ECLI:NL:RBMNE:2024:4957

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
568082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en zorgregeling na relatiebeëindiging

In deze beschikking van 16 augustus 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van kinderalimentatie en zorgregeling tussen de ouders van een minderjarige. De ouders, die in 2015 hun relatie hebben beëindigd, hebben samen een kind, [minderjarige 1], geboren in 2010. De rechtbank heeft eerder op 17 juni 2024 een zorgregeling vastgesteld, maar de beslissing over de alimentatieverzoeken is aangehouden. De vrouw heeft verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie van de man, die eerder was vastgesteld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om een verlaging van de alimentatie.

De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man vanaf de datum van de beschikking een bedrag van € 314,- per maand voor de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de partijen afgewezen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door de betrokken partijen worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen de gestelde termijn van drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/568082 / FO RK 23-1593
Wijziging zorgregeling en wijziging kinderalimentatie
Beschikking van 16 augustus 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.J. Sol,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.E. Dijkstra.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 17 juni 2024 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld, omdat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank heeft de beslissing op de alimentatieverzoeken aangehouden in afwachting van nadere stukken.
1.2.
De rechtbank heeft nadien de volgende stukken ontvangen:
  • het bericht van de vrouw van 27 juni 2024 met aanvullende producties;
  • het bericht van de man van 22 juli 2024.
1.3.
Er heeft geen (verdere) mondelinge behandeling van de verzoeken over de kinderalimentatie plaatsgevonden.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben met elkaar een relatie gehad. De relatie is beëindigd in 2015.
2.2.
Zij hebben samen een kind:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats] .
[minderjarige 1] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.3.
De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.4.
De man heeft samen met zijn huidige partner, mevrouw [huidige partner 1] (hierna: [huidige partner 1] ), nog een dochter: [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019. Daarnaast heeft [huidige partner 1] nog een dochter uit een eerdere relatie met de heer [A] (hierna: [A] ): [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2014.
2.5.
De vrouw heeft nog een zoon met haar huidige partner, de heer [huidige partner 2] (hierna: [huidige partner 2] ): [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2019.
2.6.
De ouders zijn met elkaar een ouderschapsplan overeengekomen, welke bij beschikking van 23 augustus 2016 is vastgesteld. Hierna zijn er meerdere wijzigingen geweest in zowel de zorgregeling als de kinderalimentatie. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem heeft op 12 januari 2021 beslist dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] zal betalen:
I. in de periode van 22 februari 2019 - 1 januari 2020: € 84,- per maand;
II. in de periode van 1 januari 2020 - 1 november 2020: € 77,- per maand;
III. vanaf 1 november 2020: € 232,40 per maand, per 1 januari 2021 geïndexeerd op € 239,37 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.7.
De vrouw verzoekt de rechtbank (na aanvulling) - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem van 12 januari 2021 wordt gewijzigd in die zin dat de vader voortaan, met ingang van 1 november 2023, steeds bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] een bedrag van € 425,- per maand aan de vrouw dient te voldoen, dan wel een in goede justitie te bepalen bijdrage.
2.8.
De man voert verweer. De man verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie af te wijzen;
Bij wijze van zelfstandig verzoek:
- de bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem van 12 januari 2021 ten laste van de man vastgestelde bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te wijzigen en deze voortaan op € 226,- per maand te stellen.

3.De beoordeling

De kinderalimentatie3.1. De rechtbank beslist dat de man vanaf heden een bedrag van € 314,- per maand voor [minderjarige 1] aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
3.2.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De reden voor de wijziging
3.3.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Daarvan is hier sprake, omdat de zorgregeling tussen de man en de kinderen is gewijzigd. Partijen zijn het daar ook over eens.
De ingangsdatum
3.4.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.5.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [2] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan, omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.6.
De rechtbank hanteert als ingangsdatum de datum van deze beschikking, omdat de rechtbank niet eerder over alle benodigde stukken aan de zijde van de vrouw beschikte, terwijl het wel op haar weg lag om deze bij het verzoekschrift in te dienen. Dat komt voor rekening en risico van de vrouw.
Onderhoudsplichtigen
3.7.
De rechtbank stelt vast dat de man onderhoudsplichtig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De vrouw is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 1] en [minderjarige 4] . [huidige partner 1] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . [huidige partner 2] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 4] . [A] is onderhoudsplichtig voor [minderjarige 3] .
3.8.
