ECLI:NL:RBMNE:2024:4907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
10737387 \ UC EXPL 23-6818 VL/58599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkomingen bij uitvoering van tuinwerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een aannemingsovereenkomst voor tuinwerkzaamheden. De eiser had de gedaagde, een aannemer, ingehuurd voor het ophogen van verzakte delen en herbestratingswerkzaamheden in zijn tuin en oprit. Na de uitvoering van de werkzaamheden ontdekte de eiser gebreken, waaronder het afbrokkelen van het terras. De eiser heeft de gedaagde herhaaldelijk op de hoogte gesteld van deze gebreken, maar de gedaagde heeft niet adequaat gereageerd of de gebreken hersteld.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. De gedaagde had de eiser niet schriftelijk gewaarschuwd voor de noodzaak van kantopsluitingen, wat volgens de wet vereist is. De kantonrechter concludeerde dat de tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden toerekenbaar zijn aan de gedaagde, en dat de eiser recht heeft op vervangende schadevergoeding voor de herstelwerkzaamheden die door derden zijn uitgevoerd.

De vorderingen van de eiser, waaronder de kosten voor herstelwerkzaamheden, schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten, zijn toegewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.707,53 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en andere kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser het vonnis kan laten uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10737387 \ UC EXPL 23-6818 VL/58599
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.B. de Vroomen, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 29 september 2023 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] van 14 november 2023 met een bijlage;
  • de akte van [eiser] met producties 22 en 23.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2024. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. P.B. de Vroomen. Ook [gedaagde] is verschenen, vergezeld door een collega. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen besproken is. De kantonrechter heeft bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[eiser] heeft een overeenkomst van aanneming met [gedaagde] gesloten voor ophoging van verzakte delen en herbestratingswerkzaamheden, inzake zijn voor- en achtertuin en zijn oprit, door de offerte [1] van [gedaagde] , verzonden op 13 juli 2022, te accepteren. [gedaagde] heeft tussen 1 en 4 augustus 2022 werkzaamheden uitgevoerd. [gedaagde] heeft [eiser] twee facturen gestuurd met een totaalbedrag van € 2.843,50. [eiser] heeft deze facturen aan [gedaagde] voldaan.
2.2.
Kort na de afronding van de werkzaamheden ontdekte [eiser] gebreken, waaronder het afbrokkelen van het terras. Hij heeft [gedaagde] hiervan per email van 16 augustus 2022 en verzonden naar het adres [e-mailadres 1] op de hoogte gebracht en hem in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen, maar [gedaagde] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
2.3.
Op 30 september 2022, na [gedaagde] hiervan per e-mail (naar het e-mailadres ‘ [e-mailadres 1] ’) in kennis te hebben gesteld, heeft [eiser]
[onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ) de opdracht gegeven werkzaamheden te verrichten om het verder afbrokkelen van de rand van het terras te stoppen. [onderneming 1] heeft de werkzaamheden verricht voor een bedrag van € 248,05.
2.4.
[onderneming 1] heeft [eiser] geattendeerd op meerdere andere gebreken. Zo was de oprit verzakt en was het tuinterras niet goed geëgaliseerd.
2.5.
Op 10 oktober 2022 heeft [eiser] via DAS een ingebrekestelling aan [gedaagde] gestuurd, waarin [eiser] [gedaagde] in de gelegenheid stelt om de gebreken binnen vier weken te herstellen. Daarnaast schrijft [eiser] dat, als [gedaagde] niet binnen 7 dagen na dagtekening van de ingebrekestelling reageert, [eiser] zelf een derde in zal schakelen om de gebreken te herstellen en dat hij de kosten op [gedaagde] zal verhalen. Deze ingebrekestelling is per aangetekende brief en per aangetekende e-mail (naar het e-mailadres ‘ [e-mailadres 2] ’) verzonden. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd.
2.6.
Naar aanleiding van snoeiwerkzaamheden tussen 10 en 12 oktober 2022 wijst een hovenier [eiser] op nieuwe gebreken. Enkele rijen tuintegels blijken niet opgehoogd, waardoor zij niet aansluiten op de oprit. Hierop besloot [eiser] [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] ) een expertise-onderzoek uit te laten voeren. Dit onderzoek heeft op 8 december 2022 plaatsgevonden en op 3 januari 2023 heeft [onderneming 2] een expertiserapport (hierna: het rapport) uitgebracht. In dit rapport staat dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden overwegend niet goed zijn uitgevoerd en de totale herstelkosten worden geschat op € 1.927,50. De kosten voor het expertise-onderzoek bedragen € 1.887,60.
