ECLI:NL:RBMNE:2024:5039

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
16.205039.23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van een politieagent en wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

Op 21 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 augustus 2023 in Hilversum een politieagent, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem tegen het gezicht te stompen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich tijdens zijn aanhouding verzette tegen de politieambtenaren, wat resulteerde in de zware mishandeling van [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en wederspannigheid, en heeft een gevangenisstraf van 94 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie voor agressiebeheersing. De rechtbank heeft ook een maximale taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], is deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van € 19.308,86 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/205039-23 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2024

in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] (Brazilië),/
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kalsbeek en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.J.M. Mohrmann, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de benadeelde partij [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) en zijn advocaat mr. T. Rezaie, advocaat te Arnhem.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
primair:
op 14 augustus 2023 in Hilversum [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem op het gezicht te stompen;
subsidiair:
op 14 augustus 2023 in Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem op het gezicht te stompen;
meer subsidiair:
op 14 augustus 2023 in Hilversum [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland) heeft mishandeld door hem op het gezicht te stompen;
feit 2
op 14 augustus 2023 in Hilversum zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet tegen politieambtenaren [slachtoffer] en [verbalisant 1] , terwijl dit verzet zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 1 is zij van mening dat het letsel van [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat daarmee het primair ten laste gelegde opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gen verweer gevoerd.

Het oordeel van de rechtbank

Bewijsmiddelen [1]
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij volgens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair en feit 2

In het
proces-verbaal van bevindingenvan 15 augustus 2023 heeft verbalisant [slachtoffer] , voor zover van belang en, zakelijk weergegeven, geverbaliseerd:
Op 14 augustus 2023 was ik samen met collega [verbalisant 1] belast met een incidentenafhandeling van de Politie Midden-Nederland. Omstreeks 23:35 kreeg ik opdracht om te gaan naar de [adres 2] te [plaats] . [2]
Ik hoorde dat collega [verbalisant 1] het identiteitsbewijs van [verdachte] vorderde. Ik vertelde [verdachte] dat als hij niet voldeed aan de vordering tot overgave van zijn identiteitsbewijs dat hij werd aangehouden. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij dit niet ging doen. Hierop deelde ik verdachte mede dat hij was aangehouden. Ik voelde dat verdachte zich met kracht probeerde te onttrekken aan de aanhouding. Ik voelde dat verdachte met zijn armen tegengestelde bewegingen op bewoog. Ik zag dat [verdachte] zijn armen niet strekte. Ik hoorde college [verbalisant 1] zeggen dat er pepperspray werd gebruikt als verdachte zijn arm niet zou strekken. Ik hoorde dat college [verbalisant 1] van één tot drie tellen. Ik sprayde voor de duur van één seconde in het gezicht van [verdachte]. [3]
