ECLI:NL:RBMNE:2024:4874

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/16/576583 / JE RK 24-954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juli 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, als gecertificeerde instelling (GI), heeft verzocht om deze verlengingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op 16 augustus 2021 is ingegaan en sindsdien meerdere keren is verlengd, met de laatste verlenging tot 16 augustus 2024. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend op 9 februari 2024 en loopt ook tot 16 augustus 2024. De ouders van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar kunnen momenteel niet voor haar zorgen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op 24 juli 2024 gehouden, waarbij de GI, de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [minderjarige]. De rechtbank heeft de GI in haar verzoeken gevolgd en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 16 augustus 2025. Tevens heeft de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI onderschreven, waarbij is vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt, maar in het gezinshuis waar zij momenteel verblijft. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] duidelijkheid en stabiliteit krijgt in haar opvoedsituatie, gezien haar eerdere ervaringen met instabiliteit en uithuisplaatsingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/576583 / JE RK 24-954
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. F. Pool,
[vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 juni 2024;
  • het bericht van de GI met bijlagen van 3 juli 2024;
  • de brief van de moeder van 19 juli 2024 met vijftien producties.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren door de meervoudige kamer (drie rechters) heeft plaatsgevonden op 24 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen als waarneemster voor mr. F. Pool;
  • de vader met een begeleider van de Tussenvoorziening, de heer [A] ;
- de heer [B] en mevrouw [C] namens de GI.
1.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op 26 juli 2024 vanaf 10.00 uur het dictum van deze beschikking telefonisch te vernemen van de griffie.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn samen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft sinds 21 juni 2024 in het gezinshuis ‘ [locatie] ’.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 augustus 2021 [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 augustus 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 9 februari 2024 de machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De machtiging tot uithuisplaatsing loopt nu nog tot 16 augustus 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. Verder verzoekt de GI om het door haar genomen perspectiefbesluit te onderschrijven.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder is het niet eens met het perspectiefbesluit. De moeder vindt dat dit besluit te vroeg is genomen.
4.2.
De vader is het eens met de verzoeken van de GI. Hij wil [minderjarige] graag weer zien en vindt dat het opstarten van het contact te lang duurt.

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, tot 16 augustus 2025. Daarnaast onderschrijft de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
De verlenging van de ondertoezichtstelling
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tegen het verzoek van de GI is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar. [1]
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Ook vindt de rechtbank de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van [minderjarige] . [2] Iedereen is het erover eens dat [minderjarige] het komende jaar nog in het gezinshuis moet blijven wonen. Beide ouders kunnen op dit moment niet voor [minderjarige] zorgen. Daarom zal de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van een jaar.
5.4.
Tussen de moeder en de GI is wel in geschil hoe de invulling van het komende jaar eruit zal moeten zien. Volgens de moeder hebben zij en [minderjarige] ieder eerst individuele hulpverlening nodig. De moeder geeft aan dat zij niet meer volledig voor [minderjarige] zal kunnen zorgen. Wel ziet de moeder op termijn een deeltijd rol ten aanzien van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] voor zichzelf weggelegd. Volgens haar is het op dit moment nog niet duidelijk hoe die rol eruit zal gaan zien. Daarom is het nu volgens de moeder te vroeg om een besluit te nemen over het perspectief van [minderjarige] . De GI vindt dat nu wel een besluit genomen moet worden over het perspectief. Gelet op dit verschil van inzicht zal de rechtbank zich hierna uitlaten over het perspectiefbesluit in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing, zodat het voor iedereen ook duidelijk is wat de doelen voor het komende jaar zijn binnen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
Perspectiefbesluit
5.5.
De rechtbank zal eerst het wettelijk kader ten aanzien van het perspectiefbesluit uitleggen. Uit de uitspraak van 1 september 2023 van de Hoge Raad blijkt dat de GI gedurende de uithuisplaatsing tot het standpunt kan komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. [3] Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’.
De bedoeling van de wetgever is dat de GI in dat geval overweegt om de rechter te verzoeken over te gaan tot beëindiging van het gezag. In de praktijk komt het echter voor dat niet om beëindiging van het gezag wordt verzocht, maar dat het perspectiefbesluit wel doorwerkt in de praktijk. De hulpverlening is dan bijvoorbeeld niet meer gericht op een terugkeer van het kind naar de ouder(s). Hoewel het perspectiefbesluit duidelijkheid kan bieden, heeft het als zodanig geen wettelijke grondslag. De wet verbindt daaraan geen rechtsgevolgen en voorziet niet in een specifieke rechtsgang om het perspectiefbesluit voor beoordeling aan de rechter voor te leggen. Wel zijn er verschillende procedures waarin het opgroeiperspectief van de minderjarige een rol speelt. De ouders, het kind en het gezinshuis hebben belang bij inzicht in en duidelijkheid over het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van het kind. In dat opzicht vervult het perspectiefbesluit een belangrijke functie. Een verschil van mening tussen de ouders en de GI over het opgroeiperspectief van het kind zal ook aan de orde kunnen komen in het kader van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat een perspectiefbesluit volgens de Hoge Raad ook aan het rechterlijk oordeel kan worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit.
