ECLI:NL:RBMNE:2024:4969

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/568088 / HA ZA 24-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtsgeldigheid van de opzegging van geldleningsovereenkomsten door RNHB B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en RNHB B.V. over de opzegging van geldleningsovereenkomsten. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Renssen, had meerdere geldleningsovereenkomsten met RNHB, die deze opzegde op basis van uitkomsten van een klantenonderzoek. De eiser betwistte de rechtsgeldigheid van deze opzegging en vorderde dat de overeenkomsten in stand zouden blijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2024 werd duidelijk dat RNHB twijfels had over de integriteit van de eiser, onder andere vanwege zijn connecties met een persoon die verdacht werd van witwassen. De rechtbank oordeelde echter dat RNHB onvoldoende gronden had om de overeenkomsten op te zeggen. De rechtbank concludeerde dat de opzegging niet rechtsgeldig was en dat de geldleningsovereenkomsten moesten worden voortgezet. Tevens werd RNHB veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 1.832,73 bedroegen. De rechtbank benadrukte dat RNHB wel verplicht blijft om haar verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) na te komen, en dat nieuwe feiten in de toekomst mogelijk aanleiding kunnen geven tot een nieuwe opzegging.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/568088 / HA ZA 24-13
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. K. Renssen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RNHB B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
hierna te noemen: RNHB ,
advocaat: mr. J.M. Luijkx.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding van 20 december 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- de akte met aanvullende producties van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Daarbij was [eiser] aanwezig met zijn zoon, bijgestaan door advocaat mr. Renssen. Aan de zijde van RNHB waren de heer [naam 1] ( [functie 1] RNHB) en mevrouw [naam 2] ( [functie 2] RNHB) aanwezig, bijgestaan door advocaat mr. Luijkx. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd, partijen hebben vragen van de rechtbank beantwoord en zijn in de gelegenheid gesteld om op elkaar te reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is bepaald dat er vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
RNHB heeft vanwege de uitkomsten uit haar periodiek klantenonderzoek alle geldleningsovereenkomsten met [eiser] opgezegd. [eiser] is van mening dat RNHB de geldleningsovereenkomsten niet mocht opzeggen. [eiser] eist dat de geldleningsovereenkomsten in stand worden gehouden. De rechtbank oordeelt dat de opzegging van de geldleningsovereenkomsten door RNHB niet rechtsgeldig is en dat RNHB de geldleningsovereenkomsten met [eiser] moet voortzetten. RNHB moet de proceskosten van [eiser] betalen.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[eiser] heeft, zowel als natuurlijk persoon als via zijn bedrijf [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ), een aantal onroerende zaken in eigendom. Voor de financiering van een aantal van de onroerende zaken heeft [eiser] meerdere geldleningsovereenkomsten gesloten met RNHB. De totale waarde van alle leningen is € 2.682.338,59. [eiser] heeft één onroerende zaak in gedeelde eigendom met de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Het openbaar ministerie verdenkt [naam 3] van witwassen en heeft strafrechtelijk beslag gelegd ten laste van het aandeel van [naam 3] in die onroerende zaak. [eiser] heeft het beslag gemeld bij RNHB en daarbij gesteld dat zij niks te maken heeft met de strafzaak tegen [naam 3] .
3.2.
Nadat [eiser] de situatie met betrekking tot [naam 3] meldde bij RNHB, heeft RNHB een nader klantenonderzoek naar [eiser] uitgevoerd. Bij brieven van 17 maart 2023 heeft RNHB op grond van haar algemene voorwaarden en de Wet ter voorkoming witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) alle geldleningsovereenkomsten met [eiser] opgezegd tegen 31 december 2023 vanwege de uitkomsten van haar periodiek klantenonderzoek. [eiser] is het niet eens met de opzegging van alle geldleningsovereenkomsten door RNHB. In deze procedure vordert [eiser] een verklaring voor recht dat de opzegging van RNHB onrechtmatig, ongeldig of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en daardoor niet in stand kan blijven en een veroordeling van RNHB om de klantrelatie in stand te houden. Ook vordert [eiser] betaling van de proceskosten door RNHB.
3.3.
RNHB voert verweer. RNHB is van mening dat zij op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (hierna: Wwft) verplicht is om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen. Volgens RNHB mag zij ook op grond van haar algemene voorwaarden de geldleningsovereenkomsten opzeggen. RNHB heeft de opeising van de openstaande gelden uitgesteld in afwachting van dit vonnis.

4.De beoordeling

RNHB mocht de geldleningsovereenkomsten niet opzeggen
4.1.