Ik zag dat verdachte zich mijn kant op draaide en met enorme kracht uithaalde naar mijn gezicht. Ik voelde een harde klap in mijn gezicht, op de onderzijde van de rechterkaak/wang. Ik voelde dat mijn tanden los in mijn mond zaten. Verdachte wist waar ik stond en sloeg mij vol in mijn gezicht.
Op de grond zag ik een stuk van mijn tand liggen die ik opraapte. Ik voelde dat meerdere van mijn tanden waren afgebroken. Ik spuugde meerdere keren tandglazuur op de grond. Bij de tandarts werd het volgende geconstateerd: stuk van mijn voortand afgebroken, voortand volledig doormidden gebroken, onbekend of de wortel behouden kan worden, stuk kies afgebroken, meerdere hoekstukjes snijtanden afgebroken. [4]
In het
proces-verbaal van bevindingenvan 15 augustus 2023 heeft verbalisant [verbalisant 1] voor zover van belang en zakelijk weergegeven, geverbaliseerd: [5]
Ik pakte de rechterarm van verdachte vast, welke deze lostrok en met een korte slaande beweging maakte en mij daarmee op mijn rechterarm raakte. Ik zag dat collega [slachtoffer] de transportboeien probeerde aan te slaan op de linkerarm van verdachte, maar dat dit door het tegenwerken van [verdachte] niet lukte. Ik zei tegen verdachte dat hij moest meewerken en zijn armen moest spreiden. Ik voelde dat verdachte zijn armen gebogen hield door zijn armen naar zich toe te trekken terwijl ik deze probeerde te spreiden door aan zijn armen te trekken. [6]
Ik zag dat college [slachtoffer] dichter naar [verdachte] toe liep om nogmaals de pepperspray te gebruiken. Ik zag dat [verdachte] zich vervolgens omdraaide in de richting van collega [slachtoffer] . Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerarm een harde en snelle zwaaiende beweging vanaf voor zijn lichaam naar buiten maakt in de richting collega [slachtoffer] . [7]
In het
proces-verbaal van bevindingenvan 15 augustus 2023 heeft verbalisant [verbalisant 2] onder meer het volgende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, geverbaliseerd:
Op 15 augustus 2023 heb ik telefonisch gesproken met getuige [getuige] . Ik hoorde haar het volgende vertellen: “De politieagenten hebben meerdere keren tegen [verdachte] gezegd dat hij moest meewerken en hij deed dat maar niet. Ik zag dat [verdachte] heel recalcitrant deed en steeds zijn armen probeerde los te trekken terwijl de agenten hem vasthielden. Op het moment dat [verdachte] een van zijn armen wist los te trekken, zag ik dat hij naar een van de agenten draaide en vol uithaalde richting de agent. Ik zag dat [verdachte] van zijn hand een gebalde vuist maakte en een zwaaiende beweging maakte richting het gezicht van de agenten. De agent werd vol in zijn gezicht geraakt door [verdachte] . [8]
In het
aanvullend proces-verbaal van bevindingenvan 15 juli 2024 heeft verbalisant [verbalisant 3] onder meer het volgende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, geverbaliseerd:
Tot op heden is [slachtoffer] nog steeds onder behandeling om de schade aan zijn gebit te herstellen. Hiervoor heeft [slachtoffer] vanaf de mishandeling onderstaande behandelingen ondergaan: de losse voortand en de snijtanden zijn hersteld. Op de gebroken tand is een wortelkanaalbehandeling uitgevoerd. Op 28 november 2023 werd de andere (gebroken) voortand getrokken omdat de eerdere wortelkanaalbehandeling niet voldoende was om de tand te herstellen. Op 30 januari 2024 is een implantaalt geplaatst. Omdat er sprake was van een tekort aan kaakbot is er bot overgezet, onder meer van onder de bovenlip bij de neus en het gehemelte. [9]

