Beoordeling door de rechtbank
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank een motiveringsgebrek vastgesteld, omdat door het college niet kenbaar is getoetst aan het toetsingskader van het aanlegvergunningenstelsel. In de tussenuitspraak zijn ook oordelen gegeven over de andere beroepsgronden van de Naarder Eng, maar die hebben niet tot vaststelling van een of meerdere gebreken geleid. De rechtbank mag alleen in bijzondere gevallen terugkomen op de oordelen die zij in de tussenuitspraak heeft gegeven. Zo’n bijzonder geval doet zich in deze zaak niet voor en de rechtbank blijft bij de tussenuitspraak.
6. De rechtbank moet nu beoordelen of het college het motiveringsgebrek heeft hersteld. Dat doet zij aan de hand van de zienswijze die de Naarder Eng naar voren heeft gebracht tegen de nadere motivering en het herstelbesluit van het college. Eerst zal de rechtbank uiteenzetten wat het college naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft gedaan.
7. Het college heeft in de nadere motivering van 27 maart 2024 uiteengezet dat [onderzoeksbureau] B.V., met onderaannemer [onderaannemer] voor het ecologische gedeelte, onderzoek heeft gedaan naar de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische bos- en natuurwaarden van het perceel aan de [straat] . De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘ [rapport] (hierna: het [onderzoeksbureau] -rapport).
8. Het college beschrijft kort samengevat de bevindingen uit het [onderzoeksbureau] -rapport met betrekking tot de waarden:
- Cultuurhistorisch: de aanleg van de halfverharde toegangsweg leidt niet tot onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden. De toegangsweg loopt over de bodem van de voormalige zandwinningsput en via een bestaande toegang het terrein op. De nieuwe toegangsweg laat het oude toegangspad van de voormalige zanderij grotendeels intact. Door de aanleg verdwijnen dan ook geen tot weinig waarden;
- Landschappelijk: de nieuwe toegangsweg laat het oude toegangspad grotendeels intact en grijpt verder ook niet of nauwelijks in de landschapsstructuur in;
- Ecologisch: de realisatie van de halfverharde toegangsweg heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van het plangebied. De helling blijft als bos functioneren, bijzondere soorten als vingerheimbloem blijven behouden omdat deze hoger op de helling groeien. Het grasland wordt voor een zeer klein gedeelte als weg gebruikt. Hierop staan zeer algemene soorten die voorkomen binnen het gehele graslandperceel en de omgeving. Soorten die gespecialiseerd zijn op deze plantensoorten kunnen hierom nog steeds van het grasland gebruik maken
9. De conclusie van [onderzoeksbureau] is dat er weliswaar cultuurhistorische, landschappelijke, bos- en natuurwaarden aan het terrein verbonden zijn, maar dat die door de aanleg van de weg niet onevenredig worden aangetast. In het [onderzoeksbureau] -rapport worden vanuit cultuurhistorie en landschap vier aanbevelingen gedaan. Het college kan zich vinden in het [onderzoeksbureau] -rapport en neemt de conclusies daaruit over. In aanvulling hierop heeft het college beoordeeld dat het positieve effect van de weg opweegt tegen de negatieve gevolgen voor de andere functies, omdat de weg noodzakelijk is voor de bereikbaarheid van het appartementencomplex en nauwelijks gesproken kan worden van negatieve gevolgen voor andere functies.
10. In het herstelbesluit is dezelfde aanvullende motivering opgenomen en zijn de vier in het [onderzoeksbureau] -rapport opgenomen aanbevelingen als voorschriften aan de aanlegvergunning verbonden.
Zienswijze De Naarder Eng
11. De Naarder Eng vindt dat het college het gebrek nog steeds niet heeft hersteld. Zij voert aan dat de waarden en functies in het gebied niet volledig staan beschreven in het [onderzoeksbureau] -rapport. Zo ontbreekt een beschrijving van de biotische, abiotische en visuele waarden. Daarbij wijst zij op de definitiebepalingen van de begrippen
natuurlijke waardenen
landschappelijke waardenuit de planregels van het bestemmingsplan. Meer specifiek voert de Naarder Eng aan dat ten onrechte niet is ingegaan op de aardkundige waarden van het gebied die tot de abiotische waarden horen en op het voorkomen van vleermuissoorten. De aanleg van de weg zal leiden tot aantasting van de niet in het [onderzoeksbureau] -rapport beschreven waarden. De Naarder Eng stelt dat de conclusies uit het [onderzoeksbureau] -rapport onvoldoende zijn onderbouwd en niet overeenkomen met andere bronnen. Bovendien vindt de Naarder Eng het principieel onjuist dat in het [onderzoeksbureau] -rapport een oordeel is gegeven over de vraag of de aanleg van de weg tot een onevenredige aantasting van het gebied leidt. Die beoordeling is volgens haar voorbehouden aan het college.
12. De Naarder Eng betoogt ook dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de aanvraag te toetsen aan de andere eisen die volgen uit artikel 6, onder F, derde lid, van de planregels. Volgens haar had ook getoetst moeten worden aan artikel 3, lid 3, onder B (Rangorde) en aan artikel 3, lid 1.3, onder B (Landschap) van de planregels.