2.7.
[eiser] heeft vervolgens [onderneming 3] (hierna: [onderneming 3] ) de opdracht gegeven om herstelwerkzaamheden te verrichten. [onderneming 3] heeft deze werkzaamheden van 13 tot en met 17 maart 2023 uitgevoerd, voor een bedrag van € 2.459,48. Op 12 mei 2023 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om zowel dit bedrag als het bedrag van € 248,05 binnen twee weken aan [eiser] te voldoen. Deze sommatie is zowel per aangetekende post als per aangetekende e-mail (naar het e-mailadres ‘ [e-mailadres 2] ’) verstuurd. [gedaagde] is niet overgegaan tot betaling van het bedrag.

3.Wat vordert [eiser] ?

3.1.
[eiser] vordert van [gedaagde] een bedrag van € 2.707,53 (= € 248,05 + € 2.459,48) aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 26 mei 2023 tot aan de dag dat het volledige bedrag is betaald, € 1.887,60 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, € 478,86 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.Wat vindt [gedaagde] daarvan?

4.1.
[gedaagde] voert verweer. Hij is het niet eens met de bevindingen van de deskundige [onderneming 2] . Hij stelt dat de geconstateerde gebreken komen doordat geen kantopsluiting (opsluitbanden) is gebruikt. [gedaagde] stelt dat hij [eiser] heeft gewaarschuwd dat het werk kan verzakken als geen kantopsluiting/opsluitbanden wordt gebruikt, maar [eiser] wilde, om kostentechnische redenen, dat [gedaagde] slechts de materialen hergebruikte die al in de tuin aanwezig waren; de tuin van [eiser] was gelegd zonder kantopsluiting/opsluitbanen. Aangezien [gedaagde] [eiser] heeft gewaarschuwd, kan hij niet aansprakelijk worden gehouden voor de gebreken die nu zijn ontstaan door het achterwege laten van de kantopsluiting/opsluitbanden.
4.2.
Daarnaast is [gedaagde] van website-host veranderd, waarna het daaraan gekoppelde e-mailadres ( [e-mailadres 1] ) niet meer werkte. [gedaagde] heeft daarom de e-mails van [eiser] nooit ontvangen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] toe. Dit wordt hieronder toegelicht.
Inhoud van de overeenkomst
5.2.
Als gesteld en niet weersproken staat vast, dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] de voor- en achtertuin en de oprit van [eiser] zou herbestraten en de verzakte delen daarvan zou ophogen. Daarbij zou [gedaagde] zo veel mogelijk gebruik maken van de reeds aanwezige materialen, zoals gewassengrindtegels, straatstenen en getrommelde betonklinkers, en 3m3 zand om de verzakte delen op te hogen. Deze overeenkomst tussen partijen is aan te merken als een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Toerekenbare tekortkoming
5.3.
[eiser] heeft met verwijzing naar het deskundigenbericht gesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis, omdat hij zijn werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd.
5.4.
[onderneming 2] meldt in het rapport dat [gedaagde] zijn werkzaamheden niet deugdelijk heeft uitgevoerd. Wat betreft de voortuin voldoen het herbestrate paadje en zitje [2] niet aan de daaraan te stellen eisen wat betreft hoogteligging, verwerkingspatroon en kantopsluiting. De aanleg van de oprit is goed uitgevoerd, maar mist de kantopsluiting langs de voortuin en mist een gewassen-grint-tegel. Wat betreft de achtertuin voldoen de aanleg van het herbestrate pad en terras niet aan de daaraan te stellen eisen wat betreft hoogteligging, verwerkingspatroon, kantopsluiting en afwerking.
5.5.
