ECLI:NL:RBMNE:2024:5198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 22/2941 t/m UTR 22/2955
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, [eiseres] B.V., en de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen een beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarden van diverse onroerende zaken voor het belastingjaar 2022 waren vastgesteld. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat eiseres geen geldige machtiging had overgelegd waaruit bleek dat haar gemachtigde namens haar kon optreden. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de heffingsambtenaar terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank benadrukte dat het overleggen van een machtiging in de bezwaarfase een zelfstandige verplichting is en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er een geldige machtiging was overgelegd bij het indienen van het bezwaar. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de handelswijze van de gemachtigde van eiseres, die veel zaken indient maar beperkt beschikbaar is voor zittingen, heeft bijgedragen aan de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn van drie jaar niet was overschreden. De uitspraak op bezwaar blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2941 t/m UTR 22/2955

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: R. Ligthart).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 22 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarden van diverse onroerende zaken in [plaats] voor het belastingjaar 2022 naar de waardepeildatum 1 januari 2021 als volgt vastgesteld:
Zaaknummer
Object
Vastgestelde waarde
UTR 22/2941
[adres 1] in [plaats]
€ 175.000,-
UTR 22/2942
[adres 2] in [plaats]
€ 95.000,-
UTR 22/2943
[adres 3] in [plaats]
€ 193.000,-
UTR 22/4944
[adres 4] in [plaats]
€ 45.000,-
UTR 22/4945
[adres 5] in [plaats]
€ 205.000,-
UTR 22/4946
[adres 6] in [plaats]
€ 53.000,-
UTR 22/2947
[adres 7] in [plaats]
€ 37.000,-
UTR 22/2948
[adres 8] in [plaats]
€ 82.000,-
UTR 22/2949
[adres 9] in [plaats]
€ 49.000,-
UTR 22/2950
[adres 10] in [plaats]
€ 227.000,-
UTR 22/2951
[adres 11] in [plaats]
€ 1.243.000,-
UTR 22/2952
[adres 12] in [plaats]
€ 363.000,-
UTR 22/2953
[adres 13] in [plaats]
€ 38.000,-
UTR 22/2954
[adres 14] in [plaats]
€ 152.000,-
UTR 22/2955
[adres 15] in [plaats]
€ 75.000,-
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenares van de objecten ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarden als heffingsmaatstaf zijn gehanteerd.
1.3.
In de uitspraak op bezwaar van 7 april 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 15 juli 2024. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar hebben deelgenomen aan de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Feiten

1. Op 7 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen de in de inleiding genoemde beschikking.
2. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres per brief van
15 maart 2022 verzocht om binnen twee weken na de dagtekening van de brief een geldige machtiging aan hem toe te sturen.
3. Eiseres heeft daar op met dagtekening 17 maart 2022 gereageerd, door een afschrift van de brief van 15 maart 2022 met emailcorrespondentie tussen de gemachtigde en eiseres aan de heffingsambtenaar te sturen.
4. De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van eiseres er per brief van
23 maart 2022 op gewezen dat hij nog geen machtiging heeft ingediend waaruit blijkt dat hij namens [eiseres] B.V. mag optreden en dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de in de brief van 15 maart 2022 vermeldde termijn wordt overschreden.
5. Met de uitspraak op bezwaar van 7 april 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de heffingsambtenaar geen machtiging van eiseres heeft ontvangen.
6. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
8. Iemand die namens een ander bezwaar indient, moet op verzoek van het bestuursorgaan waar hij bezwaar indient een machtiging overleggen om aan te tonen dat hij namens die ander bezwaar mag indienen. Dit staat in artikel 2:1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. De indiener van het bezwaarschrift moet dan wel gelegenheid hebben gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
9. De rechtbank stelt voorop dat het overleggen van een machtiging in de beroepsfase niet het verzuim van het niet-overleggen van een machtiging in de bezwaarfase kan helen. Het overleggen van een machtiging in de bezwaarfase is, indien daartoe verzocht door het bestuursorgaan, een op zichzelf staande verplichting volgens uit artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. De rechtbank stelt vast dat bij het door de heffingsambtenaar overlegde bezwaarschrift geen machtiging van eiseres is gevoegd. Gelet op de betwisting van de ontvangst van een machtiging door de heffingsambtenaar, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij een toereikende machtiging heeft ingediend.
11. In het beroepschrift en zijn aanvullende stukken heeft de gemachtigde van eiseres een groot aantal algemene argumenten aangevoerd die geen betrekking hebben op de vraag of het bezwaar al dan niet terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Deze algemeen geformuleerde argumenten gaan namelijk over de waardebepaling. Deze argumenten kunnen alleen daarom al niet slagen.
12. In zijn beroepschrift heeft de gemachtigde van eiseres enkel de algemene stelling opgenomen dat het bezwaarschrift volstrekt onterecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de in beroep bijgevoegde machtiging “in het kader van de bezwaarprocedure reeds was aangehecht c.q. per ommegaande werd nagezonden”. Deze laatste zin staat in alle beroepschrift van de gemachtigde van eiseres. In elke zaak van deze gemachtigde worden namelijk min of meer dezelfde brieven gestuurd. Op de zitting stelt de gemachtigde van eiseres dat de machtiging aan het bezwaarschrift was gehecht. De machtigingen die hij in beroep heeft overgelegd zijn echter allemaal van na de uitspraak op bezwaar. Als de gemachtigde van eiseres daadwerkelijk een machtiging mee had gestuurd met het bezwaarschrift, zou er ook een machtiging zijn gedateerd voor de uitspraak op bezwaar. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat er een machtiging aan het bezwaarschrift was gehecht.
13. Daarnaast wijst gemachtigde van eiseres op de langdurige samenwerking tussen eiseres en gemachtigde. Als bewijs daarvan heeft hij een mailwisseling overgelegd. Dat er sprake is van een langdurige samenwerking betekent echter nog niet dat hij ook in dit concrete geval gemachtigd was om bezwaar te maken. Ook de mailwisseling laat geen machtiging vanuit eiseres zien aan de gemachtigde.
14. Niet is gebleken dat in de bezwaarfase een toereikende machtiging is overlegd. De heffingsambtenaar heeft eiser wel twee keer in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schadevergoeding
15. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
16. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal 2 jaar doorgaans als redelijke termijn gezien, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 [1] stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelswijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelswijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
17. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift (9 maart 2022) en de dag van deze uitspraak zit naar boven afgerond, 2 jaar en 5 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn van 3 jaar niet is verstreken en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond en daarom blijft de uitspraak op bezwaar in stand. Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.