ECLI:NL:RBMNE:2024:5176

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/5914
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om woonurgentie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om woonurgentie. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2023 afgewezen en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 behandeld, waarbij de bewindvoerder van eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. Eiser heeft urgentie gevraagd omdat hij buiten zijn schuld om dakloos dreigt te worden. Hij heeft ongeveer 10 jaar in een GGZ-instelling gewoond en is sinds 2019 bij zijn zieke moeder ingetrokken. Na het overlijden van zijn moeder heeft hij een verzoek gedaan om medehuurderschap, wat is afgewezen. Eiser heeft tot 1 augustus 2023 gekregen om de woning te verlaten.

De adviescommissie bezwaarschriften heeft geadviseerd dat het college had moeten beoordelen of eiser aan de inhoudelijke voorwaarden voor urgentie voldoet. Het college heeft echter het advies niet overgenomen, omdat eiser een tijdelijke woning heeft geaccepteerd. De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk procesbelang heeft, omdat hij met een urgentieaanvraag voorrang kan krijgen op een woning met een huurcontract voor onbepaalde tijd. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar alsnog ongegrond, omdat eiser op het moment van de beslissing een tijdelijke woning had geaccepteerd en er geen acute noodsituatie was.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht geen vergoeding voor bewindvoerders voorziet. De rechtbank bepaalt dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] ,in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[onder bewindgestelde] ,uit [plaats]
,eiser
,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: R. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een woonurgentie.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2023 afgewezen. Met het besluit van 1 november 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep van eiser gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de bewindvoerder van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waarom heeft het college de urgentieaanvraag afgewezen?
2. Eiser heeft urgentie gevraagd, omdat hij buiten zijn schuld om dakloos dreigt te worden. Eiser heeft ongeveer 10 jaar in een GGZ-instelling gewoond. Sinds 2019 is hij bij zijn zieke moeder ingetrokken om voor haar te zorgen. Nadat zijn moeder naar een verzorgingshuis is verhuisd, heeft eiser een verzoek gedaan bij Alliantie om het medehuurderschap te verkrijgen. Dat verzoek is afgewezen. Kort daarna is de moeder van eiser overleden. Eiser heeft tot 1 augustus 2023 gekregen om de woning te verlaten.
3. Het college heeft advies gevraagd aan de adviescommissie bezwaarschriften. Volgens de adviescommissie is onvoldoende gebleken dat eiser niet genoeg inspanningen heeft geleverd om zijn woonprobleem op te lossen. De adviescommissie is niet overtuigd dat eiser niet voldoet aan de randvoorwaarden voor urgentie uit artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek 2019 (de Huisvestingsverordening). Dat maakt dat het volgens de adviescommissie beter was geweest als het college had beoordeeld of eiser aan de inhoudelijke voorwaarden voor urgentie voldoet (op medische- of sociale gronden). Het college moet dat onderzoek (laten) uitvoeren. Als dat onderzoek niet leidt tot urgentieverlening dan moet het college vervolgens onderzoeken of in dit geval de hardheidsclausule moet worden toegepast.
4. Het college heeft het advies niet overgenomen, omdat gebleken is dat eiser vanaf
4 oktober 2023 een studio in [plaats] heeft geaccepteerd. Hij kan daar in ieder geval tot 3 april 2025 verblijven. Zijn woonprobleem is daarmee volgens het college opgelost. Het door de adviescommissie geadviseerde onderzoek hoeft niet meer te worden uitgevoerd, omdat eiser daar geen actueel en reëel belang meer bij heeft. Om die reden is ook niet onderzocht of de hardheidsclausule toegepast moet worden. Het bezwaar wordt om deze reden door het college niet-ontvankelijk verklaard.
Waarom is eiser het niet eens met de afwijzing?
5. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het college het advies van de adviescommissie ten onrechte naast zich heeft neergelegd. Met de urgentieaanvraag wil eiser voorkomen dat hij na afloop van de tijdelijke huurovereenkomst, vanaf 3 april 2025, weer op straat komt te staan. Eiser is door zijn medische problematiek verstandelijk behoorlijk achteruit gegaan. Hij kan nog wel zelfstandig wonen, maar het tijdig en continu reageren op Woningnet is moeilijk voor hem. Eiser vindt dat de gemeente hem daar nauwelijks bij helpt.
Heeft eiser nog procesbelang bij een beoordeling van het beroep?
6. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat sprake is van (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling indien het resultaat, dat eiser met het indienen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor eiser feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
7. De rechtbank vindt dat eiser wel procesbelang heeft. Eiser heeft op dit moment een tijdelijke woning. Met een urgentie kan hij echter (met voorrang) aanspraak maken op een woning met een huurcontract voor onbepaalde tijd. Met een oordeel over het beroep kan het door eiser beoogde gunstiger resultaat dus worden bereikt. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
8. Het college overweegt in het bestreden besluit dat eiser geen actueel en reëel belang meer heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar omdat hij al een (tijdelijke) woning heeft. Dit standpunt kan gelet op dat wat hiervoor is overwogen geen stand houden. Ook op het moment van het nemen van het bestreden besluit had eiser een huurovereenkomst voor bepaalde tijd. Eiser had wel degelijk een reëel en actueel belang bij een inhoudelijke beslissing op zijn bezwaar. Het college heeft dat miskend door het bezwaar
niet-ontvankelijk te verklaren.
9. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Is de urgentieaanvraag op goede gronden afgewezen?
10. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog ongegrond te verklaren, waardoor de afwijzing van de urgentieaanvraag in het primaire besluit in stand blijft. Zij heeft hiervoor de volgende motivering.
11. Het college moet bij de beoordeling van het bezwaar van eiser de actuele feiten en omstandigheden betrekken op het moment van het nemen van de beslissing op het bezwaar. Niet in geschil is dat eiser op dat moment een tijdelijke woning had geaccepteerd en dat hij daar kan blijven wonen tot 3 april 2025. Vast staat dus dat er op dat moment geen sprake was van een acute noodsituatie. [1] Dat is een grond voor afwijzing van de urgentieaanvraag.
12. Dat kan slechts anders zijn als het college in de persoonlijke omstandigheden van eiser aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen. Op de zitting heeft het college toegelicht waarom eiser geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan doen. De rechtbank vindt dat het college heeft kunnen overwegen dat er geen sprake is van bijzondere hardheid die maakt dat van de regels uit de Huisvestingsverordening moet worden afgeweken. Eiser heeft nu onderdak en raakt niet op korte termijn dakloos. Onder die omstandigheden heeft het college naar het oordeel van de rechtbank kunnen overwegen dat geen sprake is van een zeer incidenteel noodgeval, waaronder een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie moet worden verstaan. [2] Eiser heeft niet aangevoerd dat de huidige woning problemen met zich meebrengt of dat die woning op dit moment niet passend zou zijn.
13. Dat de situatie van eiser in april 2025 mogelijk schrijnend wordt omdat hij dan uit de tijdelijk woning moet, maakt dat oordeel niet anders. Het college heeft op zitting uitgelegd dat het zeer waarschijnlijk is dat eiser tegen die tijd op eigen kracht woonruimte heeft gevonden, omdat hij door zijn lange inschrijftijd momenteel op plek 2 staat voor een woning die hij deze week kan bezichtigen. Indien eiser voor 3 april 2025 onverhoopt nog geen woning heeft dan kan hij opnieuw een urgentieaanvraag doen.

Conclusie en gevolgen

14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart zal de rechtbank bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
14. Eiser heeft verder gevraagd om een proceskostenvergoeding voor de tijd die hij in zijn hoedanigheid als bewindvoerder heeft besteed aan de zaak. De rechtbank begrijpt dat het daarbij gaat om het voorbereiden van de zaak en de aanwezigheid bij de zitting (8 uur tijdsbesteding tegen een uurtarief van € 77,60,-).
14. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) niet voorziet in een kostenvergoeding voor de werkzaamheden van bewindvoerders. Daar is de ‘
Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’ voor bedoeld. [3] Bij deze regeling is een forfaitaire jaarbeloning inclusief onkostenvergoeding bepaald voor de werkzaamheden van (onder andere) bewindvoerders. Indien eiser van mening is dat de werkzaamheden van deze zaak daar niet onder vallen, dan kan hij verzoeken om een extra beloning bij de kantonrechter. Dat valt buiten de omvang van dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf in de zaak in die zin, dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening Gooi- en Vechtstreek 2019 (de Huisvestingsverordening).
2.Dit criterium is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk bevonden, zie onder andere de uitspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1313.
3.Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 november 2014, nr. 577811 houdende de invoering van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren), Staatscourant 2014, 32149.