[gedaagde] heeft weliswaar tijdens de mondelinge gemeld dat hij het niet eens is met [onderneming 2] , maar hij heeft niet gemotiveerd waarom de bevindingen en de daarop gebaseerde conclusies van [onderneming 2] niet juist zijn. [gedaagde] heeft dan ook niet (voldoende gemotiveerd) weersproken, dat zijn werkzaamheden gebrekkig zijn uitgevoerd. Om die reden stelt de kantonrechter vast dat sprake is van tekortkomingen in de nakoming van de op [gedaagde] rustende verbintenis.
5.6.
[gedaagde] stelt voorts dat de tekortkomingen hem niet kunnen worden toegerekend, omdat [eiser] ondanks de waarschuwing van [gedaagde] geen opsluitbanden wilde laten leggen. [eiser] heeft akkoord gegeven op de offerte waarin geen materiaal- en arbeidskosten voor opsluitbanden opgenomen waren.
5.7.
[eiser] ontkent dat [gedaagde] hem heeft gewaarschuwd. [eiser] stelt dat hij van een professionele partij mag verwachten dat de werkzaamheden goed uitgevoerd worden. Als [gedaagde] hem had verteld dat daar opsluitbanden voor nodig waren, dan had hij daarvoor gekozen en voor willen betalen.
5.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 7:754 BW bepaalt dat de aannemer, [gedaagde] , verplicht is om de opdrachtgever, [eiser] , bij het aangaan of het uitvoeren van de overeenkomst te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover [gedaagde] deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Vaststaat dat [gedaagde] wist dat voor het goed uitvoeren van het overeengekomen werk nodig was om opsluitbanden te plaatsen. Uit lid 2 van dit artikel volgt dat [gedaagde] deze waarschuwing schriftelijk en ondubbelzinnig moet geven en hij [eiser] tijdig moet wijzen op de mogelijke gevolgen voor de deugdelijke nakoming van de overeenkomst. Vaststaat dat [gedaagde] [eiser] niet schriftelijk heeft gewaarschuwd dat opsluitbanden moesten worden gebuikt voor het bouwwerk. Nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling expliciet heeft aangegeven dat hij deze waarschuwing slechts mondeling aan [eiser] heeft gegeven, heeft [gedaagde] niet voldaan aan zijn schriftelijke waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:754 BW. Om die reden kan de kantonrechter [gedaagde] niet volgen in zijn stelling dat de tekortkomingen in zijn werkzaamheden hem niet kunnen worden toegerekend.
5.9.
Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] de overeengekomen werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd door geen kantopsluiting/opsluitbanden te gebruiken, terwijl dit wel van hem als professionele partij had mogen worden verwacht. Voorts stelt de kantonrechter vast dat deze tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst hem is toe te rekenen.
Verzuim
5.10.
Omdat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de aannemingsovereenkomst, is hij op grond van artikel 6:74 BW in beginsel verplicht de schade te vergoeden die [eiser] daardoor lijdt. [gedaagde] moet dan wel in verzuim zijn, aangezien de nakoming niet reeds blijvend onmogelijk was.
5.11.
Op 10 oktober 2022 heeft [eiser] aan [gedaagde] zowel per post als per aangetekende e-mail een ingebrekestelling gestuurd, waarbij hij [gedaagde] zeven dagen de tijd gaf om te berichten wanneer [gedaagde] de gebreken in het werk te verhelpen. [gedaagde] heeft hierop niet binnen zeven dagen gereageerd. Evenmin heeft hij binnen vier weken nadien de gebreken in het werk hersteld.
5.12.
[gedaagde] stelt dat de berichten van [eiser] hem niet hebben bereikt, omdat [gedaagde] van webhost is veranderd en het bijbehorende e-mailadres ( [e-mailadres 1] ) hierdoor niet meer bruikbaar was. Los van het feit dat [gedaagde] deze stelling niet heeft onderbouwd – zo kan hij zich niet herinneren wanneer hij van webhost is veranderd, dus dit kan ook na verzending van de e-mails van [eiser] zijn geweest – is de kantonrechter van oordeel dat deze stelling niet ter zake doet. De ingebrekestelling van 10 oktober 2022 is namelijk aangetekend naar het e-mailadres [e-mailadres 2] gestuurd en niet naar het e-mailadres dat verbonden was aan de webhost ( [e-mailadres 1] ). De kantonrechter stelt daarom als gesteld en niet (voldoende gemotiveerd en onderbouwd) weersproken vast, dat [gedaagde] de e-mail van [eiser] van 10 oktober 2022 die dag heeft ontvangen.
