ECLI:NL:RBMNE:2024:533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
23/2412
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na incident in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WW-uitkering uit te betalen. Eiser, werkzaam als PI-medewerker, was betrokken bij een incident waarbij hij een gedetineerde een klap gaf. De werkgever had eiser geschorst en verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst en kende eiser een transitievergoeding toe. Eiser diende een aanvraag in voor een WW-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op grond van verwijtbare werkloosheid. Eiser stelde dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW, en dat de inschatting van eiser dat hij zich moest verdedigen niet geheel onterecht was, hoewel gekleurd door emoties. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en herstelde het recht op uitbetaling van de WW-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2412

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Hoekstra),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. J.H. Swart).

Inleiding

1. Eiser was vanaf 3 november 2003 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (de werkgever) in de penitentiaire inrichting in [vestigingsplaats] , laatstelijk in de functie van [functie] . Op 7 januari 2022 heeft zich een incident voorgedaan tussen eiser en een gedetineerde, waarbij eiser de gedetineerde een klap in het gezicht heeft gegeven.
2. De werkgever heeft eiser in een gesprek op 7 januari 2022 geschorst en vervolgens Bureau Integriteit ingeschakeld om het incident te onderzoeken. De schorsing is op 25 januari 2022 schriftelijk bevestigd aan eiser. Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van Bureau Integriteit van 24 februari 2022 heeft de werkgever aan eiser in een gesprek op 10 maart 2022 meegedeeld geen vertrouwen meer te hebben in hem en het dienstverband te willen beëindigen. De werkgever heeft op 3 augustus 2022 een verzoek bij de kantonrechter ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van eiser.
3. Bij beschikking van 1 november 2022 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de werkgever ontbonden met ingang van 1 december 2022 en aan eiser een transitievergoeding toegekend.
4. Eiser heeft op 29 november 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). In het besluit van 6 december 2022 heeft het Uwv
vastgesteld dat eiser recht heeft op een WW-uitkering per 1 december 2022, maar dat de WW-uitkering niet wordt uitbetaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
5. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt, is door het Uwv in de beslissing op bezwaar van 6 april 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser vervolgens beroep ingesteld.
6. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

7. Het geschil gaat over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om de WW-uitkering aan eiser uit te betalen wegens verwijtbare werkloosheid.
Eiser bestrijdt dat hij verwijtbaar werkloos is. Hij stelt dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag. Hij voelde zich ernstig bedreigd en heeft gehandeld ter verdediging. Eiser wijst op de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 27 juni 2023 in de procedure over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het Hof heeft geoordeeld dat eiser niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank of het standpunt van het Uwv terecht is.

Beoordeling van het geschil

Het beoordelingskader
8. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. [1] De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden [2] ten grondslag ligt en de werknemer hiervan een verwijt kan worden gemaakt. [3] Als een werknemer de hiervoor genoemde verplichting niet is nagekomen dan brengt het Uwv blijvend een bedrag op de uitkering in mindering. [4]
9. Uit vaste rechtspraak [5] volgt dat voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling moet plaatsvinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.

