ECLI:NL:RBMNE:2024:4706

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
16/054412-24
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door aanrijding met auto, beroep op noodweerexces slaagt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 december 2023 in Nieuwegein met zijn auto een andere persoon, aangeduid als [slachtoffer], heeft aangereden. Het slachtoffer liep hierbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken onderbeen en een schedelbasisfractuur. De verdachte heeft zich beroepen op noodweerexces, stellende dat hij in een hevige gemoedsbeweging verkeerde door de aanrandingen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van meerdere confrontaties tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij het slachtoffer zich agressief gedroeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat deze was geëindigd op het moment dat hij achteruit reed. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de hevige gemoedsbeweging van de verdachte, veroorzaakt door de aanrandingen, leidde tot een situatie van extensief noodweerexces. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding van € 14.275,01 gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/054412-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 23 april 2024 en 17 juli 2024. De zaak is inhoudelijk behandeld op 17 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. de Groot en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht, alsmede de raadsman van de benadeelde partij, mr. B.J. Tieman, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair:
op 20 december 2023 in Nieuwegein [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een gebroken onderbeen en/of een schedelbasisfractuur, door met een auto [slachtoffer] aan te rijden en/of over hem heen te rijden;
subsidiair:
op 20 december 2023 in Nieuwegein [slachtoffer] heeft mishandeld door met een auto [slachtoffer] aan te rijden en/of over hem heen te rijden, terwijl die mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad, te weten een gebroken onderbeen en/of een schedelbasisfractuur.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen is. De standpunten van de officier van justitie worden - voor zover van belang voor de beoordeling — besproken in paragraaf 4.3.2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De standpunten van de raadsvrouw worden - voor zover van belang voor de waardering van het bewijs - besproken in paragraaf 4.3.2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0900-2023387247-17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 23 december 2023 keek ik diverse camerabeelden uit. Ik zie dat de verdachte achteruit rijdt en dat het slachtoffer tijdens dit wegrijden tegen de auto aantrapt. Ik hoor dit ook op geluid. Ik zie dat de verdachte achteruit rijdt en rechts van het slachtoffer wegdraait. Ik zie dat dit in een normaal tempo gebeurt, welk gebruikelijk is bij het achteruit wegrijden. [2] Ik zie dat het slachtoffer voor de auto langsloopt. Ik zie dat de verdachte de auto stopt en dat hij vervolgens weer optrekt en weer vooruit het parkeervak inrijdt. Ik hoor daarbij dat de banden van de auto een slippend geluid maakt, alsof er snel wordt opgetrokken. Ik zie dat het slachtoffer op dat moment voor de auto staat. Ik zie dat de auto bijna weer geheel het parkeervak inrijdt en vervolgens weer afremt en tot stilstand komt. Net voordat de auto tot stilstand komt zag ik nog het hoofd van het slachtoffer boven de auto uitkomen, direct na het tot stilstand komen zag ik zijn hoofd niet meer. Ik hoorde hierbij een bonkend geluid. [3]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , genummerd PL0900-2023387247-9, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de auto hierop achteruit reed. Ik zag dat de andere persoon op de auto bleef inslaan en naar de voorzijde van de auto liep. Ik zag dat hij op de motorkap sloeg. Ik zag dat auto vooruit reed. Ik zag dat de auto over de man heen reed. De auto reed denk ik niet harder dan vijf kilometer per uur. Ik schat de snelheid eerder twee kilometer per uur. De auto reed namelijk achteruit en tussen het optrekken en het raken van de man zat misschien maar één meter. Ik zag dat de man op de grond viel. Ik zag dat zowel de man op de grond, als de bestuurder van de auto, in paniek waren. De bestuurder van de auto was echt overstuur. [4]
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie, genummerd PL0900-2023387247-11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Toen wilde ik eigenlijk wegrijden, ik zag dat de man nog steeds op mij af kwam, ik
zag hem voor mijn rechterkoplamp. Ik wist niet meer wat ik moest doen, ik raakte in
paniek en weet niet meer precies wat er gebeurde. Toen zag ik dat hij half onder mijn
auto lag. Hierop stopte ik direct. [5]
