ECLI:NL:RBMNE:2024:3191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/16/562095 / HA ZA 23-567
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtsgeldigheid van de opzegging van geldleningsovereenkomsten door RNHB B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een groep eisers, aangeduid als [achternaam] c.s., en de besloten vennootschap RNHB B.V. Het geschil betreft de opzegging van verschillende geldleningsovereenkomsten door RNHB. De eisers, die betrokken zijn bij een investeringsmaatschappij in onroerend goed, hebben geldleningen afgesloten bij RNHB ter financiering van onroerende zaken, met een totale waarde van minimaal € 7.500.000,-. RNHB heeft in september 2022 alle lopende leningen opgezegd, met als reden een periodiek klantenonderzoek en de verplichtingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft). De eisers hebben hiertegen geprocedeerd en vorderden onder meer een verklaring voor recht dat RNHB niet vrij stond om de overeenkomsten op te zeggen.

De rechtbank oordeelde dat RNHB niet rechtsgeldig de geldleningsovereenkomsten had opgezegd. De rechtbank stelde vast dat RNHB onvoldoende onderscheid had gemaakt tussen de verschillende leningnemers en de redenen voor de opzegging niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de opzegging niet in overeenstemming was met de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. RNHB werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de eisers. De rechtbank verklaarde dat de geldleningsovereenkomsten in stand blijven tot de overeengekomen expiratiedata, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht komen die een gegronde reden voor opzegging rechtvaardigen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie bij het opzeggen van contracten door financiële instellingen, vooral in het kader van de Wwft. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eisers begroot op € 2.214,42, te betalen door RNHB.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/562095 / HA ZA 23-567
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
2.
[eiser sub 2],
3.
[eiser sub 3],
4.
[eiser sub 4],
5.
[eiser sub 5],
6.
[eiser sub 6],
allen gevestigd of wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. R.M. van der Zwan te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RNHB B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Luijkx te Utrecht.
Eisers worden hierna afzonderlijk [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] , [eiser sub 5] en [eiser sub 6] genoemd. Zij worden samen aangeduid als [achternaam] c.s. in mannelijk enkelvoud. Gedaagde wordt hierna RNHB genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 augustus 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de akte van [achternaam] c.s. met aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft op 3 april 2024 plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat verder is besproken. Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser sub 2] is de vader van [eiser sub 3] , [eiser sub 4] , [eiser sub 5] en [eiser sub 6] (hierna gezamenlijk de zoons [achternaam] genoemd). De zoons [achternaam] zijn aandeelhouders van [eiseres sub 1] en [eiser sub 6] is bestuurder van de vennootschap. [eiser sub 2] was tot eind december 2020 aandeelhouder van [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] investeert in woningen. In verschillende samenstellingen heeft [achternaam] c.s. geldleningsovereenkomsten gesloten bij RNHB. De leningen zijn aangegaan voor de financiering van onroerende zaken. De totale waarde van alle leningen samen is minimaal € 7.500.000,-. De leningen zijn op verschillende momenten afgesloten en hebben een looptijd van 60 maanden. De expiratiedata van de nu nog openstaande leningen liggen tussen 1 juli 2024 en 1 maart 2027.
2.2.
In haar brieven van 23 en 26 september 2022 heeft RNHB alle lopende leningen van [achternaam] c.s. tegen 31 december 2023 opgezegd en de uitgeleende gelden opgeëist. In de brieven staat dat RNHB hiertoe overgaat op grond van de uitkomst van een periodiek klantenonderzoek. [achternaam] c.s. is op 23 februari 2023 een kortgedingprocedure gestart om RNHB te verbieden de geldleningsovereenkomsten op te zeggen tegen 31 december 2023. In die procedure zijn de vorderingen van [achternaam] c.s. afgewezen. Vervolgens is [achternaam] c.s. deze procedure gestart.
2.3.
