Beoordeling door de rechtbank
Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
9. De eerste vraag is of het rookgasafvoerkanaal kan worden aangemerkt als een ondergeschikt bouwdeel. Als dat het geval is, dan telt de hoogte van het rookgasafvoerkanaal niet mee voor het bepalen van de maximale bouwhoogte van een bouwwerk. Volgens eiser kan het rookgasafvoerkanaal niet als een ondergeschikt bouwwerk worden aangemerkt. Daarbij stelt eiser dat in het bestemmingsplan geen definitie is opgenomen van een ondergeschikt bouwdeel en ook niet van een schoorsteen. Volgens eiser is het rookgasafvoerkanaal, met name gezien de omvang, niet te kwalificeren als een schoorsteen. Eiser verwijst hiervoor naar de ingebrachte foto’s. Volgens eiser is het rookgasafvoerkanaal een zelfstandig bouwwerk waardoor het bouwplan in strijd is met de bouwregels van het bestemmingsplan zoals het college in eerste instantie ook heeft beoordeeld.
10. Volgens het college is er wel sprake van een ondergeschikt bouwonderdeel. Nu het rookgasafvoerkanaal de bouwgrens ook niet met meer dan 30 cm overschrijdt en de bouwhoogte van het bouwwerk niet meer is dan de toegestane maximale hoogte van
13,2 meter, is er volgens het college geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
11. De rechtbank is van oordeel dat het college het rookgasafvoerkanaal terecht heeft aangemerkt als ondergeschikt bouwdeel. De rechtbank legt dat hierna uit.
12. De rechtbank is van oordeel dat het rookgasafvoerkanaal in dit geval naar haar aard kan worden gelijkgesteld met de in artikel 2.2 van het bestemmingsplan genoemde bouwonderdelen zoals schoorstenen en antennes of een daaraan gelijk te stellen functie. In dit artikel wordt geen limitatieve opsomming gegeven van wat onder een ondergeschikt bouwdeel wordt verstaan. Het is dus ook mogelijk dat andere bouwdelen, zoals rookgasafvoerkanalen, hieronder worden begrepen. Het betreffende rookgasafvoerkanaal is naar het oordeel van de rechtbank zowel qua omvang als uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan het gebouw waarop deze aanwezig is. Gezien de bouwtekening die onderdeel uitmaakt van de aanvraag, is de omvang van het rookgasafvoerkanaal niet zodanig dat het om die reden niet meer als ondergeschikt aan het gebouw is aan te merken. Het rookgasafvoerkanaal is bevestigd aan het gebouw en steekt 2 meter boven het platte dak van de woning van vergunninghouder uit. In verhouding tot de totale omvang van de bijna 9 meter hoge woning, zoals op zitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat het rookgasafvoerkanaal naar zijn aard, zowel bouwkundig als functioneel, ten dienste staat van de woning en dus daaraan ondergeschikt is.
13. Dit betekent dat het rookgasafvoerkanaal bij het bepalen van de bouwhoogte van het gebouw niet hoeft te worden meegenomen. De maximaal toegestane bouwhoogte uit het bestemmingsplan wordt niet overschreden, zodat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan was dus niet vereist. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen dus niet.
Is er sprake van strijd met het Bouwbesluit?
14. Eiser stelt dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 3.51, tweede lid, en 3.33, tweede lid, van het Bouwbesluit en de NEN 2757-1. Op grond van artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit moet het rookkanaal ten minste 2 meter van de perceelsgrens worden aangebracht. Als gevolg hiervan komt volgens eiser het rookgasafvoerkanaal, als dit volgens de verleende omgevingsvergunning wordt aangebracht, voor het raam te lopen aan de achtergevel van de woning van vergunninghouder. Eiser verwijst hiervoor naar de ingebrachte tekeningen en een overzicht van de percelen.
15. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. Voor zover de artikelen 3.51, tweede lid, en 3.33, tweede lid, van het Bouwbesluit op het bouwplan van toepassing zijn, strekken de daarin vervatte normen tot bescherming van de bewoners van een pand waarin een kachel of CV-ketel zich bevindt en waarop de afvoerpijp is geplaatst en ter waarborging van de kwaliteit van de binnenlucht in het gebouw. Deze normen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser die geen bewoner of gebruiker is van het gebouw waarvoor die eisen gelden. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 september 2020 en van 26 april 2022.Dit betekent dat een eventuele strijd met deze artikelen op grond van het relativiteitsvereiste niet kan leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar. De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.