Een geschrift, te weten een brief van de physician assistant traumatologie, mede namens de chirurg van de afdeling Traumatologie, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [6]
Anamnese
Patiënt was als voetganger door een auto aangereden waarbij hij de volgende letsels opliep:
  • Subarachnoïdaal- en subduraal bloed
  • Schedelbasisfractuur doorlopend in mastoid rechts
  • Graad 3 open crurisfractuur rechts
Operatie (20-12-2023)
Tibiapen (ETN) rechts
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft aangereden met zijn auto. Verdachte is eerst naar achteren gereden, heeft zijn auto stilgezet en gaf vervolgens gas zonder opzij te sturen, terwijl aangever vlak voor zijn auto stond. Aangever is hierdoor gevallen en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat er in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader overweegt de rechtbank als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het inrijden met een personenauto met enige snelheid op een persoon kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dat is ook het geval als de auto niet erg hard rijdt. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij aangever op enig moment voor zijn rechterkoplamp zag. Verdachte heeft gas gegeven, waardoor hij weer naar voren het parkeervak in reed, waar aangever stond. De rechtbank stelt op basis van de beelden en de beschrijving van de beelden vast dat er daarbij een slippend geluid van de banden te horen is. Verdachte heeft aangever dus voor zijn auto zien staan en heeft desondanks gas gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is deze gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Zwaar lichamelijk letsel
Om de vraag te beantwoorden of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kijkt de rechtbank onder andere naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever een graad 3 open crurisfractuur (gebroken onderbeen) heeft opgelopen aan zijn rechterbeen. Daarnaast had hij een schedelbasisfractuur en was er sprake van subarachnoïdaal- en subduraal bloed (bloedingen in de ruimte tussen de hersenen en de schedel en tussen het harde hersenvlies en het tweede vlies om de hersenen). Aangever is op 20 december 2023 aan zijn been geopereerd, waarbij er een Tibiapen is geplaatst. Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij van aangever blijkt dat deze Tibiapen de rest van zijn leven in zijn been moet blijven en dat de breuk weken na het incident nog niet herstellende was. Ook blijkt uit de onderbouwing dat aangever nog steeds gevolgen ondervindt van het hersenletsel. Zo heeft aangever naar eigen zeggen heftige hoofdpijn, is hij duizelig en is hij zijn reuk- en smaak kwijt.
De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 20 december 2023 te Nieuwegein aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderbeen en een schedelbasisfractuur heeft toegebracht door tegen die [slachtoffer] aan of over hem heen te rijden met een personenauto.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

De rechtbank heeft onder 4 besproken dat zij bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van aangever. Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank is echter van oordeel dat het beroep op noodweer niet slaagt. Hoe de rechtbank tot deze conclusie komt, wordt hierna besproken.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding al was geëindigd toen verdachte in de auto zat en naar achteren reed. Het standpunt van de officier van justitie wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 6.3.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer en is van mening dat aan de vereisten die daarvoor gelden volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is voldaan. Het standpunt van de verdediging wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in de volgende paragraaf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of dat van iemand anders, de eerbaarheid of een goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. De verdediging mag de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Ook mag er geen sprake zijn van eigen schuld, in die zin dat de aanval zou zijn geprovoceerd of uitgelokt (culpa in causa).
Allereerst zal de rechtbank de vraag beantwoorden of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was (een noodweersituatie). Hierbij is van belang dat er volgens de verklaringen van verdachte ter zitting op de betreffende ochtend van 20 december 2023 drie opeenvolgende momenten zijn geweest waarop aangever de confrontatie met hem opzocht. Deze momenten zullen in de volgende alinea beschreven worden. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte op dit punt geloofwaardig, omdat ze consistent zijn en worden ondersteund door getuigenverklaringen en camerabeelden. Aangever kan zich niets meer van die ochtend en het incident herinneren.