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt
De verdachte heeft [slachtoffer] op zijn gezicht gestomp
De raadsman heeft bepleit dat niet is komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer] met gebalde vuist heeft geslagen zodat van stompen geen sprake is geweest. Getuige [getuige] is de enige die dit heeft verklaard, maar haar verklaring is niet betrouwbaar. Zij stond op een afstand en is de ex-partner van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van getuige [getuige] betrouwbaar. De verklaring van getuige [getuige] vindt ook steun in de verklaringen die zijn afgelegd door verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant 1] . Zo zag verbalisant [slachtoffer] zelf dat verdachte met enorme kracht uithaalde naar zijn gezicht en zag verbalisant [verbalisant 1] dat verdachte met zijn linkerarm een harde en snelle beweging maakte in de richting van [slachtoffer] . De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring getuige [getuige] .
De door de verdediging geschetste alternatieve scenario’s, namelijk dat het letsel van [slachtoffer] is veroorzaakt door het slaan met vlakke hand of met de elleboog is, mede in het licht van de voorgenoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden. Op basis hiervan kan daarom worden geconcludeerd dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn gezicht heeft gestompt.
Door dit stompen heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen
Als gevolg van het handelen van verdachte heeft [slachtoffer] ernstig letsel opgelopen, namelijk schade aan zijn gebit. De vervolgvraag betreft of dit als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Wetboek van Strafrecht(Sr) dient te worden gekwalificeerd. Hiervan is – kort gezegd – sprake indien het letsel levensbedreigend is, waarbij een zeer langdurige herstelperiode of geen volledige genezing wordt verwacht. Bij de vaststelling hiervan wordt gelet op de aard van het letsel, in hoeverre medisch ingrijpen nodig is geweest en of er uitzicht is op volledig herstel.
Er heeft op 15 augustus 2023, direct na de gebeurtenis, eerste medisch ingrijpen plaatsgevonden. [10] Uit de geneeskundige verklaring van 28 augustus 2023 volgt dat de inschatting van de geconsulteerde arts was dat de duur van verdere genezing ongeveer zes maanden zou duren waarbij er onzekerheid heerste over één tandelement. [11] Uit het aanvullend proces-verbaal van 15 juli 2024 en hetgeen [slachtoffer] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht volgt echter dat hij nog steeds onder behandeling is om de schade aan zijn gebit te herstellen en dat er verdere herstelbehandelingen nog moeten worden uitgevoerd. [12]
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel voldoet aan de voornoemde criteria en dat thans nog geen uitzicht is op volledig herstel. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorwaardelijk opzet
Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte het zogeheten volle opzet had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of verdachte met zijn handelen voorwaardelijke opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust is van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans tijdens de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen. Voor de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er in dit geval sprake was van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] en of verdachte deze kans bewust heeft aanvaard dan wel op de koop toe heeft toegenomen.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is, die belangrijk is voor het aangezicht van een persoon en kwetsbare delen bevat zoals, onder andere, het gebit.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet kan worden afgeleid uit de verklaring van verdachte zelf of uit de feitelijke omstandigheden van het geval. Nu verdachte heeft verklaard zich niets van het voorval te kunnen herinneren, moet de rechtbank beoordelen of de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm als zo zeer gericht op een bepaald gevolg moeten worden aangemerkt dat het - met uitzondering van contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, ro 5.3.3.)
Uit de verklaringen van politieambtenaren [slachtoffer] en [verbalisant 1] en van getuige [getuige] volgt dat verdachte zich tijdens de aanhouding verzette en zich daarbij met kracht probeerde te onttrekken aan de aanhouding waarna hij vervolgens met gebalde vuist vol uithaalde naar het gezicht van [slachtoffer] . Verdachte stond daarbij op korte afstand van [slachtoffer] . Dit alles in samenhang bezien, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm als zo zeer gericht op het gevolg van het stompen tegen het gezicht van [slachtoffer] moeten worden aangemerkt, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening
Politieambtenaar [slachtoffer] heeft het zwaar lichamelijk letsel opgelopen gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De gebeurtenis vond namelijk plaats nadat hij verdachte had aangehouden wegens het niet voldoen aan de vordering tot overgave van zijn identiteitsbewijs. [slachtoffer] was bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs op grond van artikel 8 lid 1 Politiewet 2012.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2

Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet op het moment dat politieambtenaren [slachtoffer] en [verbalisant 1] verdachte uit de auto wilden halen en hem transporthandboeien wilden aanslaan. Hij werkte niet mee, strekte zijn armen niet en trok deze steeds in tegengestelde richting. Nadat hij, na waarschuwing, pepperspray in zijn gezicht gespoten kreeg, stompte hij politieambtenaar [slachtoffer] tegen het gezicht waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank daarom het onder 2 tenlastegelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 14 augustus 2023 te Hilversum aan een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland) gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken tanden/kiezen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen;
feit 2
op 14 augustus 2023 te Hilversum zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland) en [verbalisant 1] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zijn armen in tegengestelde richting te bewegen en zijn armen en lichaam met kracht weg/los te trekken en die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen, terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken tanden/kiezen bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd onder feit 1 primair en feit 2 is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 2
wederspannigheid meermalen gepleegd, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet strafbaar is, omdat hij heeft gehandeld in een situatie waartoe hij door psychische overmacht is gedrongen.
Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Op het moment dat er pepperspray in zijn ogen werd gespoten, heeft hij uitgehaald en dit kan hem niet worden verweten. Door de pepperspray raakte verdachte in paniek en wist hij niet meer wat hij deed. Gelet op hetgeen verdachte heeft verklaard kan er naar oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van psychische overmacht. Het handelen van verdachte werd namelijk gedreven door innerlijke emoties (gevoelens en gedachten), terwijl voor psychische overmacht een buiten de persoon van verdachte uitgeoefende kracht benodigd is waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Weliswaar voelde verdachte zich in het nauw gedreven nadat er pepperspray op hem was gespoten, maar naar oordeel van de rechtbank brengt dat evenmin psychische overmacht met zich mee. Verdachte heeft gehandeld in en onder invloed van een hevige gemoedstoestand, maar niet onder invloed van een zodanige drang dat hij niet anders kon of behoorde te handelen. Bovendien heeft verdachte het over zichzelf afgeroepen dat er pepperspray werd gebruikt doordat hij zich hevig verzette bij zijn aanhouding en dit ook bleef doen.
Nu er geen omstandigheden zijn gebleken of aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie agressiebeheersing zoals geadviseerd door Reclassering Nederland.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit in geval van veroordeling een geheel voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, zo nodig met een gedragsinterventie agressiebeheersing.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een politieambtenaar en wederspannigheid tegen twee politieambtenaren. Verdachte heeft zich tegen zijn aanhouding verzet tegen beide politieambtenaren en heeft politieambtenaar [slachtoffer] hard tegen zijn gezicht gestompt, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Tijdens de zitting heeft [slachtoffer] duidelijk gemaakt wat het bewezenverklaarde met hem - en zijn vriendin - heeft gedaan en met welke gevolgen hij nog elke dag wordt geconfronteerd. Zijn gebit, en daarmee zijn aangezicht, is beschadigd en nog steeds is hij daarvoor onder medische behandeling. In de toekomst zal [slachtoffer] met enige regelmaat medische behandelingen aan zijn gebit moeten blijven ondergaan als gevolg van de ontstane schade. De gebeurtenis heeft eveneens impact gehad op de wijze waarop hij zijn taken als politieambtenaar uitoefent. Zo is [slachtoffer] er alerter op geworden dat situaties ineens kunnen omslaan.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn opgelopen spanningen en emoties, ontstaan in de relationele sfeer, niet onder controle heeft kunnen brengen en dat twee politieagenten daarvan de dupe zijn geworden, terwijl zij slechts kwamen om de orde en vrede te bewaren, ook in het belang van verdachte. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat deze bij hem opgelopen spanningen en emoties uiteindelijk zijn botgevierd op het gezicht van politieambtenaar [slachtoffer] .
Persoon van de verdachte
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 1 juli 2024 en de reclasseringsadviezen van 16 augustus 2023 en 7 februari 2024.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte volgens het voorgenoemd uittreksel uit de justitiële documentatie eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Dit betreft echter een feit van langere tijd geleden, dat is afgedaan met een werkstraf. De rechtbank zal deze eerdere veroordeling dan ook niet als strafverzwarende omstandigheid betrekken in haar strafoverwegingen.
De rechtbank houdt voorts rekening met het meest recente reclasseringsadvies van Reclassering Nederland. Uit deze rapportage volgt dat verdachte lijkt te handelen uit impulsiviteit en onmacht. Reclassering Nederland adviseert daarom een training gericht op agressieregulatie, welk advies de rechtbank zal overnemen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf voornamelijk gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de langdurige gevolgen die deze teweeg hebben gebracht bij het slachtoffer en naar de straffen die gewoonlijk worden opgelegd, waaronder bij ernstig geweld gericht tegen politieambtenaren, wat in strafverzwarende zin wordt meegenomen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Verdachte heeft op de zitting laten blijken het verwerpelijke karakter van zijn handelen in te zien. Hij heeft spijt betuigd. Ook heeft hij dat eerder gedaan door politieambtenaar [slachtoffer] een excuusmail te sturen en aan het politiebureau een bos bloemen te laten bezorgen. De rechtbank weegt deze houding van verdachte mee in het bepalen van de strafmaat. Eveneens neemt de rechtbank daarbij in overweging dat verdachte is gestart met een eigen bedrijf en dat een vrijheidsbenemende straf de voortzetting hiervan ernstig zou belemmeren. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat eveneens meewegen dat de handeling van verdachte, hoe verwerpelijk ook, slechts bestond uit een eenmalige stomp.
De rechtbank acht alles overwegende een vrijheidsbenemende straf in dit geval niet passend. Wel is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf nodig is om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen van 94 dagen, met aftrek van de 4 dagen in voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie agressiebeheersing. Daarnaast zal de rechtbank verdachte in het licht van het strafdoel van vergelding veroordelen tot de maximale taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 22.808,86. Dit bedrag bestaat uit € 15.808,86 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer] partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de vordering van [slachtoffer] partij niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze te matigen.

