In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, staat de beroepsaansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] centraal, die als belangenbehartiger optrad voor [eiseres] in een letselschadezaak na een verkeersongeval. [Eiseres] heeft whiplashachtige klachten overgehouden aan het ongeval en stelt dat [gedaagde sub 1] een beroepsfout heeft gemaakt door haar te adviseren een vaststellingsovereenkomst te sluiten met de WAM-verzekeraar van de andere bestuurder. De rechtbank heeft op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan en geoordeeld dat [gedaagde sub 1] geen beroepsfout heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat de maatstaf voor de beoordeling van beroepsfouten is of gehandeld is zoals een redelijk handelend en bekwaam vakgenoot op dat moment behoorde te doen. De rechtbank concludeert dat [gedaagde sub 1] aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [Eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 2.082,00. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.