Het oordeel van de rechtbank

10. De rechtbank oordeelt dat, gelet op de onder 9 weergegeven maatstaf en op alle feiten en omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, aan de werkloosheid van eiser geen dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag ligt. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
11. Uit het onderzoeksrapport van Bureau Integriteit van 24 februari 2022 blijkt dat de gedetineerde in de ochtend van 7 januari 2022 zou worden overgeplaatst naar een andere Penitentiaire Inrichting. Daartoe moest de gedetineerde vanuit zijn cel naar het BAD worden gebracht, vanwaar het transport zou plaatsvinden. De gedetineerde had de dag daarvoor dozen ontvangen om zijn spullen in te pakken. Eiser en een collega (complexbeveiliger) zijn naar de cel van de gedetineerde gegaan om hem naar het BAD te brengen. Uit de verklaringen van zowel eiser als de complexbeveiliger, opgenomen in het onderzoeksrapport, blijkt dat eiser de gedetineerde, die nog niets bleek te hebben ingepakt, aanspoorde om zijn spullen in de dozen te doen, omdat de transportbus al klaar stond bij het BAD. Omdat de gedetineerde ondanks aansporingen daartoe niet meewerkte ging eiser tegen de zin van de gedetineerde zelf spullen van de gedetineerde in dozen doen, er ontstond een woordenwisseling tussen eiser en de gedetineerde, die opzettelijk bleef vertragen en een sigaret opstak. Eiser heeft de gedetineerde daarop aangesproken, omdat daarvoor geen tijd was. De irritatie tussen beiden liep op. Er werd geschreeuwd en gescholden naar eiser. Eiser is naar de achterzijde van de cel gelopen om ook daar spullen in te pakken. De gedetineerde volgde hem. Eiser heeft de gedetineerde een lichte duw gegeven met de bedoeling hem aan te sporen zijn spullen in te pakken. De gedetineerde heeft daarop eiser bedreigd met ernstig geweld. De gedetineerde liep vervolgens richting de deuropening, waar de complexbeveiliger de hele tijd was blijven staan. Eiser volgde de gedetineerde, die zich plotseling omdraaide en zijn hoofd naar voren richting eiser boog. Op dat moment heeft eiser de gedetineerde in zijn gezicht geslagen.
12. Eiser heeft in zijn verklaring en ook op de zitting aangegeven dat hij zich getergd en ernstig bedreigd voelde en dat hij geen ruimte had om anders te handelen. Toen de gedetineerde (volgens eiser voor de tweede keer) de cel wilde uitlopen wilde eiser dat voorkomen en is daarom achter hem aan gelopen. Op het moment dat de gedetineerde zich plotseling omdraaide en zijn hoofd naar voren bewoog liep eiser nog door, waardoor de gedetineerde vlak bij hem stond. Uit vrees en in de overtuiging dat de gedetineerde zijn eerdere bedreiging met geweld tot uitvoering zou brengen, heeft eiser meteen gereageerd met een afweerstoot naar het gezicht van de gedetineerde. Deze afweer/verdedigingstoot betreft een zogenoemde atemi.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is niet onaannemelijk dat eiser zich in de geschetste omstandigheden bedreigd en getergd voelde, en dat deze emoties hebben geleid tot het toepassen van de atemi. Dat de complexbeveiliger de situatie anders heeft ervaren en niet had verwacht dat de situatie uit de hand zou lopen en dat eiser zou slaan maakt dat niet anders. Uit de verklaringen van de complexbeveiliger blijkt namelijk dat de gedragingen (het dralen, tergen en schelden) van de gedetineerde uitsluitend tegen eiser waren gericht. Omdat er door de gedetineerde (ook) werd gescholden in de Marokkaanse taal heeft de complexbeveiliger niet alles kunnen verstaan. Bovendien blijkt uit het onderzoeksrapport dat de gedetineerde zelf heeft erkend dat het zijn bedoeling was eiser te vernederen.
14. De rechtbank is het met het Uwv eens dat geweld op de werkvloer in de regel als ernstig kan worden gekwalificeerd. Echter, binnen een penitentiaire inrichting is het gebruik van geweld (naar gedetineerden) soms onontkoombaar, zodat geweld binnen een dergelijke setting niet op één lijn kan worden gesteld met die op een andere werkvloer. Bovendien is er in het geval van eiser sprake geweest van een zogenoemde atemi, die is bedoeld als verdedigingsstoot. Het handelen van eiser kwam voort uit zijn eigen inschatting dat hij zich moest verdedigen. Deze inschatting was wellicht niet helemaal juist, omdat deze werd gekleurd door zijn emoties. Deze fout acht de rechtbank gezien alle omstandigheden van het geval echter niet dusdanig ernstig dat deze direct leidt tot een dringende reden voor ontslag.
15. De rechtbank voelt zich in haar oordeel gesteund door de hiervoor genoemde beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 27 juni 2023. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat eiser voorafgaand aan het incident tot het uiterste is getergd door het gedrag van de gedetineerde (traineren, beledigen, verbaal bedreigen, niet meewerken) terwijl eiser zijn best deed het transport van de gedetineerde op tijd te laten plaatsvinden en dat eiser zich bij zijn optreden door emoties heeft laten leiden. Het Hof heeft geoordeeld dat onder deze omstandigheden geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en dat daarom aan eiser de volledige transitievergoeding moet worden betaald.
16. Op de zitting is verder gebleken dat de werkgever tot een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden wilde komen en in de onderhandelingen daarover aan eiser heeft aangeboden de volledige transitievergoeding te betalen. Omdat de onderhandelingen niet succesvol waren heeft de werkgever daarna op 3 augustus 2022 ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter verzocht. De rechtbank volgt het Uwv daarom niet in zijn standpunt dat het incident voor de werkgever een dringende reden voor ontslag vormde. Dat eiser na het incident onmiddellijk is geschorst leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft immers verklaard dat het de gebruikelijke gang van zaken is dat een bij een incident betrokken PI-medewerker wordt geschorst in afwachting van een onderzoek door Bureau Integriteit.
17. De rechtbank acht tot slot van belang dat sprake is van een lang dienstverband van bijna 20 jaar waarbinnen zich geen noemenswaardige problemen hebben voorgedaan. Eiser is nooit eerder betrokken geweest bij geweldsincidenten. De voorvallen waarbij eiser tijdens zijn dienstverband betrokken is geweest waren van een geheel andere orde.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op hetgeen onder 10 tot en met 17 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW. Het Uwv heeft ten onrechte geweigerd de WW-uitkering aan eiser uit te betalen wegens verwijtbare werkloosheid.
19. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak voorzien en het besluit van 6 december 2022 herroepen, voor zover het Uwv daarbij de uitbetaling van de WW-uitkering aan eiser heeft geweigerd.
20. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 6 april 2023;
- herroept het besluit van 6 december 2022, voor zover het Uwv daarbij heeft geweigerd aan eiser de WW-uitkering uit te betalen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzitter, en mr. E.M. van der Linde en mr. L.A. Witten, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
de voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.
2.In de zin van artikel 7:678 van het BW.
3.Artikel 24, tweede lid, van de WW.
4.Artikel 27, eerste lid, van de WW.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469.