ECLI:NL:RBMNE:2024:492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
UTR 22/3722
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek constructief veilige ondersteuning mandelige scheidingsmuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een pand, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een constructief veilige ondersteuning van een mandelige scheidingsmuur. Het college had dit verzoek eerder buiten behandeling gesteld en later afgewezen, wat eiser tot beroep heeft geleid.

De rechtbank oordeelde dat het college zijn motivering voor de afwijzing van het handhavingsverzoek had gewijzigd tijdens de zitting, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat de beslissing op bezwaar van 27 september 2022 vernietigd moest worden, omdat het college niet had aangetoond dat handhaving in dit geval niet mogelijk was. De rechtbank benadrukte dat de volgorde van herstelwerkzaamheden niet relevant was voor de vraag of aan de last kon worden voldaan.

De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.059,- bedragen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. J.J. Broeze).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [derde partij 1] en [derde partij 2] uit [plaats] .
(gemachtigde: mr. P.J. Gijsbertsen).

Inleiding

1. Eiser is eigenaar van het pand aan de [adres 1] in [plaats] , dat grenst aan het pand van de derde-partij, aan de [adres 2] . Eiser is in 2016 begonnen met de renovatie van zijn pand en heeft een aantal (sloop)werkzaamheden uitgevoerd of laten uitvoeren. Op 20 december 2017 hebben inspecteurs van de gemeente geconstateerd dat delen van de panden van eiser en derde-partij en de daaronder gelegen werfkelders in een slechte staat van onderhoud verkeren. Het college is daarop gestart met handhavingstrajecten vanwege overtredingen van bouwregelgeving, eerst gericht tegen eiser, later ook richting derde-partij. Dit alles heeft geleid tot een langdurig geschil tussen eiser, het college en derde-partij over onder meer de bouwkundige situatie van beide panden en de daaronder gelegen werfkelders.
2. Deze zaak is gestart met een verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het ontbreken van een constructief veilige ondersteuning van de scheefstaande, mandelige scheidingsmuur op de begane grond tussen [adres 1] en [adres 2] . Deze ondersteuning ontbreekt volgens eiser aan de zijde van de [adres 2] . Het college heeft dit handhavingsverzoek met het besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit) buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van de benodigde informatie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Met de beslissing op bezwaar van 27 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit ingetrokken en het handhavingsverzoek afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. Het college heeft in deze zaak geen verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 11 oktober 2023. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. L.A. Sluiter, [A] en [B] . Namens derde-partij was [derde partij 1] bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

6. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Woningwet gewijzigd. Omdat voor die datum het handhavingsverzoek is ingediend, is in deze zaak de Woningwet zoals die tot 1 januari 2024 gold met de onderliggende regelingen, waaronder het Bouwbesluit 2012, nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Veel procedures bij de rechtbank
7. Het bestreden besluit dat in dit beroep ter beoordeling aan de rechtbank voorligt is – net als veel andere beroepen die eiser bij deze rechtbank heeft ingediend – voorafgegaan door (meerdere en vaak ook elkaar opvolgende) beroepen tegen het uitblijven van een beslissing. Om overzicht te houden in de verschillende procedures van eiser heeft de rechtbank regelmatig nieuwe zaaknummers aangemaakt. Om praktische redenen heeft de rechtbank er voor gekozen om de nog lopende beroepen niet tijdig beslissen en verzetten in de verschillende inhoudelijke procedures van eiser afzonderlijk te behandelen. De rechtbank concentreert zich in deze uitspraak op de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Besluitvorming door het college
8. In de beslissing op bezwaar heeft het college zich na volledige heroverweging van het primaire besluit op het standpunt gesteld dat het handhavingsverzoek moet worden afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat er voor dezelfde overtreding nog andere herstelsancties van kracht zijn. Het college heeft ter onderbouwing gewezen op de lasten onder dwangsom van 26 november 2018 die zijn opgelegd voor het permanent (laten) herstellen van de mandelige keldermuur tussen [adres 1] en [adres 2] en het in originele staat (laten) herstellen van de achtergevel van het pand aan de [adres 1] . Het college heeft verder gewezen op de lasten onder bestuursdwang van 19 november 2019 met betrekking tot de mandelige keldermuur en de achtergevel. Vanwege deze herstelsancties is handhavend optreden volgens het college in strijd met het bepaalde in artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Overwegingen over de inhoud
9. Eiser voert aan dat het college het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen met een beroep op artikel 5:6 van de Awb. De eerder opgelegde herstelsancties waar het college naar verwijst zien op andere overtredingen. Het gaat in die herstelsancties over de mandelige keldermuur en de achtergevel en niet over de mandelige scheidingsmuur op de begane grond van de panden. Als aan de eerder opgelegde herstelsancties wordt voldaan zijn de constructieve gebreken in de mandelige scheidingsmuur ook niet verholpen. De overtreding die ziet op de mandelige scheidingsmuur staat dus op zichzelf en het college moet daartegen handhavend optreden. Ter onderbouwing van de overtreding heeft eiser gewezen op een rapport van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw uit 2020 dat ook ziet op de staat van de scheefstaande mandelige scheidingsmuur.
10. Het college heeft eerst ter zitting de motivering gewijzigd die aan de beslissing op bezwaar ten grondslag ligt. Volgens het college zien de herstelsancties waar hij in het bestreden besluit op heeft gewezen op andere overtredingen dan in deze zaak aan de orde. Er is volgens het college daarom ook geen sprake van samenloop van herstelsancties die aan handhavend optreden in deze zaak in de weg staat.
11. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat het college zijn motivering in de beslissing op bezwaar volledig heeft verlaten. De beslissing op bewaar is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is daarom gegrond. De beslissing op bezwaar van 27 september 2022 moet worden vernietigd.
Gevolgen
12. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen welk gevolg er aan de vernietiging van het bestreden besluit moet worden gegeven. Het college heeft op de zitting een nieuwe motivering aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd. Tijdens de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van handhaving. Het college erkent dat hij bevoegd is om handhavend op te treden tegen de mandelige scheidingsmuur, maar volgens het college is handhavend optreden in dit geval onevenredig omdat niet aan een eventuele last kan worden voldaan. Het is volgens het college namelijk niet mogelijk om de mandelige scheidingsmuur te herstellen zo lang de achtergevel van het pand aan de [adres 1] nog niet is hersteld. Een andere aanpak zou er volgens het college toe leiden dat de constructieve veiligheid van de panden in gevaar komt en dat er kans op instorting ontstaat.
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gewijzigde motivering van het college er niet toe leiden dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het college heeft in zijn weigering om handhavend op te treden doorslaggevende betekenis toegekend aan de volgorde waarin de herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd. De volgorde van uitvoering kan een rol spelen bij de door het college gegeven begunstigingstermijn, maar is niet van belang voor de vraag óf aan de last kan worden voldaan. [1] De stelling van het college dat handhaving in dit geval onevenredig is omdat niet aan de last kan worden voldaan, leidt daarom niet tot een deugdelijke motivering van het bestreden besluit. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom niet in stand blijven.
14. De rechtbank past ook geen bestuurlijke lus toe in deze zaak omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het college heeft immers op de zitting al toegelicht welke motivering zij aan een eventueel nieuw besluit ten grondslag zou leggen. Omdat deze motivering volgens de rechtbank niet kan worden gevolgd kan dit niet tot een herstel van het gebrek leiden. De rechtbank ziet tot slot vanwege de aard van het gebrek ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Dit betekent dat het college met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak een nieuwe beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door eiser betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de aanwezigheid op de zitting), met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1.
16. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd 3 uur en zittingstijd 2,5 uur x een uurtarief van € 179,-). Omdat eiser geen informatie heeft gegeven over zijn huidige verblijfsplaats, stelt de rechtbank zijn reistijd schattenderwijs vast op twee uur in totaal. De behandeling van deze zaak ter zitting duurde ongeveer een uur. Voor wat betreft het uurtarief gaat de rechtbank uit van het maximumtarief van € 103,- genoemd in artikel 2, eerste lid, onder e van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vergoeding die de rechtbank toekent voor de verletkosten van eiser komen daarmee op € 309,-. De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen daarmee € 2.059,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 27 september 2022;
- draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie in die zin ook de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 16 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2281, ro. 38.