De feitelijke omstandigheden
Verdachte heeft aangever die ochtend voor het eerst gezien op de [straat 1] te Nieuwegein, waar aangever op de rijbaan liep. Verdachte is toen met zijn auto met een boog om aangever heen gereden, waarna hij een gil hoorde. Verdachte is vervolgens gestopt om te kijken wat er aan de hand was. Aangever stond toen bij het portier van de auto en begon te schreeuwen en te slaan op het raam. Verdachte is vervolgens weggereden en heeft zijn auto iets verderop op de [straat 2] geparkeerd om te kijken of er schade aan zijn auto was. Aangever kwam aanlopen en begon weer tegen verdachte te schreeuwen. Verdachte is hierop in zijn auto gestapt en wilde wegrijden. Aangever stond echter midden op de rijbaan met zijn telefoon in zijn hand, alsof hij foto’s of filmpjes wilde maken van verdachte. Op enig moment ging aangever aan de kant en is verdachte weggereden. Iets verderop, op de [straat 3] , heeft verdachte zijn auto wederom geparkeerd. Verdachte heeft ter zitting hierover verklaard dat hij na de confrontaties met aangever in een toestand verkeerde dat hij niet verder kon rijden. Verdachte is zijn auto uitgestapt, waarna aangever naar hem toekwam en wederom verbaal agressief tegen hem was. Verdachte heeft aangever vervolgens van hem weggeduwd, waarop aangever verdachte met gebalde vuist op zijn jukbeen sloeg en zijn bril afvloog. Verdachte heeft hierdoor een wond aan zijn jukbeen opgelopen. Nadat verdachte zijn bril had teruggevonden, is hij de auto weer in gestapt. Verdachte probeerde vervolgens het portier te sluiten. Aangever belette hem dit echter te doen, door langere tijd het portier vast te houden en een aantal keer met veel kracht het portier weer open te trekken. Op enig moment heeft verdachte de autodeur dicht gekregen. Aangever bleef vervolgens tegen de auto van verdachte aan trappen en slaan totdat verdachte achteruit reed. Verdachte is achteruit gereden en aangever liep op dat moment voor zijn auto langs. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat verdachte weer vooruit het parkeervak in rijdt, tegen aangever aan.
Noodweersituatie
De rechtbank is van oordeel dat er onder de hierboven geschetste omstandigheden sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en een goed (zijn auto). Aangever heeft tot drie keer toe de confrontatie met verdachte opgezocht en was hierbij zowel fysiek als verbaal agressief. Verdachte heeft zich meerdere keren proberen te onttrekken aan voornoemde confrontaties, maar aangever kwam telkens weer achter hem aan. Toen verdachte zich op de [straat 3] voor de derde keer wilde onttrekken aan de aanvallen van aangever door zijn auto weer in te stappen, probeerde aangever dit zelfs te voorkomen door langere tijd met veel kracht aan het portier te trekken. Dit is ook te zien op de camerabeelden die gemaakt zijn van het incident op het parkeerterrein op de [straat 3] .
De rechtbank is echter, met de officier van justitie, van oordeel dat de noodweersituatie eindigde op het moment dat verdachte weer in zijn auto zat en naar achteren was gereden. Op dat moment trapte en sloeg aangever niet (meer) en kon hij ook geen fysiek geweld meer gebruiken tegen verdachte. Er bestond op dat moment dus niet langer de noodzaak tot verdediging voor verdachte. Om die reden is geen sprake van een noodweersituatie.
De rechtbank stelt daarmee vast dat van noodweer geen sprake was. Het verweer wordt verworpen.
Kwalificatie van bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTEVerdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt. Hoe de rechtbank tot deze conclusie komt, wordt hierna besproken.

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen beroep kan worden gedaan op noodweerexces, omdat er geen sprake (meer) was van een noodweersituatie. Daarnaast is er ook geen sprake van (tardief) noodweerexces, omdat uit de omstandigheden niet blijkt dat er bij eiser een hevige gemoedsbeweging was ontstaan. Er was geen sprake van dusdanige paniek en/of angst bij verdachte dat hij de gevolgen van zijn handelen niet meer kon overzien. Zelfs al zou die er wel zijn geweest, dan was het inrijden op aangever een dermate excessieve overschrijding dat die niet kan worden toegeschreven aan een gemoedsbeweging. Het standpunt van de officier van justitie wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 7.3.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat aan de vereisten voor een beroep op noodweerexces genoemd in artikel 41, tweede lid Sr, is voldaan. Het standpunt van de verdediging wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 7.3.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
Voor noodweerexces geldt dat onderscheid is te maken tussen intensief noodweerexces en extensief noodweerexces. Van intensief noodweerexces kan sprake zijn als de verweten gedraging is verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor de verdachte noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke aanranding, maar verdachte daarbij als gevolg van een door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging te ver is gegaan.
Bij extensief noodweerexces is de noodweersituatie al beëindigd op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging. De gedraging van verdachte is echter wel het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is dus vereist dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Hierbij moet aannemelijk zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar het is niet geheel uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Aan het gevolgvereiste is niet voldaan als de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een bestaande kwaadheid richting het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Daarnaast kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn [7]
Intensief noodweerexces
De rechtbank heeft, zoals hiervoor in paragraaf 6.3 beschreven, vastgesteld dat de noodweersituatie was beëindigd op het moment dat verdachte in zijn auto achteruit reed. Er was op dat moment dus geen noodzaak tot verdediging meer. Van intensief noodweerexces is dus geen sprake.