13. De Naarder Eng is verder van mening dat in een voorschrift vastgelegd had moeten worden dat de weg pas mag worden aangelegd als de omgevingsvergunning voor het appartementencomplex onherroepelijk is.
Beroep is ook gericht tegen herstelbesluit
14. De rechtbank stelt vast dat het herstel van het gebrek door het college bestaat uit de aanvullende motivering met daarbij het [onderzoeksbureau] -rapport en het daarna genomen herstelbesluit. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar heeft ook betrekking op het herstelbesluit, omdat de Naarder Eng daarbij voldoende belang heeft. Dat volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het college mag zich in beginsel baseren op een rapport van een deskundige
15. Bij de beoordeling van de vraag of het motiveringsgebrek is hersteld, stelt de rechtbank voorop dat een bestuursorgaan zich bij het nemen van een besluit mag baseren op een rapport van een deskundige als dit rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en geen wezenlijke gebreken of leemten in kennis vertoont.
Zijn de waarden volledig in kaart gebracht?
16. De rechtbank heeft het college in de tussenuitspraak de gelegenheid gegeven de landschappelijke en natuurlijke waarden en de functies van het gebied inzichtelijk te maken. De Naarder Eng wijst er terecht op dat de begrippen ‘landschappelijke waarden’ en ‘natuurlijke waarden’ zijn gedefinieerd in artikel 1 van de planregels.
17. In de tussenuitspraak is uiteengezet dat het toetsingskader voor de verlening van een aanlegvergunning is neergelegd in artikel 6, onder F, derde lid, van de planregels waarin verwezen wordt naar de beschrijving in hoofdlijnen, “met name het gestelde in lid B sub 1.2. en 1.3 en artikel 3 lid 2 sub 2.3”. In artikel 6, lid B sub 1.3 en in artikel 3, lid 2 sub 2.3, van de planregels komen de begrippen landschappelijke en natuurlijke waarden voor. Landschappelijke waarden is in artikel 1, onder 52, van de planregels gedefinieerd als de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap. In artikel 1, onder 56, van de planregels staat bij natuurlijke waarden deze definitie: de abiotische en biotische waarden van een gebied. Uit de plansystematiek volgt dat dit de uitleg is die aan begrippen landschappelijk en natuurlijke waarden moet worden gegeven.
18. De Naarder Eng vindt dat de landschappelijke waarden onvolledig staan beschreven in het [onderzoeksbureau] -rapport, omdat een beschrijving van de visuele waarden ontbreekt. De rechtbank volgt de Naarder Eng hierin niet. De landschappelijk waarden bestaan volgens de definitiebepaling uit de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap. In het [onderzoeksbureau] -rapport is uitvoerig stilgestaan bij de cultuurhistorische waarden van het gebied. Hoewel in het [onderzoeksbureau] -rapport niet letterlijk de visuele waarden van het landschap worden benoemd, is de landschappelijke ontwikkeling van het plangebied toegelicht en aan de hand van verschillende foto’s inzichtelijk gemaakt hoe de omgeving van de vergunde weg er uitziet. Er zijn onder meer foto’s met daarop zichtbaar de houtwal van zomereiken, de drie aanwezige solitaire bomen, de toegangsweg van de zanderij, het toegangspad van de voormalige schuur, de zanderij, de vegetatie en foto’s waarop het hoogteverschil van het terrein te zien is. De rechtbank is van oordeel dat de visuele waarden van het landschap in het [onderzoeksbureau] -rapport voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.
19. Bij de natuurlijke waarden gaat het om de abiotische en biotische waarden van een gebied. De rechtbank is het met de Naarder Eng eens dat de abiotische en biotische waarden niet volledig in kaart zijn gebracht. Het [onderzoeksbureau] -rapport bevat een paragraaf over ecologie. Daarin is ingegaan op de twee aanwezige natuurtypen: grasland en bos. De beschrijving van het grasland en bos geeft een duidelijk beeld van de aanwezige vegetatie en bomen. De natuurtypen zijn onderdeel van de biotische waarden, maar naar het oordeel van de rechtbank omvatten de biotische waarden van een gebied meer dan dat. Het gaat ook om de aanwezige soorten, vogels en vleermuizen, zoals de Naarder Eng terecht opmerkt. Ook voor deze waarden geldt dat ze inzichtelijk moeten zijn om de vereiste afweging uit het aanlegvergunningenstelsel te kunnen maken. Bij de vergunningverlening was er al een quickscan uitgevoerd in het kader van de soortenbescherming. Met de quickscan is onderzocht welke (beschermde) soorten ter plaatse aanwezig zijn, waardoor daarover informatie beschikbaar is. Wat ontbreekt, is de afweging van het college of de aanleg van de weg en het gebruik daarvan geen onevenredige afbreuk doet aan de aanwezigheid deze waarden. Verder wijst de Naarder Eng erop dat het terrein in het Natuurnetwerk Nederland ligt en dat een van de abiotische eigenschappen daarvan is dat het terrein ’s nachts donker en stil is. De rechtbank stelt vast dat daaraan in het [onderzoeksbureau] -rapport of de aanvullende motivering geen aandacht is besteed. Dit maakt dat de rechtbank er niet van is overtuigd dat het [onderzoeksbureau] -rapport een compleet beeld geeft van de natuurlijke waarden van het gebied.