Het oordeel van de rechtbank

Schade die dient te worden vergoed op grond van artikel 6:162 BW bestaat uit vermogensschade en ander nadeel, voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft (artikel 6:95 BW). [slachtoffer] vordert in deze procedure vermogensschade, als gevolg van het zwaar lichamelijke letsel dat hem is toegebracht, en immateriële schadevergoeding. Degene die aansprakelijk is, is in beginsel binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die de benadeelde partij heeft geleden.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om [slachtoffer] in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren en te beslissen dat [slachtoffer] , vanwege de onevenredige belasting van het strafproces, zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361 lid 3 Sv). De rechtbank wijst dit verzoek af. Hiertoe overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer] , mede in het licht van de heldere onderbouwing hiervan, het partijdebat over de belangen van partijen in voldoende mate gevoerd kon worden.
De verschillende schadeposten worden hieronder behandeld.
Materiële schade
De rechtbank wijst de gevorderde materiele schade van € 15.808,86 toe.
Huishoudelijke hulp
[slachtoffer] eist € 436,- als vergoeding voor huishoudelijk hulp. Hij heeft hiervoor betoogd dat hij als gevolg van het letsel gedurende vier weken niet de helft van de huishoudelijke taken kon uitvoeren. Deze taken zijn overgenomen door zijn partner.
De hoogte van de vordering is door verdachte niet betwist en komt de rechtbank niet onredelijk voor. De schade is begroot volgens de geïndexeerde Richtlijn Huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad (2024). Het standpunt van de verdediging dat deze kosten feitelijk zijn gemaakt door de partner van [slachtoffer] en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen, wordt niet gevolgd. Als familie huishoudelijke werkzaamheden van [slachtoffer] overneemt die hij zelf niet meer kan verrichten, en het daarbij gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin [slachtoffer] verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners, dan heeft [slachtoffer] aanspraak op vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp. Daaraan staat niet in de weg dat deze werkzaamheden feitelijk worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (zie o.a. HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998). De rechtbank zal de kosten die gevorderd worden wegens huishoudelijke hulp daarom geheel toewijzen.
Toekomstige tandartskosten
[slachtoffer] heeft met medisch advies onderbouwd dat zijn toekomstige tandartskosten € 15.372,86 zullen bedragen. De hoogte van deze toekomstige schade is niet weersproken en kan daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Daarnaast is aan [slachtoffer] ook rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien [slachtoffer] ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er ernstig inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Op grond van de door [slachtoffer] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade redelijk en billijk. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen en de vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Proceskosten
Nu de vordering van [slachtoffer] voor een groot deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 primair bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover [slachtoffer] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 19.308,86, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2023, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
Conclusie
De verdachte zal [slachtoffer] een bedrag betalen van € 19.308,86, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, zoals hieronder in de beslissing vermeld.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38z, 57, 180, 181, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf
  • stelt daarbij een
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
 zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud te Utrecht. Verdachte dient zich te blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
 wordt verplicht om zich te laten behandelen voor agressieregulatie en neemt daartoe actief deel aan de gedragsinterventie i-Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 19.308,86 , bestaande uit een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade en € 15.808,86 aan materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2023 tot de dag waarop dit bedrag volledig is betaald.
  • De rechtbank wijst de vordering voor het overige af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 19.308,86 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 131 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. B.F. Hammerle en S.M. van Meer, rechters in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2024.

De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 augustus 2023 te Hilversum, aan een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken tanden/kiezen en/of een scheur in de onderlip, heeft toegebracht door die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2023 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid
Midden-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] tegen het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2023 te Hilversum, een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken tanden/kiezen en/of een scheur in de onderlip, ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 14 augustus 2023 te Hilversum, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [slachtoffer] (hoofdagent bij de eenheid
Midden-Nederland) en/of [verbalisant 1] (hoofdagent bij de eenheid Midden-Nederland), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zijn arm(en) in tegengestelde richting te bewegen en/of zijn arm(en) en/of lichaam met kracht weg/los te trekken en/of die [slachtoffer] tegen het gezicht te stompen, terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten gebroken tanden/kiezen en/of een scheur in de onderlip bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 oktober 2023, genummerd PL0900-2023245549 (onderzoeksnummer 14AREND23 / MD1R023050), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 86. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.p. 1
3.p. 2
4.p. 3
5.p. 12
6.p. 13
7.p. 14
8.p. 40
9.Het (separaat in het dossier opgenomen) proces-verbaal van 15 juli 2024 met documentnummer: MD1R023050-JM12, p.1 en p. 2.
10.p. 37
11.p. 35
12.Een geschrift, te weten de vordering tot schadevergoeding inclusief bijlagen bevattende medische informatie betreffende [slachtoffer] .