Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 januari 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 26 februari 2024, met producties;
- de brieven aan partijen, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de aanvullende productie van [eiser] , verzonden bij brief van 8 april 2024;
- de mondelinge behandeling van 22 mei 2024. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] mondeling in reconventie geconcludeerd.
2.De beoordeling
vanwegede gestelde strijdigheid met artikel 22 lid 2 GW.
De algemene stelling van [gedaagde] dat het huurrecht inzake woonruimte, anders dan wetten in formele zin, en het daaraan gekoppeld overheidsbeleid in strijd is met artikel 22 lid 2 GW, verwerpt de kantonrechter als niet voldoende gemotiveerd. De enkele stelling van
[gedaagde] , dat de overheid haar taak om als neergelegd in artikel 22 lid 2 GW niet (goed) vervult en particuliere verhuurders middels beleid en andere overheidsmaatregelen met die taak en de daarmee gepaard gaande financiële lasten opzadelt, is onvoldoende om wet- en regelgeving buiten toepassing te laten zoals [gedaagde] betoogt.
De kantonrechter verwerpt daarom ook de stelling van [gedaagde] dat hij vanwege vorenbedoelde gestelde strijdigheid niet aan de uitspraken van de voorzitter van de Huurcommissie is gebonden.
[gedaagde] af.
tijdigeen beslissing van de kantonrechter te vorderen over de servicekosten. [2] [gedaagde] heeft op 26 februari 2024 door middel van zijn conclusie van antwoord tevens eis in reconventie een vordering zoals bedoeld in artikel 7:262 lid 1 BW ingediend. Dat is te laat. Dat [gedaagde] niet tijdig deze vordering heeft ingediend komt en blijft voor zijn rekening en risico.
i) zijn [gedaagde] en [eiser] aan die uitspraken gebonden en ii) zijn die uitspraken voor de kantonrechter een gegeven. De kantonrechter komt geen bevoegdheid toe om i) de inhoud van die in rechte vaststaande uitspraken te toetsen of ii) te beoordelen of de procedure bij de Huurcommissie die tot de uitspraken van de voorzitter heeft geleid conform de beginselen van een behoorlijke procesorde is verlopen. De stelling van [gedaagde] dat hij niet aan de uitspraken van de voorzitter van de Huurcommissie is gebonden omdat de procedure bij de Huurcommissie niet is verlopen volgens de beginselen van een behoorlijke procesorde, treffen dan ook geen doel.
[gedaagde] af.
- € 276,07 ten titel van een kale huurprijs; en
- € 30,83 voor belastingen en heffingen.
[gedaagde] af.
[gedaagde] daartoe te veroordelen wijst de kantonrechter toe.
niethandelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 6:96 lid 6 BW geldt dan ook niet voor [gedaagde] .
geenbetrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is; de vordering van [eiser] ziet immers op onverschuldigde betaling. De kantonrechter toetst of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat redelijke kosten in redelijkheid zijn gemaakt. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.