20. De Naarder Eng voert aan dat ook ten onrechte geen rekening is gehouden met de aardkundige waarde van het gebied.
21. In de beschrijving van het NNN-gebied Gooi Noord, waar de Naarder Eng op wijst, staat dat de aardkundige waarde van het gebied zeer hoog, van nationaal belang en onvervangbaar is. Het Gooi bestaat uit een stuwwallenlandschap en is één van meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland is met een complex geheel van pleistocene afzettingen uit de ijstijden en de perioden erna. De rechtbank overweegt dat in het [onderzoeksbureau] -rapport is ingegaan op het ontstaan van het landschap en de Gooise stuwwal. [onderzoeksbureau] heeft dit in het rapport betrokken, maar het is in paragraaf 4 niet als los element op cultuurhistorische waarde beoordeeld. Hoewel uit de door de Naarder Eng overgelegde stukken naar voren lijkt te komen dat deze aardkundige waarde kan worden aangetast bij diepe bodemingrepen, is hier in het [onderzoeksbureau] -rapport verder niet op ingegaan. Naar het oordeel van de rechtbank had deze aardkundige waarde ook in de beoordeling betrokken moeten worden.
22. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college het gebrek niet heeft hersteld. Omdat de waarden niet volledig inzichtelijk zijn gemaakt, kan de door het college gemaakte afweging over de aanleg van de weg en de aantasting van deze waarden niet als volledig en zorgvuldig worden beoordeeld. Gelet op de aard van het gebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank verklaart het beroep van de Naarder Eng gegrond en vernietigt het besluit op bezwaar van 4 juli 2023 en het herstelbesluit van 5 april 2024.
Het college moet opnieuw op het bezwaar beslissen
23. De rechtbank ziet geen aanleiding om het college nogmaals in de gelegenheid te stellen om het gebrek in de besluitvorming te herstellen binnen de lopende beroepsprocedure, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Daarbij speelt ook mee dat de rechtbank ermee bekend is dat er nog meer procedures lopen met betrekking tot het perceel aan de [straat] en dat de omgevingsvergunning voor het bouwplan waarover eerder is geprocedeerd inmiddels is herroepen.
24. Als de vergunninghouder zijn aanvraag handhaaft, zal het college desondanks een nieuw besluit op het bezwaar van de Naarder Eng moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Als er op dat moment nog geen duidelijkheid is over de bouwplannen, moet het college in dat geval ook een nadere belangenafweging maken tussen enerzijds de aantasting van de aanwezige waarden en anderzijds het belang dat met de weg wordt gediend. Als er al wel duidelijkheid is over de bouwplannen, moet het college bovendien afwegen of het nodig is om het door de Naarder Eng gewenste voorschrift aan de aanlegvergunning te verbinden, op grond waarvan de weg niet wordt aangelegd zolang er geen omgevingsvergunning voor een bouwplan is. Aan de beoordeling daarvan komt de rechtbank nu niet toe.
De rechtbank treft een voorlopige voorziening
25. De vernietiging van de beslissing op bezwaar en het herstelbesluit heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de aanlegvergunning. Dat zou betekenen dat vergunninghouder gebruik kan maken van de aanlegvergunning, maar dat vindt de rechtbank onwenselijk. In de nadere motivering staat dat het college het positieve effect van de vergunde weg heeft afgewogen tegen de nauwelijks aanwezige negatieve gevolgen van de functies. Het positieve effect is het realiseren van een toegangsweg die noodzakelijk is voor de bereikbaarheid van het appartementengebouw. Gelet hierop heeft de Naarder Eng er belang bij dat de weg nu niet wordt aangelegd, omdat er geen omgevingsvergunning voor een bouwplan is.
26. Alle belangen afwegend ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en de aanlegvergunning te schorsen tot 6 weken na de datum waarop het college een nieuw besluit heeft genomen. Tegen een eventueel nieuw besluit staat vervolgens weer rechtsbescherming open, waarbij de in overweging 24 genoemde afweging kan worden beoordeeld die het college dan zal hebben gemaakt.
27. Dat de omgevingsvergunning wordt geschorst betekent dat tot die tijd geen gebruik mag worden gemaakt van de aanlegvergunning en dat de weg nog niet mag worden gerealiseerd.
Griffierecht en proceskosten
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan de Naarder Eng het door haar betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt.
29. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting) met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 1. Omdat de Naarder Eng na de tussenuitspraak zonder gemachtigde procedeert, krijgt zij voor het indienen van de zienswijze na de tussenuitspraak geen vergoeding. Toegekend wordt € 1.750,-.