ECLI:NL:RBMNE:2024:4889

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/5004
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een vrijstaande woning en de informatieplicht van de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 2.368.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022, wat geldt voor het belastingjaar 2023. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de online zitting op 25 april 2024, vertegenwoordigde de gemachtigde van eiser hem, terwijl de heffingsambtenaar ook door een gemachtigde en een taxateur werd bijgestaan.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan zijn informatieplicht zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ. Eiser had verzocht om aanvullende informatie, maar de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de benodigde gegevens tijdig en correct heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat de brieven van 30 maart en 4 mei 2023 aan het juiste adres zijn verzonden en dat de gemachtigde van eiser de informatie heeft ontvangen. Eiser heeft de vastgestelde waarde van de woning niet meer betwist, maar er was nog wel een geschil over de volledigheid van de verstrekte informatie.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om specifieke indexeringscijfers te verstrekken, omdat deze niet beschikbaar waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: D. van der Locht)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: H. Grootveld)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] in [plaats 1] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2023 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde vastgesteld op
€ 2.368.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2022 en geldt voor het belastingjaar 2023. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 1 september 23 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
1.4.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 25 april 2024. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
2. Eiser is eigenaar van de woning, een vrijstaande woning uit 1900. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 356 m². De woning beschikt over 1.500 m² grond, een kelder van 31 m², een garage van 55 m², een berging van 19 m² en een tuinhuis van 10 m².
2.1.
De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangegeven dat de vastgestelde waarde van de woning voldoende inzichtelijk en onderbouwd is. De rechtbank stelt vast dat eiser de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet meer bestrijdt. De rechtbank zal daar ook van uitgaan.
2.2.
Nog wel in geschil is of de heffingsambtenaar op het verzoek van eiser alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem heeft gestuurd. De rechtbank zal dit formele punt hieronder bespreken.
Beoordeling van het procedurele geschil
Beroep op artikel 40 Wet WOZ
3. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting die voortvloeit uit artikel 40 van de Wet WOZ. Zo zijn door eiser de KOUDV- en liggingsfactoren opgevraagd voor zowel het onderhavige object als voor de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten, maar zijn deze gegevens niet volledig verstrekt. Ook is door eiser de indexering van de verkoopcijfers, inzage in alle objectonderdelen en de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, opgevraagd maar niet ontvangen.
3.1.
Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat wanneer deze gegevens door de heffingsambtenaar in de beroepsfase alsnog worden verstrekt dat er aanleiding bestaat om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten aangezien eiser heeft moeten procederen om een deugdelijke motivering van het besluit te krijgen. In dat kader wijst eiser op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014. [1]
3.2.
De heffingsambtenaar wijst op de door hem verzonden brief van 4 mei 2023, waarin een online link beschikbaar is gesteld waarop de op de zaak betrekking hebbende gegevens vindbaar zijn. Ook stelt hij dat in de toegezonden versie van het taxatieverslag de correctiefactoren van zowel onderhavig object als die van de onderbouwingen opgenomen. Voor wat betreft de inzichtelijkheid van de indexering van de verkoopcijfers stelt de heffingsambtenaar dat de gegevens niet zijn verstrekt omdat deze niet bestaan. In dat kader wijst hij op de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de heffingsambtenaar ook op basis van openbare gegevens een algemeen indexeringspercentage heeft gehanteerd om de verkoopprijzen van de vergelijksobjecten te herrekenen naar waardes per waardepeildatum. [2] De heffingsambtenaar stelt dat bij de herwaardering geen gebruik wordt gemaakt van specifiek voor deze gemeente vastgestelde indexatiecijfers. Ten slotte stelt de heffingsambtenaar dat de gegevens al in de bezwaarfase beschikbaar zijn gesteld zodat de nu opnieuw overgelegde gegevens slechts kopieën zijn en er daarom geen aanleiding bestaat om hem in de proceskosten van eiser te veroordelen.
3.3.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard de brief van 4 mei 2023 waar door de heffingsambtenaar op wordt gewezen niet te hebben ontvangen.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de brief van 4 mei 2023 wel aan het goede adres, namelijk [adres 2] [postcode] te [plaats 2] , is gezonden. Omdat deze brief niet aangetekend is verzonden, kan de rechtbank niet vaststellen of de brief ook daadwerkelijk de gemachtigde van eiser heeft bereikt. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft op de zitting verklaard dat al eerder, namelijk op 30 maart 2023 per aangetekende post, in 140 zaken een algemene ontvangstbevestiging is gezonden die betrekking had op die 140 andere zaken. In die brief is een algemene link opgenomen waarin ook informatie is opgenomen die betrekking heeft op deze zaak. Deze link is exact dezelfde link als genoemd in de brief van 4 mei 2023, en verwijst naar een webpagina waarin drie zogenoemde ‘gedeelde bestanden’ staan opgeslagen: ‘ [plaats 1] Op de zaak betrekking hebbende gegevens wpd 2022’, ‘ [plaats 3] Op de zaak betrekking hebbende gegevens wpd 2022’ en ‘ [plaats 4] Op de zaak betrekking hebbende gegevens wpd 2022’. De rechtbank stelt vast dat in het document ‘ [plaats 1] Op de zaak betrekking hebbende gegevens wpd 2022’ onder andere de grondstaffels en het bijgebouwenmodel is opgenomen.
3.5.
De rechtbank overweegt dat zowel de brief van 4 mei 2023 als de brief van 30 maart 2023 gericht is aan juiste adres. Aan de kant van eiser is niet weersproken dat de brief van 30 maart 2023 de gemachtigde van eiser heeft bereikt. Om die reden concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ met betrekking tot de opgevraagde informatie.
3.6.
Met betrekking tot de indexeringspercentages is door de gemachtigde van de heffingsambtenaar uitgelegd dat gebruik is gemaakt van algemeen beschikbare marktgegevens. Daarbij is dus geen specifiek voor deze regio/buurt door de heffingsambtenaar verzamelde informatie beschikbaar en kan de heffingsambtenaar dus ook niet verplicht worden deze te verstrekken. Om die reden concludeert de rechtbank ook ten aanzien van het inzichtelijk maken van de gehanteerde indexeringspercentages dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende informatieplicht zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet WOZ.

Conclusie en gevolgen

4. Nu de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting die voortvloeit uit artikel 40 van de Wet WOZ, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiser af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3123.
2.Zie de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5900, ro 4.10-4.12..