Als iemand onderhoudsplichtig is voor meerdere kinderen, dan moet de rechtbank
beoordelen of diegene in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de
kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders moet
worden verdeeld. Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind meer kost dan het andere kind. [3] Hoeveel een kind kost, hangt namelijk samen met hoeveel de ouders te
besteden hadden voordat zij uit elkaar gingen. Daarom onderzoekt de rechtbank eerst wat de kosten van elk kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
De behoefte van [minderjarige 1]
3.9.
De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] vast op een bedrag van € 448,- per maand in 2024. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit bedrag komt.
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 1] , uitgaande van de behoeftetabel (bijlage bij het Rapport van de Expertgroep Alimentatie), € 448,- per maand bedraagt in 2024. Tussen partijen is in geschil of dit bedrag moet worden verhoogd met de kosten voor hockey. [minderjarige 1] hockeyt nu op hoog niveau. Zij is keeper en volgt naast de gebruikelijke trainingen ook speciale trainingen en gaat naar extra kampen en clinics.
3.11.
De rechtbank ziet, anders dan de vrouw, geen aanleiding om de behoefte van [minderjarige 1] te verhogen met de kosten voor hockey. Vast staat dat deze kosten tijdens de relatie van partijen niet zo hoog waren als nu. Tijdens de zitting is gebleken dat de vrouw er, samen met [huidige partner 2] , voor heeft gekozen om [minderjarige 1] naar de extra trainingen, kampen en clinics te laten gaan. De man heeft hier geen invloed op gehad en er ook geen toestemming voor gegeven. Om die reden valt niet in te zien waarom deze extra kosten tot verhoging van de behoefte zouden moeten leiden. De vrouw heeft ter zitting bovendien verklaard dat [huidige partner 2] deze kosten (deels) betaalt. De vrouw en [huidige partner 2] hebben de keuze voor de extra trainingen, kampen en clinics waar [minderjarige 1] heengaat aldus gemaakt op basis van hun gezamenlijk netto besteedbaar gezinsinkomen. Als partijen niet waren gescheiden, had [minderjarige 1] waarschijnlijk nooit op dat niveau kunnen sporten. Het netto gezamenlijk inkomen van partijen is namelijk lager. De rechtbank begrijpt uit de verklaringen van de man dat hij absoluut niet onwelwillend tegenover de sport van [minderjarige 1] staat - en het dus geen kwestie van misgunnen is - maar dat hij de extra kosten simpelweg niet kan betalen. Het zou goed zijn als partijen dit ook zo met [minderjarige 1] bespreken.
De behoefte van [minderjarige 2]
3.12.
De rechtbank gaat uit van een behoefte van [minderjarige 2] van € 775,- per maand in 2024, omdat partijen het daarover eens zijn.
De behoefte van [minderjarige 3]
3.13.
De rechtbank gaat uit van een behoefte van [minderjarige 3] van € 208,- per maand in 2024, omdat partijen het daarover eens zijn.
De behoefte van [minderjarige 4]
3.14.
De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 4] vast op een bedrag van € 880,- per maand in 2024. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit bedrag is gekomen.
3.15.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen. Hoe meer de ouders van [minderjarige 4] te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan [minderjarige 4] . De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders van [minderjarige 4] te besteden hebben. Hierbij zal de rechtbank uitgaan van de inkomens van de ouders van [minderjarige 4] in 2024.
3.16.
Partijen zijn het eens over het inkomen van de vrouw, te weten een bruto inkomen van € 17.858 per jaar. Tussen partijen is nog in geschil of de vrouw ook kindgebonden budget ontvangt. De vrouw en [huidige partner 2] zijn fiscaal partners blijkens de aangifte inkomstenbelasting 2023. De vrouw heeft ook bevestigd tijdens de zitting dat zij samenwonen. Gelet op de hoogte van het inkomen van de partner van de vrouw kan de vrouw geen aanspraak maken op kindgebonden budget. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw middels de Voorschotbeschikking Kindgebondenbudget van 22 juni 2024 waarin vermeld staat dat het kindgebonden budget is vastgesteld op nihil, genoegzaam heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk niet in aanmerking komt voor kindgebonden budget. De rechtbank zal hier om die reden ook geen rekening mee houden. De rechtbank zal wel rekening houden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat de vrouw daar aanspraak op kan maken. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw is dan € 1.488,- per maand. [4]
3.17.
