf 2.5 van de welstandsnota dat die zoveel mogelijk inpandig of uit het zicht ingepast worden. In het welstandsadvies van de stadsbouwmeester staat dat hoewel een volledige plaatsing langs de achtergevel (technisch) niet mogelijk is, het bouwplan in voldoende mate voldoet aan de criteria voor installaties. De hoogte van de uitmonding boven het dak wordt door de toepassing van een roterende kap, teruggebracht tot 2 meter en is daardoor vanuit het openbaar gebied nauwelijks tot niet zichtbaar.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of gebreken bevat. De rechtbank is niet gebleken dat de stadsbouwmeester bij de totstandkoming van het advies geen compleet beeld heeft gehad van de relevante welstandsaspecten van het bouwplan. Daarbij betrekt de rechtbank dat paragraaf 2.5 van de welstandsnota, gezien het woordje ‘of’, geen cumulatieve criteria bevat. In dit geval heeft de stadsbouwmeester op basis van het criterium ‘uit het zicht’ getoetst of het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft geen tegenadvies ingebracht, zodat hij het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
21. Voor zover eiser stelt dat het welstandsadvies niet deugdelijk is omdat als gevolg van de feitelijke uitvoering van het bouwplan het rookgasafvoerkanaal voor een raam zal lopen, overweegt de rechtbank dat voor de welstandsbeoordeling de welstandsnota van belang is. Daarbij moet de welstandscommissie uitgaan van de aanvraag en bijbehorende tekeningen. Uit de bouwtekening blijkt niet dat het rookgasafvoerkanaal voor een raam loopt. Voor zover niet wordt gebouwd conform de bouwtekening, betreft dat de feitelijke uitvoering van het bouwplan en dus niet de in deze zaak voorliggende beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning.
22. Dit betekent dat het college het welstandsadvies heeft mogen overnemen. Het college heeft dus terecht kunnen concluderen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De beroepsgronden van eiser over de redelijke eisen van welstand slagen daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

23. De conclusie van het voorgaande is dat zich hier geen weigeringsgrond voordoet en dat het college de omgevingsvergunning dus moest verlenen. Het college heeft geen mogelijkheid om een ruimer toetsingskader te hanteren en een belangenafweging te maken.
24. Voor zover eiser opwerpt dat er maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden hadden moeten worden, is dat niet iets dat past binnen het toetsingskader van de omgevingsvergunning die voorligt.
25. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een rookgasafvoerkanaal in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bij de brief van 13 juni 2024 als productie 3 respectievelijk productie 4 overgelegd.