RNHB stelt dat zij de geldleningsovereenkomsten moest opzeggen vanwege de uitkomsten uit haar periodiek klantenonderzoek. Op grond van de Wwft moet RNHB onderzoek doen naar haar klanten. Als een financiële instelling zoals RNHB haar klantenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen. Dit volgt uit artikel 5 lid 3 Wwft. Nadat [eiser] de situatie met betrekking tot [naam 3] meldde bij RNHB, heeft RNHB een nader klantenonderzoek naar [eiser] uitgevoerd. Uit dit onderzoek van RNHB kwam naar voren dat [eiser] vaak een partij was bij ABC(D)-transacties. Daarnaast heeft RNHB haar bedenkingen bij het startkapitaal van [eiser] en de handel met [naam 3] . Tot slot stelt RNHB dat zij haar klantenonderzoek niet kan afronden. De rechtbank oordeelt dat de gronden van RNHB voor het opzeggen van de geldleningsovereenkomsten niet voldoende zijn.
De handel met [naam 3]
4.2.
RNHB stelt dat het feit dat [eiser] handelt met een persoon die wordt verdacht van drugshandel en witwassen een opzeggingsgrond is. De rechtbank oordeelt dat de handel door [eiser] met [naam 3] op zichzelf geen reden is voor RNHB om alle geldleningsovereenkomsten met [eiser] op te zeggen. Er is niet gebleken dat [eiser] zelf betrokken is bij het strafrechtelijk onderzoek naar [naam 3] . [eiser] heeft zelf bij RNHB gemeld dat het openbaar ministerie beslag had gelegd op het eigendomsdeel van [naam 3] in de onroerende zaak die [eiser] en [naam 3] samen in eigendom hebben. Ook heeft hij daarbij gemeld dat hij geen verdachte is in de zaak van het openbaar ministerie. Daarnaast is niet komen vast te staan dat [eiser] geregeld samenwerkt met [naam 3] , het gaat slechts om één object. [eiser] heeft verklaard dat hij via een tussenpersoon met [naam 3] in contact is gekomen en [naam 3] daarvoor niet kende. Nadat de transactie was afgerond heeft [eiser] niet meer met [naam 3] gehandeld. RNHB kan niet concluderen dat [eiser] niet-integer is doordat hij met betrekking tot één onroerende zaak heeft gehandeld met [naam 3] .
De ABC(D)-transacties
4.3.
RNHB heeft geconstateerd dat [eiser] betrokken is geweest bij meerdere ABC(D)-transacties. Van een ABC(D)-transactie wordt gesproken als een onroerende zaak binnen een tijdsbestek van uiterlijk zes maanden tenminste twee keer wordt verkocht. Deze transacties zouden gevoelig zijn voor fraude, witwassen en het oplichten van onwetende particulieren. RNHB heeft vier ABC(D)-transacties genoemd waarbij [eiser] de tweede of derde koper in rij was in een tijdsbestek van zes maanden. De rechtbank oordeelt dat de betrokkenheid van [eiser] bij de gestelde ABC(D)-transacties geen gegronde reden is om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen.
4.4.
RNHB was bekend met de betrokkenheid van [eiser] bij de ABC(D)-transacties, omdat partij C of D financiering bij RNHB heeft aangevraagd en RNHB deze financiering in het verleden heeft goedgekeurd. Een dergelijke transactie wordt altijd door de compliance afdeling van RNHB beoordeeld voordat de aanvraag voor de financiering daarvoor wordt goedgekeurd. De compliance afdeling doet onderzoek naar de partijen die bij een transactie betrokken zijn, dus ook naar [eiser] . RNHB heeft dus in het verleden deze transacties goedgekeurd. RNHB voert nu aan dat deze transacties voor haar reden gaven om de financiering op te zeggen. Dat is te laat en zij heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de goedkeuringen van destijds achteraf onterecht zijn verleend.
4.5.
RNHB heeft gesteld dat de nieuwe informatie die na het nader onderzoek in verband met [naam 3] naar boven kwam, is gelegen in de hoeveelheid en het patroon van de ABC(D)-transacties. RNHB heeft echter niet onderbouwd hoe vaak [eiser] van ABC(D)-transacties gebruik heeft gemaakt. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bijna alleen maar gebruik maakt van ABC(D)-transacties. Als dat zo is en dit in zijn algemeenheid risicovol wordt geacht, dan had dat RNHB eerder moeten en kunnen opvallen.
4.6.