Tijdens de zitting had de vrouw nog geen inkomensgegevens van [huidige partner 2] ingediend. Inmiddels volgt uit de loonspecificaties van maart en april 2024 van [huidige partner 2] , die de vrouw na de zitting heeft ingediend, dat hij een bruto inkomen ontvangt van € 10.327,- per maand. De rechtbank houdt hierbij rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting voor werkenden. Ook houdt de rechtbank rekening met de premie aanvulling WGA. De rechtbank houdt geen rekening met de pensioenpremie, omdat uit de loonstrook van [huidige partner 2] blijkt dat deze (door een tijdelijke verlaging) niet in rekening wordt gebracht. Het netto besteedbaar inkomen van [huidige partner 2] is dan € 6.419,- per maand, gerekend met de tarieven van 2024. [5]
3.18.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders van [minderjarige 4] bedroeg dan € 7.907- per maand in 2024.
3.19.
Nu de rechtbank weet wat de ouders van [minderjarige 4] te besteden hebben, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige 4] wordt uitgegeven en wat dus de behoefte van [minderjarige 4] is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 7.884,- gemiddeld € 880,- per maand uitgeven voor hun kind. [6] Dat is de maximale behoefte voor een kind in 2024 volgens de behoeftetabel geldend in dat jaar.
De draagkracht van de ouders
3.20.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien.
3.21.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode toe die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.22.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 70% [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270)].
3.23.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat lager is dan € 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Daarvan is, afhankelijk van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen, 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
De draagkracht van de man
3.24.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 979,- per maand. [7] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.25.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van een basis jaarloon van € 55.824 bruto exclusief vakantiegeld, omdat partijen het hierover eens zijn. Tussen partijen is echter in geschil of daarnaast rekening moet worden gehouden met een bonus. De rechtbank volgt de vrouw op dit punt en zal rekening houden met een bonus van € 1.439,- per jaar. Uit de stukken volgt namelijk dat de man dit bedrag eerder aan bonus ontving en de man heeft niet, dan wel onvoldoende, onderbouwd dat hij deze bonus nu niet meer ontvangt, terwijl de vrouw dit wel heeft betwist. De rechtbank houdt verder rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en het kindgebonden budget. De rechtbank houdt geen rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat het inkomen van de man hoger is dan van [huidige partner 1] . Het netto besteedbaar inkomen van de man is dan € 3.812,- per maand.
3.26.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de man een draagkracht van 70% [3.812 – (0,3 x 3.812 + 1.270)]=) € 979,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
3.27.
De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 50,- per maand. [8] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.28.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van het inkomen zoals hierboven bij de berekening van de behoefte van [minderjarige 4] is vermeld, omdat partijen het daarover eens zijn. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 1.488,- per maand. Voor de uitleg hiervan verwijst de rechtbank naar wat zij daarover heeft opgemerkt bij de berekening van de behoefte van [minderjarige 4] .
3.29.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachttabel geldend in 2024 heeft de vrouw, gelet op haar netto besteedbaar inkomen van € 1.488,-, een draagkracht van € 50,- per maand.
De draagkracht van [huidige partner 2]
3.30.
De draagkracht van [huidige partner 2] berekent de rechtbank op € 2.256,- per maand. [9]
3.31.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van het inkomen zoals hierboven bij de berekening van de behoefte van [minderjarige 4] is vermeld. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 6.419,- per maand. Ook voor de uitleg hiervan verwijst de rechtbank naar wat zij daarover heeft opgemerkt bij de berekening van de behoefte van [minderjarige 4] .
3.32.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft [huidige partner 2] een draagkracht van (70% [6.419 – (0,3 x 6.419 + 1.270)]=) € 2.256,- per maand.
De draagkracht van [huidige partner 1]
3.33.
De rechtbank gaat uit van een draagkracht van [huidige partner 1] van € 773,- per maand. Partijen zijn het hier namelijk over eens.
De draagkracht van [A]
3.34.
De rechtbank gaat uit van een draagkracht van [A] van € 773,- per maand. De rechtbank weet onvoldoende over de financiële situatie van [A] . Om die reden is de rechtbank niet in staat om de draagkracht te berekenen. Op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag de rechtbank de draagkracht dan in redelijkheid en billijkheid vaststellen. De rechtbank vindt het redelijk deze draagkracht gelijk te stellen aan de draagkracht van [huidige partner 1] .
De verdeling van de kosten van de kinderen
3.35.
Aangezien er sprake is van een duidelijk verschil in de behoefte van de kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is, zal zijn draagkracht naar rato van de verschillende behoeften moeten worden verdeeld. Hierbij zal ook rekening moeten worden gehouden met de onderhoudsplicht van de andere onderhoudsplichtige ouders, aangezien de omvang van ieders onderhoudsverplichting in beginsel moet worden vastgesteld naar rato van ieders draagkracht. [10]
3.36.