5.13.
Omdat [gedaagde] niet binnen zeven dagen na ontvangst van de brief van 10 oktober 2022 op deze brief heeft gereageerd (en dus ook niet binnen deze termijn heeft toegezegd om binnen de gestelde termijn van vier weken gebreken te herstellen), verkeert [gedaagde] met ingang van 18 oktober 2022 in verzuim. [3]
Vervangende schadevergoeding ex 6:87 BW
5.14.
In dezelfde brief van 10 oktober 2022 van [eiser] heeft [eiser] aangegeven aanspraak te maken op vervangende schadevergoeding (herstel door een derde) indien [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn reageert. Aangezien [gedaagde] niet heeft gereageerd, is met deze zogenoemde omzettingsverklaring de oorspronkelijke verbintenis tot nakoming op 18 oktober 2022 rechtsgeldig omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. [4] Dit betekent dat [eiser] herstel door [gedaagde] niet meer hoeft te accepteren, de herstelwerkzaamheden mag laten uitvoeren door een derde en de kosten die dat met zich brengt, mag verhalen op [gedaagde] . Dat [gedaagde] ten tijde van het expertiseonderzoek door [onderneming 2] in december 2022 heeft aangegeven dat hij bereid is een en ander te herstellen, doet hier niet aan af. Dit aanbod tot herstel heeft geen effect, nu dit pas na 18 oktober 2022 is gedaan.
5.15.
[eiser] vordert een bedrag van € 2.459,48, het bedrag dat [onderneming 3] aan hem heeft gefactureerd, aan vervangende schadevergoeding. [gedaagde] heeft de hoogte van dit bedrag niet betwist. De kantonrechter wijst deze vordering daarom toe.
Gevolgschade - Kosten [onderneming 1]
5.16.
[eiser] vordert een bedrag van € 248,05 aan kosten voor het laten uitvoeren van werkzaamheden door [onderneming 1] , die [eiser] heeft gemaakt om verdere schade aan het werk te voorkomen. [gedaagde] heeft deze schade en deze kosten niet betwist. De kantonrechter wijst deze vordering daarom toe.
Rente
5.17.
[eiser] vordert de wettelijke (handels)rente over een bedrag van € 2.707,53 (= € 2.459,48 + € 248,05) vanaf 26 mei 2023. De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een handelsovereenkomst, zodat de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW niet toewijsbaar is. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt toegewezen als gevorderd.
Kosten rapport [onderneming 2]
5.18.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.887,60 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. [gedaagde] is tegen vordering als zodanig niet opgekomen. De kantonrechter wijst deze vordering daarom toe.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.19.
[eiser] vordert een bedrag van € 478,86 aan buitengerechtelijke incassokosten en sluit daarbij aan bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van [eiser] heeft slechts deels betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is, namelijk voor het gedeelte dat ziet op werkzaamheden ter verkrijging van betaling van de vervangende schadevergoeding. De buitengerechtelijke incassokosten van werkzaamheden die zien op het incasseren van vervangende schadevergoeding moet aan de hand van het Besluit worden berekend. De buitengerechtelijke incassokosten van werkzaamheden die zien op het incasseren van de overige schade wordt aan de hand van het rapport BIK-Integraal 2013 berekend, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met wat op basis van het Besluit respectievelijk het rapport BIK-integraal 2013 toewijsbaar is gezien de hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom een bedrag van € 478,86 toe.
Proceskosten
5.20.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] aan hem moet betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 133,76
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.190,76
5.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.22.
[eiser] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden dan wel belangen gebleken die deze vordering in de weg staan. Op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt die vordering toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] moet voldoen aan de veroordelingen en dat [eiser] het vonnis ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
  • € 2.707,53 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 mei 2023 tot het moment dat het volledige bedrag is betaald;
  • € 1.887,60 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
  • € 478,86 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; hij moet de proceskosten van [eiser] van € 1.190,76 aan hem betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening aan [eiser] betalen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst al het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.

Voetnoten

1.Productie 2 van [eiser] .
2.Zijnde een bouwwerk.
3.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:HR: ECLI:NL:HR:2019:1581; r.o. 3.4.4).
4.Zie artikel 6:87 BW.