RNHB heeft concreet vier ABC(D)-transacties benoemd die volgens haar opvallend en risicovol zijn:
Verkoop van winkelpand met kantoorruimte voor € 830.000,- aan [eiser] . [eiser] verkoopt het winkelpand aan [naam 3] voor € 500.000,-. Daarna worden [eiser] en [naam 3] gezamenlijk eigenaar van het winkelpand en de kantoorruimte voor € 250.000,- per eigendomsdeel;
Verkoop van onroerende zaak voor € 125.000,- aan partij B. B verkoopt de onroerende zaak voor € 140.000,- aan [onderneming] . [onderneming] verkoopt de onroerende zaak daarna voor € 142.000,- aan D;
Verkoop van onroerende zaak voor € 200.000,- aan [onderneming] . Daarna wordt de onroerende zaak voor € 205.000,- verkocht aan partij C;
Verkoop van onroerende zaak voor € 235.000,- aan [onderneming] . Daarna wordt de onroerende zaak verkocht voor € 250.000,- aan partij C.
De rechtbank oordeelt dat deze ABC(D)-transacties niet opvallend zijn. Ook is onvoldoende gebleken dat deze ABC(D)-transacties risicovol zijn.
4.7.
Bij transactie 1 is wel sprake van een aanzienlijk waardeverschil, maar [eiser] heeft dat verklaard doordat de bestemming van de kantoorruimte is gewijzigd in de bestemming wonen. [eiser] en [naam 3] hebben appartementen in de kantoorruimte gerealiseerd en deze appartementen worden verhuurd. RNHB stelt dat de verandering van bestemming op het moment van de overdracht nog niet was gerealiseerd, maar de aanvraag was al ingediend voor de levering. De aanpassing van de kantoorruimte naar appartementen zouden [eiser] en [naam 3] samen realiseren.
4.8.
Bij de andere drie ABC(D)-transacties is niet [eiser] betrokken maar zijn bedrijf [onderneming] , dat geen klant (meer) is van RNHB. Voor zover [eiser] met zijn bedrijf kan worden vereenzelvigd, is geen sprake van grote waardeverschillen tussen het verkoopbedrag van de onroerende zaak door A aan B en het verkoopbedrag van de onroerende zaak door B aan C. Daarnaast kan van deze transacties niet worden gezegd dat zij risicovol zijn. Partij D in de tweede ABC(D)-transactie en partij C in de derde ABC(D)-transactie is dezelfde persoon en RNHB beschouwt deze partij als niet-integer. Deze rechtbank heeft in een andere procedure van RNHB geoordeeld dat de ABC(D)-transacties met deze partij C/D niet opvallend en risicovol zijn. [1] Dit oordeel gaat over ABC(D)-transactie 2 en 3. De rechtbank komt ook in dit vonnis niet tot het oordeel dat deze ABC(D)-transacties opvallend en/of risicovol zijn. Met betrekking tot de vierde transactie die door RNHB is geschetst is partij C ook niet opvallend of risicovol. Partij C is weliswaar een negentienjarige persoon, maar deze persoon maakt onderdeel uit van een vastgoedfamilie. Dit is verklaard door [eiser] . Het is daarom niet vreemd dat hij op een jonge leeftijd al vastgoed kan aankopen.
4.9.
RNHB heeft naast de vier genoemde ABC(D)-transacties gesteld dat zij nog meer ABC(D)-transacties heeft geconstateerd, maar zij heeft niet inzichtelijk gemaakt om hoeveel ABC(D)-transacties het precies gaat. Ook heeft RNHB niet inzichtelijk gemaakt wat de precieze waardeverschillen binnen deze andere ABC(D)-transacties zijn. RNHB had met inachtneming van de geheimhouding waartoe zij is gehouden meerdere voorbeelden dan de hiervoor geschetste vier ABC(D)-transacties kunnen geven, maar heeft dit niet gedaan. Ook zijn er geen andere verdachte omstandigheden bij de transacties naar voren gebracht. Het feit dat er gebruik wordt gemaakt van ABC(D)-transacties is als zodanig niet voldoende om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen op grond van de Wwft.
Het startkapitaal van [eiser]
4.10.
In de brief van RNHB van 7 april 2023 staat dat RNHB twijfels heeft over de herkomst van het startkapitaal van [eiser] en dat [eiser] hier niet transparant over is geweest. Ook deze opzeggingsgrond van RNHB is geen reden om alle geldleningsovereenkomsten op te zeggen. RNHB was al bekend met de herkomst van het startkapitaal van [eiser] . Drie maanden voor aanvang van de klantrelatie met RNHB heeft [eiser] al zijn relevante gegevens aan RNHB gezonden. Daarin staat een uitleg van [eiser] over hoe hij zijn startkapitaal heeft vergaard. RNHB heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd waarom er nu een probleem is met het startkapitaal en aan het begin van de klantrelatie niet.
Het niet kunnen afronden van het klantenonderzoek
4.11.
