ECLI:NL:RBMNE:2024:5202

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/5501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde van haar woning voor het belastingjaar 2023 was vastgesteld op € 437.000,-. Eiseres ging in bezwaar, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift concludeerde dat de vastgestelde waarde niet kon standhouden en verzocht om een verlaging naar € 417.000,-. In een latere brief ging eiseres akkoord met een waarde van € 390.000,-. Tijdens de digitale zitting op 5 augustus 2024 heeft de heffingsambtenaar deze waarde bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde niet meer in geschil was en dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de waarde van € 390.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de WOZ-waarde naar € 390.000,-. Eiseres heeft recht op een proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.062,-, en het griffierecht van € 51,- moet door de heffingsambtenaar worden terugbetaald. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar de vergoedingen uitsluitend op de rekening van eiseres mag uitbetalen, conform de Wet WOZ.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: ir. B.A.M. Slockers),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 24 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] , (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 437.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenares van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
3 oktober 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift concludeert de heffingsambtenaar dat de vastgestelde waarde van € 437.000,- in beroep geen stand kan houden. De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en de waarde te verlagen naar de door eiseres bepleite waarde van € 417.000,-.
1.4.
In haar brief van 29 juli 2024 geeft eiseres aan akkoord te gaan met de door de heffingsambtenaar voorgestelde waarde zoals gesteld in het verweerschrift en verzoekt de waarde vast te stellen op € 390.000,-.
1.5.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 5 augustus 2024. De gemachtigde van eiseres is niet verschenen. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft deelgenomen aan de zitting. Tijdens de zitting heeft de heffingsambtenaar aangegeven akkoord te gaan met de door eiseres in haar brief van 29 juli 2024 voorgestelde waarde van € 390.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

2. De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil. Partijen hebben bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2022 moet worden vastgesteld op € 390.000,-.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2022 voor het belastingjaar 2023 verlagen tot € 390.000,-.
Proceskosten en griffierecht
4. Omdat het beroep gegrond is, heeft eiseres recht op een proceskostenvergoeding. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht terugbetalen.
5. In haar brief van 29 juli 2024 verzoekt eiseres met betrekking tot de proceskostenvergoeding het volgende toe te kennen; 1 punt voor het bezwaarschrift en
1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 310,-, en 1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- vermenigvuldigd met 0,25. Zij verzoekt daarbij ook om vergoeding van het griffierecht van € 51,-.
6. De heffingsambtenaar heeft in zijn brief aan eiseres van 31 juli 2024 aangegeven akkoord te gaan met vergoeding van de proceskosten zoals eiseres dit voorstelt. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar wel gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad [1] , waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij toekenning van een vergoeding van proceskosten, punt 1 van onderdeel B2 (waarde per punt in bezwaar, € 310,-) van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) buiten toepassing moet blijven. Als gevolg daarvan moet een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase worden berekend op basis van het in punt 2 van dat onderdeel vermelde bedrag (€ 624,-). Volgens de heffingsambtenaar dient daarom voor de bezwaarfase uit te worden gaan van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 0,5. Voor de proceskosten in de beroepsfase volgt de heffingsambtenaar eiseres (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,25).
7. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het eerste en tweede lid worden de te vergoeden proceskosten vermenigvuldigd met de daar bepaalde factor. Op grond van het overgangsrecht blijft deze wettelijke vermenigvuldigingsfactor echter buiten toepassing, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar van voor 1 januari 2024 dateren. [2] De rechtbank bepaalt de wegingsfactor voor de vergoeding van de proceskosten overeenkomstig haar uitgangspunten. [3]
8. De rechtbank is van oordeel dat het voorstel van eiseres met betrekking tot de proceskosten in bezwaar niet gevolgd kan worden vanwege de uitspraak van de Hoge Raad waarin is geoordeeld dat de lage proceskosten in de bezwaarfase bij WOZ zaken buiten toepassing moet blijven. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het voorstel van de heffingsambtenaar om verschillende wegingsfactoren voor de bezwaarfase en de beroepsfase te hanteren niet kan. Een zaak kan niet zowel van “licht gewicht” als van “zeer licht gewicht” zijn. Daarom oordeelt de rechtbank als volgt.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank ziet verder aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.062,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- [4] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-). De rechtbank hanteert daarbij een wegingsfactor van 0,5 (licht gewicht), omdat de waardering van woningen op grond van de Wet WOZ tot de categorie “licht” behoort. [5] De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak. Het belang en de ingewikkeldheid zijn de criteria die het gewicht van de zaak bepalen volgens de toelichting van het Bpb. Dat WOZ-zaken van minder gewicht zijn, komt ook tot uitdrukking in de bestaande zittingsplanning van de rechtbank, waarbij op een reguliere zitting van een halve dag 7 zaken worden behandeld, tegenover drie reguliere bestuursrechtelijke zaken.
10. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en griffierecht uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verlaagt de waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] tot € 390.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022;
  • bepaalt dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.062,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
2.Artikel IV, onder a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
3.Uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023: ECLI NL:RBMNE2023:4481, overwegingen 15-31.
4.Uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, waarin is beslist dat het lage tarief voor bezwaar in belastingzaken buiten toepassing moet blijven in verband met mogelijke schending van het discriminatieverbod.
5.Uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481.