In deze procedure vordert [achternaam] c.s. primair een verklaring voor recht dat het RNHB niet vrij staat om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen en de gelden tegen een eerder moment dan de verschillende expiratiedata op te eisen, op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,- per geldlening. Subsidiair vordert [achternaam] c.s. om hem een termijn van 6 maanden te verlenen om de geldleningen ergens anders over te sluiten. Tot slot vordert [achternaam] c.s. betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente door RNHB.
2.4.
RNHB voert verweer. RNHB is van mening dat zij op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (hierna: Wwft) verplicht is om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen. Volgens RNHB mag zij ook op grond van haar algemene voorwaarden de geldleningsovereenkomsten opzeggen. RNHB heeft de opeising van de van de openstaande gelden uitgesteld in afwachting van dit vonnis.

3.De beoordeling van de vorderingen

3.1.
De rechtbank oordeelt dat de opzegging van de geldleningsovereenkomsten door RNHB niet rechtsgeldig is. RNHB wordt veroordeeld tot betaling van de proces- en nakosten van [achternaam] c.s. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
RNHB had alle geldleningsovereenkomsten niet als één geheel mogen zien
3.2.
[achternaam] c.s. heeft in vier verschillende samenstellingen geldleningsovereenkomsten gesloten met RNHB. Een deel van de opgezegde geldleningsovereenkomsten zijn aangegaan door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] alleen. Ook hebben [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] samen meerdere geldleningsovereenkomsten gesloten met RNHB. Tot slot zijn de zoons [achternaam] samen geldnemers van RNHB. RNHB had per leningnemer of samenstelling van leningnemers moeten beoordelen of er reden bestond om de betreffende geldleningsovereenkomsten met hen te moeten opzeggen op grond van de Wwft of haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. Dit heeft RNHB niet gedaan. Uit de opzeggingsbrieven van RNHB van 23 en 26 september 2022 blijkt dat zij alle geldleningsovereenkomsten van [achternaam] c.s. opzegt. Zij heeft daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende combinaties van leningnemers. Zij heeft daarbij niet verduidelijkt wat de reden van opzegging is per (combinatie van) leningnemer(s). Dit maakt dat RNHB onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij gehouden was om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen vanwege de uitkomsten van het klantenonderzoek naar de betreffende geldnemer(s). RNHB had dit onderscheid wel moeten maken. Dit is een reden waarom de opzegging geen stand houdt. Hierna komen alle opzeggingsgronden aan bod waarop RNHB een beroep heeft gedaan. Ook hieruit blijkt dat zelfs als RNHB per (combinatie van) geldnemer(s) de reden van opzegging uiteen had gezet, de opzegging geen stand houdt.
RNHB mocht de geldleningsovereenkomsten niet opzeggen
3.3.
RNHB stelt dat zij de geldleningsovereenkomsten moest opzeggen vanwege de uitkomsten uit haar periodiek klantenonderzoek. Op grond van de Wwft moet RNHB onderzoek doen naar haar klanten. Als een financiële instelling zoals RNHB haar klantenonderzoek niet kan voltooien, moet zij de relatie met die klant beëindigen. Dit volgt uit artikel 5 lid 3 Wwft. Uit het onderzoek van RNHB kwam naar voren dat er door [achternaam] c.s. gebruik werd gemaakt van ABC(D)-transacties. Daarnaast heeft RNHB geconstateerd dat [achternaam] c.s. actief is in de auto- en telecomsector. Ook stelt RNHB dat zij haar klantenonderzoek niet kan afronden. Door RNHB zijn er vragen gesteld aan [achternaam] c.s., maar daar heeft zij geen antwoord op gekregen. De rechtbank oordeelt dat de gronden van RNHB voor het opzeggen van de geldleningsovereenkomsten niet voldoende zijn.
De ABC(D)-transacties
3.4.