RNHB voert als laatste opzeggingsgrond aan dat zij haar klantenonderzoek naar [eiser] niet heeft kunnen uitvoeren. Volgens RNHB zijn de antwoorden van [eiser] op haar vragen daarvoor onvoldoende. Niet is echter komen vast te staan dat [eiser] niet heeft meegewerkt aan het klantonderzoek. Bij het aangaan van de klantrelatie heeft RNHB vragen gesteld aan [eiser] en deze vragen heeft [eiser] beantwoord. Na de opzeggingsbrief van RNHB heeft [eiser] ook inhoudelijk gereageerd op de punten van RNHB, waarmee hij toen pas bekend werd. Dit brengt met zich mee dat RNHB niet kon concluderen dat zij haar klantenonderzoek niet kon afronden. Voor RNHB was de conclusie uit de antwoorden van [eiser] kennelijk dat [eiser] als niet-integer moet worden beschouwd, maar niet dat zij haar klantenonderzoek niet kon afronden. Uit de voorgaande rechtsoverwegingen blijkt dat [eiser] niet als niet-integer moet worden beschouwd. Daardoor was RNHB niet verplicht, op basis van de Wwft, om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen.
De contractuele opzegging is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.12.
RNHB stelt dat zij naast de opzeggingsverplichting uit de Wwft, de geldleningsovereenkomsten ook mocht opzeggen op grond van artikel 13 van haar algemene voorwaarden. Daarin staat dat RNHB de geldleningsovereenkomsten mag opzeggen als het voortzetten van de zakelijke relatie in strijd is met een grond uit het beleid voor integere bedrijfsvoering. RNHB is ervan uitgegaan dat zij op grond van dit artikel een opzeggingsbevoegdheid heeft. Voor zover dat het geval is, is de opzegging van de geldleningsovereenkomsten met [eiser] door RNHB op grond van haar algemene voorwaarden ontoelaatbaar. De opzegging is in strijd met de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.
4.13.
Het is niet komen vast te staan dat de klantrelatie met [eiser] in strijd is met het beleid voor integere bedrijfsvoering. RNHB stelt dat de bepalingen uit haar algemene voorwaarden voortborduren op de Wwft. RNHB heeft verder geen andere gronden aangevoerd voor de opzegging op grond van haar algemene voorwaarden dan voor de opzegging op grond van de Wwft. Uit het voorgaande blijkt dat er geen reden is voor opzegging op grond van de Wwft en daarmee dus ook niet voor een opzegging op grond van de algemene voorwaarden. RNHB heeft verder niet verduidelijkt wat haar beleid inhoudt en waarom dat hier reden voor opzegging zou zijn. Ook heeft RNHB onvoldoende uitleg gegeven waarom de uitkomsten van het klantenonderzoek voor haar aanleiding waren om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen. De volledige onderbouwing van de uitkomsten van het onderzoek werden pas na de opzegging van alle geldleningsovereenkomsten aan [eiser] kenbaar gemaakt. Tot slot heeft RNHB niet doorgevraagd naar aanleiding van de antwoorden die [eiser] gaf op haar redenen voor opzegging.
Conclusie: de geldleningsovereenkomsten blijven in stand
4.14.
De opzegging van de klantrelatie op 17 maart 2023 met [eiser] door RNHB is niet rechtsgeldig. De geldleningsovereenkomsten blijven in stand en gelden vooralsnog tot de overeengekomen expiratiedata. Maar RNHB moet wel kunnen blijven voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft. Als uit het periodieke en doorlopende klantenonderzoek van RNHB nieuwe feiten en/of omstandigheden zouden blijken die alsnog een gegronde reden voor opzegging geven, dan is RNHB daartoe bevoegd op grond van de Wwft en haar algemene voorwaarden. Daarom wordt RNHB niet onbeperkt en ongeclausuleerd veroordeeld tot instandhouding van de klantrelatie.
RNHB moet de proceskosten betalen
4.15.
RNHB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
Dagvaarding: € 106,73
Griffierecht: € 320,-
Salaris advocaat: € 1.228,- (2 punten x tarief II)
Nakosten: €
178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.832,73

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de door RNHB op 17 maart 2023 gedane opzegging van de klantrelatie met [eiser] niet rechtsgeldig is en daardoor niet in stand kan blijven,
5.2.
veroordeelt RNHB om de geldleningsovereenkomsten voort te zetten tot expiratiedata, tenzij uit nader klantenonderzoek uit hoofde van artikel 3 Wwft of anderszins nieuwe feiten en/of omstandigheden blijken waardoor RNHB wel gehouden of bevoegd is om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen op grond van de Wwft of haar algemene voorwaarden,
5.3.
veroordeelt RNHB tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot op vandaag begroot op € 1.832,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als RNHB niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen uit 5.2. en 5.3., uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
5718 (MM)

Voetnoten

1.Zie hiervoor: rechtbank Midden-Nederland 22 mei 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:3191.