Extensief noodweerexces
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of er sprake was van extensief noodweerexces. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Zoals in paragraaf 6.3 beschreven heeft aangever verdachte tot drie keer toe opgezocht en is hij de confrontatie aangegaan. Hierbij gebruikte hij verbaal en fysiek geweld en is er sprake van een opbouwende bedreigende situatie voor verdachte. De rechtbank heeft, net als de verdediging en de officier van justitie, kennis genomen van de bewegende beelden met geluid die van de parkeerplaats op de [straat 3] zijn gemaakt. Op deze beelden heeft de rechtbank de heftigheid van het schreeuwen, schelden, slaan en/of schoppen en het meermaals trekken aan het autoportier door aangever kunnen waarnemen. Hierbij vindt de rechtbank mede van belang dat aangever heel hard en van dichtbij heeft geschreeuwd tegen verdachte en gescholden met de woorden ‘kanker’, ‘racist’ en ‘islamofobie’ en/of woorden van gelijke strekking. Ook is op de beelden te zien en te horen dat verdachte door een klap van aangever enige tijd zijn bril kwijt was en hoe lang en met hoeveel geweld aangever op de auto slaat en/of schopt en aan het portier van de auto blijft trekken (ruim 50 seconden) wanneer verdachte probeert in te stappen. Verdachte heeft ter zitting onder andere verklaard dat hij in volledige paniek, radeloos en heel erg bang was, dat hij niet meer goed kon nadenken en zo snel mogelijk weg wilde van de situatie. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] , die heeft verklaard dat hij direct na het laatste incident zag dat verdachte in paniek en echt overstuur was. De rechtbank acht het gelet op bovenstaande aannemelijk dat bij verdachte door de (voortdurende) aanrandingen (en het dreigende gevaar daarvoor) een hevige gemoedsbeweging is ontstaan. Het gevolg is dat verdachte na achteruit te zijn gereden, dezelfde meters vooruit rijdt in plaats van weg te rijden.
Daar komt bij dat verdachte, zoals hij direct na het incident bij de politie en ook op zitting heeft verklaard, een autisme spectrum stoornis heeft. Op de camerabeelden is ook te horen dat verdachte op enig moment tegen aangever roept dat hij autisme heeft en/of woorden van gelijke strekking. Deze stoornis maakt dat verdachte, zoals hij bij de politie en ter zitting heeft verklaard, soms in onbekende sociale situaties moeilijk kan omgaan met wat er gebeurt. Dan wil hij weg uit de situatie en bekijken wat hij moet doen, en dat ging juist in dit geval niet. Mede daardoor raakte hij in paniek. De rechtbank acht het aannemelijk dat de autisme spectrum stoornis van verdachte heeft bijgedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging bij verdachte en deze heeft versterkt.
De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van de bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging. Hierbij is van belang dat de gedraging van verdachte kort volgt op de aanrandingen van aangever. Er zit namelijk ongeveer 7 seconden tussen de laatste klap van aangever op de auto (die op de camerabeelden te zien en te horen is) en het aanrijden van aangever. Naar het oordeel van de rechtbank was het aanrijden tegen aangever, gelet op de omschreven situatie, en de door verdachte omschreven paniek, in dit specifieke geval niet dermate excessief dat het niet kan worden toegeschreven aan de gemoedsbeweging, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd. Ook is er geen sprake van een eerder bestaande emotie waarop de hevige gemoedsbeweging is terug te voeren.
Conclusie
De rechtbank vindt het aannemelijk dat er sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding door aangever. Deze aanranding was beëindigd op het moment dat verdachte achteruit reed, waardoor er dus geen noodzaak tot verdediging meer bestond. De aanranding heeft echter wel een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt bij verdachte en het tegen aangever aanrijden met zijn auto is het onmiddellijk gevolg daarvan geweest.
Er is dus sprake van extensief noodweerexces en het beroep daarop slaagt. Verdachte is daarom niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 14.275,01 gevorderd.
Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor onder 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het onder 5 bewezen verklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingten aanzien van dat feit;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2023 te Nieuwegein aan [slachtoffer] , in ieder geval een ander, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderbeen en/of een schedelbasisfractuur, in elk geval zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht door tegen die [slachtoffer] aan en/of over hem heen te rijden met een personenauto;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 december 2023 te Nieuwegein, [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen die [slachtoffer] aan te rijden en/of over hem heen te rijden met een personenauto, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderbeen en/of een schedelbasisfractuur, in elk geval ander zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 februari 2024, genummerd PL0900-2024013301, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 76. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 40.
3.Pagina 41.
4.Pagina 16.
5.Pagina 60.
6.Pagina 11-12.