RNHB heeft geconstateerd dat [achternaam] c.s. betrokken is geweest bij meerdere ABC(D)-transacties. Van een ABC(D)-transactie wordt gesproken als een onroerende zaak binnen een tijdsbestek van uiterlijk zes maanden tenminste twee keer wordt verkocht. Deze transacties zouden gevoelig zijn voor fraude, witwassen en het oplichten van onwetende particulieren. RNHB heeft vijf ABC(D)-transacties genoemd waarbij [achternaam] c.s. de derde of vierde koper in rij was in een tijdsbestek van zes maanden. RNHB stelt dat zij een zesde ABC(D)-transactie heeft geweigerd en daarna onderzoek naar [achternaam] c.s. heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de betrokkenheid van [achternaam] c.s. bij de gestelde ABC(D)-transacties geen gegronde reden is om alle geldleningsovereenkomsten op te zeggen.
3.5.
RNHB was bekend met de betrokkenheid van [achternaam] c.s. bij de ABC(D)-transacties. Ook heeft zij deze transacties in het verleden goedgekeurd. RNHB heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat een dergelijke transactie altijd door haar compliance afdeling wordt beoordeeld voordat de aanvraag voor de financiering daarvoor wordt goedgekeurd. De compliance afdeling doet onderzoek naar de partijen die bij een transactie betrokken zijn, nadat een kredietaanvraag is ingediend. Daarvoor heeft [achternaam] c.s. vragen beantwoord over de relatie met de betrokken partijen A en B. De kredietaanvragen zijn voor de eerste vijf transacties goedgekeurd. RNHB voert nu aan dat deze transacties voor haar reden gaven om de financiering op te zeggen. Dat is te laat en zij heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de goedkeuringen van destijds achteraf onterecht zijn verleend.
3.6.
Mevrouw [A] is acht jaar werkzaam geweest bij RNHB en zij was betrokken bij het dossier van [achternaam] c.s. als portefeuillehouder van 2011 tot 2019. Zij heeft op de zitting verklaard dat het vaker voorkomt dat vastgoed, dat door RNHB wordt gefinancierd, via ABC(D)-transacties wordt aangekocht. Ook heeft mevrouw [A] verklaard dat het gebruikelijk is in de vastgoedsector dat er gebruik wordt gemaakt van ABC(D)-transacties. RNHB heeft dit niet betwist.
3.7.
Los van het oordeel dat RNHB bekend was met de ABC(D)-transacties en deze heeft goedgekeurd, zijn de betreffende transacties ook niet opvallend. Het is onvoldoende gebleken dat deze risicovol zijn. Uit de transacties blijken geen grote waardeverschillen tussen de verkoop van het pand door de oorspronkelijke eigenaar en de eerste koper en tussen de verkoop door de eerste koper aan de tweede koper. Ook zijn er geen andere verdachte omstandigheden bij de transacties naar voren gebracht. RNHB vindt de ABC(D)-transacties verdacht vanwege de betrokkenheid van [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). [onderneming] is bij meerdere transacties betrokken geweest als de eerste of tweede koper voordat de onroerende zaak aan [achternaam] c.s. is verkocht. RNHB heeft de aanvraag voor financiering van de zesde ABC(D)-transactie afgewezen vanwege de betrokkenheid van [onderneming] . RNHB vindt [onderneming] niet integer. De hoedanigheid en handelswijze van [onderneming] kan echter niet – in ieder geval niet zonder een nadere uitleg die ontbreekt - worden toegerekend aan [achternaam] c.s. Er is niet gebleken dat zij samenwerken of op een andere manier onacceptabele voordelen behalen uit dit handelen. Het feit dat er gebruik wordt gemaakt van ABC(D)-transacties is als zodanig niet voldoende om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen op grond van de Wwft.
De activiteiten in de auto- en telecomsector
3.8.
Naast de betrokkenheid bij ABC(D)-transacties heeft RNHB tijdens het uitvoeren van haar klantenonderzoek vastgesteld dat [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] actief zijn in de auto- en telecomsector. RNHB stelt dat de auto- en telecomsector risicovolle sectoren zijn, omdat er bijvoorbeeld vaker met contant geld wordt betaald en dit is fraudegevoelig. RNHB voert dit aan als reden om de geldleningsovereenkomsten met [achternaam] c.s. op te zeggen.