5.6.
De GI wil het komende jaar werken aan de volgende doelen:
  • het (voortzetten) van de traumabehandeling voor [minderjarige] ;
  • het wegwerken van de onderwijsachterstand die [minderjarige] nog heeft en het vasthouden van de goede stappen die zij op de [onderwijsinstelling] heeft gemaakt;
  • het wennen en accepteren van haar nieuwe opvoedsituatie in het gezinshuis [locatie] ;
  • het onderhouden van contact met alle belangrijke personen in het leven van [minderjarige] , zoals haar moeder, haar zus en tante en specifiek aan het herstel van het contact met haar vader.
Deze doelen zijn niet meer gericht op een thuisplaatsing van [minderjarige] . De beslissing op het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] is dus een maatregel die (mede) samenhangt met het perspectiefbesluit. Hoewel geen verweer is gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, is de moeder het er niet mee eens dat niet meer wordt toegewerkt naar een (gedeeltelijke) thuisplaatsing.
5.7.
De rechtbank is met de GI van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt, maar in het gezinshuis. [minderjarige] heeft een verzwaarde opvoedvraag en ze heeft baat bij plaatsing in een professionelere setting. Dit komt door haar belaste verleden. [minderjarige] heeft namelijk al veel meegemaakt in haar jonge leven, zoals de relatieproblemen en een scheiding tussen haar ouders, de verslavingsproblematiek van haar moeder, de uithuisplaatsing van haar oudere zus en de wisselende aanwezigheid van haar vader in haar leven. Daarnaast is [minderjarige] voor de derde keer uit huis geplaatst. Zij heeft hierdoor een hele instabiele opvoedsituatie gehad. [minderjarige] is al twee keer eerder teruggeplaatst naar huis, waarbij steeds is geprobeerd om met extra hulpverlening de opvoedsituatie goed genoeg te laten zijn voor [minderjarige] . Echter is gebleken dat de thuissituatie ontoereikend was voor [minderjarige] . [minderjarige] vertoonde voor de derde uithuisplaatsing heel zorgelijk gedrag. Ze liet zowel thuis als op school moeilijk en zelfbepalend gedrag zien, waarbij haar gedrag regelmatig ernstig escaleerde met verbaal en fysiek geweld richting moeder, hulpverlening en school. Sinds [minderjarige] in het gezinshuis verblijft, gaat het beter met haar. Ze heeft het daar goed naar haar zin en ze heeft haar schoolachterstand weer ingelopen, waardoor ze over gaat naar het volgende jaar.
5.8.
[minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid gekend. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk dat [minderjarige] nu duidelijkheid krijgt en dat zij weet dat ze in het huidige gezinshuis mag blijven wonen. [minderjarige] krijgt daar de structuur, voorspelbaarheid en consequente begeleiding die zij nodig heeft. Wel zal de GI blijven onderzoeken welke rol de ouders daarnaast kunnen spelen in het leven van [minderjarige] . Op dit moment heeft de moeder de ene week een uur begeleid contact met [minderjarige] en de andere week een videobelmoment. [minderjarige] heeft nu geen contact met haar vader, dat contact bestaat vooralsnog uit het sturen van kaartjes. De GI staat niet onwelwillend tegenover meer contact tussen de ouders en [minderjarige] , maar dat moet wel passen bij wat [minderjarige] aan kan. Op dit moment is een uitbreiding van het contact met een van de ouders niet mogelijk. Er is nu nog onvoldoende zicht op hoe zich dat gaat ontwikkelen. Eerst is het nodig dat de hulpverlening voor [minderjarige] wordt voortgezet. Vanuit [instelling] is de traumabehandeling gestart. Op dit moment is de behandelaar met [minderjarige] bezig met het opstellen van haar levensverhaal. De ouders worden hierin ook betrokken. Daarnaast gaat de moeder ook aan de slag met individuele hulpverlening, waaronder traumabehandeling en emotieregulatietherapie. Ook na afronding van de hulpverlening zal de moeder volgens de GI niet in staat zijn - ook niet als co-ouder - [minderjarige] de duidelijkheid, structuur en grenzen te geven waar zij behoefte aan heeft. Zodra alle hulpverlening is afgerond, zal wel onderzocht worden of het mogelijk is dat de ouders een grotere rol kunnen gaan spelen in het leven van [minderjarige] . Wellicht is het in de toekomst mogelijk dat [minderjarige] ook in het weekend of in de vakanties naar de moeder en/of de vader gaat. Dit staat voor de rechtbank echter los van het besluit over het perspectief van [minderjarige] . De rechtbank acht zowel de vader als de moeder niet in staat om het grootste deel van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te kunnen dragen. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat de basis van opvoeding en verzorging [minderjarige] in het gezinshuis moet liggen. Het is vervolgens aan de GI om te beoordelen in welke mate er contact kan zijn tussen [minderjarige] en haar ouders.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 16 augustus 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 16 augustus 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen (voorzitter), mr. A.C. van den Boogaard en mr. M.W.V. Van Duursen, kinderrechters, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 1 augustus 2024. De beschikking is in verband met afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. mr. A.C. van den Boogaard en de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
3.Hoge Raad 1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148.