16. Voor zover eiser zich beroept op artikel 7.22 van het Bouwbesluit, volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat dit artikel een restbepaling is. Die kan door het bevoegd gezag worden toegepast als naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden. Het college stelt dat er geen reden is om aan te nemen dat het gebruik van het rookgasafvoerkanaal leidt tot een dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder. In het rookgasafvoerkanaal is een roterende kap aangebracht die zorgt voor aanzuiging waardoor ook de verspreiding van het rookgas wordt verbeterd. Eiser heeft hiertegen geen gronden aangevoerd, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan het standpunt van het college.
Is er sprake van strijd met de redelijke eisen van welstand?
17. Eiser voert verder aan dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De installatie is volledig aan de buitenzijde en in het zicht aangebracht. Hiermee wordt niet voldaan aan de uitgangspunten van de welstandsnota dat de installatie zoveel mogelijk inpandig wordt aangebracht en uit het zicht wordt ingepast. Eiser is geen argument bekend waarom in dit geval de installatie niet inpandig kan worden gerealiseerd en het college legt dit ook niet uit. De welstandsnota stelt overigens niet dat met ‘uit het zicht’ wordt bedoeld dat deze vanaf de straatzijde niet zichtbaar mag zijn. Het rookgasafvoerkanaal wordt nog steeds voor een groot deel aan een gevel bevestigd die het college in de omgevingsvergunning als voorgevel definieert. Dit deel is ook van de openbare weg goed zichtbaar. Ook het andere deel aan de achtergevel is voor veel mensen zichtbaar. Eiser zou niet weten waarom het niet mogelijk is de gehele installatie aan de achtergevel te bevestigen. Daarbij komt, zoals eiser hiervoor al heeft gesteld, dat een deel van de afvoerpijp voor een raam komt te lopen en eiser vraagt zich af of de stadsbouwmeester zich dit bij het geven van het advies heeft gerealiseerd. Het advies is dan ook niet alleen onjuist, maar ook onzorgvuldig tot stand gekomen.
18. Naar aanleiding van het (tijdens de aanvraagprocedure aangepaste) bouwplan heeft de stadsbouwmeester een positief welstandsadvies gegeven. Hoewel het college niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoets bij hem berust, mag het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie. Een andere uitzondering doet zich voor als het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet zonder meer aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
19. In de Welstandsnota Amersfoort 2017 (de welstandsnota) zijn voor kleinere bouwwerken criteria opgesteld. Volgens de welstandsnota zijn dit standaardbepalingen waaraan deze aanvragen kunnen worden getoetst. Rookgasafvoeren vallen onder de bijzondere categorie ‘installaties’. Voor plaatsing van installaties geldt op grond van paragraaf 2.5 van de welstandsnota dat die zoveel mogelijk inpandig of uit het zicht ingepast worden. In het welstandsadvies van de stadsbouwmeester staat dat hoewel een volledige plaatsing langs de achtergevel (technisch) niet mogelijk is, het bouwplan in voldoende mate voldoet aan de criteria voor installaties. De hoogte van de uitmonding boven het dak wordt door de toepassing van een roterende kap, teruggebracht tot 2 meter en is daardoor vanuit het openbaar gebied nauwelijks tot niet zichtbaar.
20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen of gebreken bevat. De rechtbank is niet gebleken dat de stadsbouwmeester bij de totstandkoming van het advies geen compleet beeld heeft gehad van de relevante welstandsaspecten van het bouwplan. Daarbij betrekt de rechtbank dat paragraaf 2.5 van de welstandsnota, gezien het woordje ‘of’, geen cumulatieve criteria bevat. In dit geval heeft de stadsbouwmeester op basis van het criterium ‘uit het zicht’ getoetst of het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft geen tegenadvies ingebracht, zodat hij het welstandsadvies onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
21. Voor zover eiser stelt dat het welstandsadvies niet deugdelijk is omdat als gevolg van de feitelijke uitvoering van het bouwplan het rookgasafvoerkanaal voor een raam zal lopen, overweegt de rechtbank dat voor de welstandsbeoordeling de welstandsnota van belang is. Daarbij moet de welstandscommissie uitgaan van de aanvraag en bijbehorende tekeningen. Uit de bouwtekening blijkt niet dat het rookgasafvoerkanaal voor een raam loopt. Voor zover niet wordt gebouwd conform de bouwtekening, betreft dat de feitelijke uitvoering van het bouwplan en dus niet de in deze zaak voorliggende beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning.
22. Dit betekent dat het college het welstandsadvies heeft mogen overnemen. Het college heeft dus terecht kunnen concluderen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De beroepsgronden van eiser over de redelijke eisen van welstand slagen daarom ook niet.