3.9.
Dit is geen redelijke opzeggingsgrond. De ondernemingen van [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] zijn zelfstandig en houden geen verband met [eiseres sub 1] . Bovendien zijn voor de financiering van deze ondernemingen geen geldleningsovereenkomsten aangegaan met RNHB. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] verklaard dat hun ondernemingen, in de auto- en telecomsector, bankieren bij een hoofdbank: ING. Het is aan deze bank om te beoordelen of zij kan voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft. Het is niet gebleken dat ING aanleiding ziet om de financiering op te zeggen. Daardoor is het ook niet komen vast te staan dat er voor RNHB voldoende aanleiding bestond om alle geldleningsovereenkomsten op te zeggen, omdat [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] met andere ondernemingen actief zijn in de autohandel en telecomsector.
Het niet kunnen afronden van het klantenonderzoek
3.10.
RNHB voert als derde opzeggingsgrond aan dat zij haar klantenonderzoek naar [achternaam] c.s. niet heeft kunnen uitvoeren. Het is niet komen vast te staan dat RNHB dit onderzoek niet heeft kunnen uitvoeren door toedoen van [achternaam] c.s. Daardoor was RNHB niet verplicht, op basis van de Wwft, om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen. Ook kwam haar daardoor geen contractuele opzeggingsbevoegdheid toe. RNHB is van mening dat [achternaam] c.s. niet inhoudelijk heeft gereageerd op de uitkomsten van het klantenonderzoek. RNHB heeft [achternaam] c.s. hierover vragen gesteld. RNHB meent dat die vragen onvoldoende zijn beantwoord. Daarom kan RNHB het klantenonderzoek niet voltooien. De rechtbank deelt dit standpunt van RNHB niet.
3.11.
RNHB heeft onvoldoende gesteld dat zij haar klantenonderzoek niet heeft kunnen uitvoeren. Het moment waarop moet worden bekeken of een financiële instelling aannemelijk heeft gemaakt dat zij het klantenonderzoek niet kon afronden en dus de relatie moest opzeggen omdat zij niet aan haar verplichtingen kon voldoen is het moment van de opzegging. Het gaat dus om een ‘ex tunc’ toetsing. In de jaren voor de opzegging heeft RNHB vragen aan [achternaam] c.s. gesteld en deze zijn ook door hem beantwoord. RNHB ging destijds ook akkoord met die informatie en heeft geen verdere vragen gesteld. [achternaam] c.s. heeft dus volledig meegewerkt aan het klantenonderzoek van RNHB. Het is niet gebleken dat RNHB op het moment of voor de opzegging de vragen heeft gesteld die zij had moeten stellen voor een volledig klantbeeld.
De contractuele opzegging is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
3.12.
RNHB stelt dat zij naast de opzeggingsverplichting uit de Wwft, de geldleningsovereenkomsten ook mocht opzeggen op grond van artikel 13 van haar algemene voorwaarden. Daarin staat dat RNHB de geldleningsovereenkomsten mag opzeggen als het voortzetten van de zakelijke relatie in strijd is met een grond uit het beleid voor integere bedrijfsvoering. In dit geval is de opzegging van de geldleningsovereenkomsten door RNHB op grond van haar algemene voorwaarden ontoelaatbaar. De opzegging is in strijd met de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Daardoor is de opzegging onaanvaardbaar.
3.13.