De rechtbank zal per ‘gezin’ de volledige draagkracht van iedere onderhoudsplichtige vergelijken om het aandeel van iedere onderhoudsplichtige in de kosten van zijn/haar kind(eren) te bepalen. Daarbij zal worden bekeken of de onderhoudsplichtigen voldoende draagkracht hebben voor de berekende aandelen voor de kinderen.
3.37.
Voor [minderjarige 3] hebben [huidige partner 1] en [A] in totaal (773 + 773 =) € 1.546,- beschikbaar. [minderjarige 3] heeft een behoefte van € 208,-. Omdat de rechtbank de draagkracht van [A] , zoals hiervoor overwogen, gelijk heeft gesteld aan de draagkracht van [huidige partner 1] , gaat de rechtbank er dus ook van uit dat hij voor de helft bijdraagt in de behoefte van [minderjarige 3] . Dat betekent dat het aandeel van [huidige partner 1] in de kosten van [minderjarige 3] € 104,- per maand bedraagt.
3.38.
Voor [minderjarige 2] hebben de man en [huidige partner 1] in totaal (979 + 773 =) € 1.752,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 2] is € 775,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 2] is dan ((979/1.752) x 775 =) € 433,- per maand. Het aandeel van [huidige partner 1] in de kosten van [minderjarige 2] is dan ((773/1.752) x 775 =) € 342,- per maand. Dat betekent dat [huidige partner 1] in totaal een bedrag van (342 + 104 =) € 446,- per maand moet bijdragen voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Dat bedrag kan zij betalen, want zij heeft een draagkracht van € 773,- per maand. [huidige partner 1] heeft dus voldoende draagkracht om de hiervoor berekende aandelen te voldoen.
3.39.
Voor [minderjarige 4] hebben de vrouw en [huidige partner 2] in totaal (50 + 2.256 =) € 2.306,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 4] is € 880,- per maand. Het aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige 4] is dan ((50/2.306) x 880 =) € 19,- per maand. Het aandeel van [huidige partner 2] in de kosten van [minderjarige 4] is dan ((2.256/2.306) x 880 =) € 861,- per maand. Dat kunnen zij, gezien hun draagkracht, betalen voor [minderjarige 4] .
3.40.
Voor [minderjarige 1] hebben de man en de vrouw in totaal (979 + 50 =) € 1.029,- per maand beschikbaar. De behoefte van [minderjarige 1] is € 448,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] bedraagt dan ((979/1.029) x 448 =) € 426,- per maand. Het aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige 1] is dan ((50/1.029) x 448 =) € 22,- per maand. Dat betekent dat de vrouw totaal een bedrag van (22 + 19 =) € 41,- per maand moet bijdragen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 4] . Dat bedrag kan zij betalen, want zij heeft een draagkracht van € 50,- per maand. De vrouw heeft dus voldoende draagkracht om de hiervoor berekende aandelen te voldoen.
3.41.
De aandelen van de man in de kosten van de kinderen bedragen dan in totaal (426 + 433 =) € 859,- per maand. De draagkracht van de man van in totaal € 979,- per maand is dus voldoende om deze aandelen te kunnen voldoen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de draagkracht van de man nog verder te verdelen over de kinderen.
De zorgkorting
3.42.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige 1] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man deels aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de man verlagen met een percentage van de behoefte van [minderjarige 1] of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.43.
[minderjarige 1] verblijft gemiddeld elke vrijdagochtend tot maandagochtend bij de man, en de helft van de vakanties en feestdagen. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 112,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (426 -/- 112 =) € 314,- voor [minderjarige 1] per maand moet betalen.
Alimentatie vooruitbetalen
3.44.
De rechtbank beslist, op verzoek van de vrouw, dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.45.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem van 12 januari 2021, en bepaalt dat de man vanaf de datum van deze beschikking een bedrag van € 314,- per maand voor de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de vrouw moet betalen;
4.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
4.3.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. N. Chedra, rechter, in verband met afwezigheid van de rechter ondertekend door mr. A.G. van Doorn, rechter, en in samenwerking met de griffier, mr. C.A. Lammertink. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Hoge Raad 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451 en Hoge Raad 9 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:314.
4.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de vrouw.
5.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen [huidige partner 2] .
6.Bijlage 3: de behoefte van [minderjarige 4] .
7.Bijlage 4: draagkracht van de man.
8.Bijlage 5: draagkracht van de vrouw.
9.Bijlage 6: draagkracht van [huidige partner 2] .
10.Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI: NL:HR:2012:BX1295.