Het is niet komen vast te staan dat de relatie met [achternaam] c.s. in strijd is met het beleid voor integere bedrijfsvoering. RNHB stelt zelf dat de bepalingen uit haar algemene voorwaarden voortborduren op de Wwft. RNHB heeft verder geen andere gronden aangevoerd voor de opzegging op grond van haar algemene voorwaarden dan voor de opzegging op grond van de Wwft. Uit het voorgaande blijkt dat er geen reden is voor opzegging en RNHB heeft verder niet verduidelijkt wat haar beleid inhoudt en waarom dat hier reden voor opzegging zou zijn. Ook heeft RNHB onvoldoende uitleg gegeven waarom de uitkomsten van het klantenonderzoek voor haar aanleiding waren om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen. De volledige onderbouwing van de uitkomsten van het onderzoek werden aan [achternaam] c.s. pas tijdens het kort geding, dat [achternaam] c.s. op 23 februari 2023 tegen RNHB heeft aangespannen, kenbaar gemaakt. Tot slot heeft RNHB niet doorgevraagd naar aanleiding van de antwoorden die [achternaam] c.s. gaf op haar vragen. [achternaam] c.s. mocht daarom erop vertrouwen dat RNHB tevreden was met die antwoorden en het onderzoek daarmee heeft kunnen afronden. Daar komt nog bij dat een aanzienlijk gedeelte van de betrokken geldleningsovereenkomsten aangegaan is relatief kort voor de opzegging in 2022. RNHB moet geacht worden toen ook al bekend te zijn geweest met de omstandigheden die zij nu aanvoert om tot opzegging te zijn overgegaan. Door zo te handelen heeft zij [achternaam] c.s. de mogelijkheid ontnomen om de geldleningsovereenkomsten bij een andere geldverstrekker aan te gaan.
Conclusie: de geldleningsovereenkomsten blijven in stand
3.14.
Het stond RNHB op 23 en 26 september 2022 niet vrij om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen. De geldleningsovereenkomsten blijven in stand en gelden vooralsnog tot de overeengekomen expiratiedata. Maar RNHB heeft terecht aangevoerd dat zij wel moet kunnen blijven voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft. Als uit het periodieke en doorlopende klantenonderzoek van RNHB nieuwe feiten en/of omstandigheden zouden blijken die alsnog een gegronde reden voor opzegging geven, dan is RNHB daartoe bevoegd op grond van de Wwft en haar algemene voorwaarden. [achternaam] c.s. heeft op de zitting verklaard dit te begrijpen en te accepteren.
3.15.
Daarom wordt het RNHB niet onbeperkt en ongeclausuleerd verboden om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen, voordat de expiratiedata zijn verstreken. Dit zal ook uit het dictum van het vonnis blijken.
RNHB hoeft geen dwangsom te betalen
3.16.
[achternaam] c.s. vordert een dwangsom als RNHB de geldleningsovereenkomsten toch voortijdig opzegt en opeist. RNHB heeft toegezegd dat zij een mogelijke veroordeling om de geldleningsovereenkomsten voort te zetten ook zonder een dergelijk dwangmiddel zal nakomen. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat zij deze toezegging niet zal nakomen. RNHB heeft de openstaande gelden tot op dit moment ook nog niet opgeëist. Daarom wordt er geen dwangsom aan RNHB opgelegd.
RNHB moet de proceskosten betalen
3.17.
RNHB is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kosten aan de zijde van [achternaam] c.s. worden begroot op:
Dagvaarding: € 132,42
Griffierecht: € 676,-
Salaris advocaat: € 1.228,- (2 punten x tarief II)
Nakosten: €
178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 2.214,42
3.18.
[achternaam] c.s. heeft ook wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Dit wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing wordt vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat het RNHB niet vrij stond om de geldleningsovereenkomsten met [achternaam] c.s., eerder dan tegen de overeengekomen respectievelijke expiratiedata op te zeggen. RNHB moet de geldleningsovereenkomsten voortzetten tot de expiratiedata, tenzij uit het nader klantenonderzoek uit hoofde van artikel 3 Wwft of anderszins nieuwe feiten en/of omstandigheden blijken waardoor RNHB wel gehouden of bevoegd is om de geldleningsovereenkomsten op te zeggen op grond van de Wwft of haar algemene voorwaarden;
4.2.
veroordeelt RNHB tot betaling van de proceskosten, aan de kant van [achternaam] c.s. tot op vandaag begroot op € 2.214,42 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Als RNHB niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.5718 (MM)