ECLI:NL:RBMNE:2024:4686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
C/16/567610
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake koopovereenkomst en aansprakelijkheid voor gevolgschade bij verhuur van funderingsmachine

In deze zaak vordert [eiseres] B.V. een verklaring voor recht dat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met [gedaagde] B.V. voor de verkoop van een funderingsmachine. De rechtbank oordeelt dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat [gedaagde] het aanbod van [eiseres] niet heeft aanvaard. De rechtbank stelt vast dat de communicatie tussen partijen niet voldoende was om te concluderen dat er een overeenkomst was. Daarnaast heeft [eiseres] een funderingsmachine verhuurd aan [gedaagde], waarbij gebreken zijn ontstaan aan de remblokken en remklauwen. De rechtbank oordeelt dat deze gebreken voor risico van [eiseres] komen, omdat niet is aangetoond dat [gedaagde] de machine onjuist heeft gebruikt. De vordering van [eiseres] tot betaling van herstelkosten wordt afgewezen. In reconventie vordert [gedaagde] schadevergoeding voor gevolgschade als gevolg van de gebreken aan de funderingsmachine, maar deze vordering wordt afgewezen op basis van de toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden, waarin aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten. De rechtbank wijst de vorderingen van [gedaagde] af en kent de vorderingen van [eiseres] tot betaling van huur en verrichte werkzaamheden toe. De proceskosten worden gecompenseerd in conventie, terwijl [gedaagde] in reconventie wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/567610 / HA ZA 23-769
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. H.E. ter Horst,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. C.T. Klepper.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 25
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met producties 1 t/m 10
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging producties 11 t/m 18 van [gedaagde]
- de akte vermeerdering van eis van [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 12 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis wordt uitgesproken.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij met [gedaagde] een koopovereenkomst heeft gesloten voor een LBT – 1.5 H.E. funderingsmachine (hierna: ‘de funderingsmachine’). Deze vordering wordt afgewezen, want [gedaagde] heeft het aanbod van [eiseres] niet aanvaard en [eiseres] mocht ook uit de verklaringen van [gedaagde] redelijkerwijs niet afleiden dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
[eiseres] heeft daarnaast een funderingsmachine verhuurd aan [gedaagde] en daarvan zijn de remblokken en remklauwen kapot gegaan. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 5.963,31 voor de herstelkosten wordt afgewezen, want de gebreken komen voor haar risico. Het is namelijk niet vast komen te staan dat [gedaagde] de funderingsmachine onjuist heeft gebruikt. [gedaagde] heeft in reconventie € 97.930, = aan schade als gevolg van de gebreken gevorderd. Deze vordering wordt afgewezen omdat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn en daarin is de aansprakelijkheid voor gevolgschade uitgesloten.
De vorderingen van [eiseres] van € 10.990, = voor verhuur van de funderingsmachine, € 4.211,20 voor verrichte reparatiewerkzaamheden aan een boormotor en € 3.798,25 voor een verkochte swivel- en revisieset worden toegewezen. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 813,72 voor schoonmaakkosten voor een gehuurde Groutpomp wordt afgewezen.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[eiseres] heeft op 14 juli 2022 een offerte gestuurd aan [gedaagde] voor de verkoop van een funderingsmachine voor € 167.000. De aangeboden funderingsmachine was standaard uitgerust met één hydraulische mast. [eiseres] en [gedaagde] hebben op 26 juli 2022 een bespreking gehad. Er is onder meer gesproken over het aanbrengen van een tweede mast op de funderingsmachine. Op de aantekeningen van [gedaagde] van de bespreking staat onder meer “
extra mast + extra kop”. Op 29 juli 2022 heeft [gedaagde] aan [eiseres] per Whatsapp gevraagd: “
Die hydraulische koppelingen voor het heiblok/boormotor zal ik die nog even opmeten zodat ze hetzelfde zijn?”
3.2.
[eiseres] heeft op 15 augustus 2022 een opdrachtbevestiging gestuurd aan [gedaagde] . Hierin is vermeld dat de tweede mast is bedoeld als mast met geleiding voor “
uw hydraulische hamer”en de koopsom € 170.000, = is.
3.3.
[gedaagde] heeft in een e-mail van 5 september 2022 acht opmerkingen gestuurd aan [eiseres] over de opdrachtbevestiging. [gedaagde] heeft over de tweede mast de opmerking gemaakt dat deze moet kunnen worden gebruikt “
voor hydraulische hamer 1150 kg + boormotor 1.5 t/m voor het voorboren.”[eiseres] heeft hierop in een e-mail van 6 september 2022 gezegd dat de boormotor in dezelfde mast goed zal komen maar dat ze daar nog wel even aan moest rekenen. [gedaagde] reageert op 7 september 2022 dat dit zo ook afgesproken dus akkoord is en laat weten dat als eerder gemaakte afspraken vanuit [eiseres] gewijzigd worden er geen opdracht is. [eiseres] schrijft in een e-mail van 14 september 2022 dat er door [gedaagde] “
met geen woord gerept is” over een te plaatsen boormotor in de heimast en dat er niet eens een hydraulische boorfunctie aanwezig is op deze funderingsmachine. [eiseres] laat weten dat er mogelijk nog aanpassingen moeten worden gedaan om de tweede mast geschikt te maken voor boorwerkzaamheden. [gedaagde] laat tot slot in een e-mail van 14 september 2022 weten niet verder te gaan met [eiseres] .
3.4.
[gedaagde] en [eiseres] hebben op 26 juli 22 ook gesproken over de huur van een andere funderingsmachine door [gedaagde] tot het moment dat de funderingsmachine (met de tweede mast) geleverd zou worden. [gedaagde] heeft op 15 augustus 2022 de gehuurde funderingsmachine in gebruik genomen. Zij heeft die dag bij [eiseres] melding gedaan van problemen met de ‘houdrem’ en remschijven. De remklauwen en remschijven van deze funderingsmachine zijn kapot gegaan.
3.5.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor de aanschaf van de funderingsmachine zoals omschreven en gespecificeerd in de opdrachtbevestiging van 15 augustus 2022. Dit komt neer op verkoop van de funderingsmachine met tweede mast maar zónder boorfunctie. [eiseres] vordert ook de kosten van herstel van de remklauwen en remschijven. [gedaagde] stelt echter dat [eiseres] daarvoor verantwoordelijk is en vordert in reconventie vergoeding van schade als gevolg van gebreken aan de funderingsmachine.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
Geen koopovereenkomst tot stand gekomen voor de funderingsmachine
4.1.
Er is op 26 juli 2022 tussen [eiseres] en [gedaagde] geen koopovereenkomst tot stand gekomen voor de aanschaf van de funderingsmachine. De gevorderde verklaring voor recht van [eiseres] wordt dan ook afgewezen. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
4.2.
Een overeenkomst komt in principe tot stand door aanbod en aanvaarding. [1] Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk of schriftelijk plaats te vinden, zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [2]
4.3.
Het is niet vast komen te staan dat op 26 juli 2022 [gedaagde] het aanbod van [eiseres] heeft aanvaard tot koop van de funderingsmachine voor € 170.000, =. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat zij op 26 juli 2022 mondeling het aanbod van [eiseres] tot koop van de funderingsmachine (zonder een boorfunctie op de tweede mast) heeft aanvaard. Het toesturen van de opdrachtbevestiging op 15 augustus 2022 bewijst op zichzelf niet dat partijen op 26 juli 2022 overeenstemming hebben bereikt. Aanvaarding van dat aanbod blijkt ook niet uit een akkoord (per e-mail) op of ondertekening van de opdrachtbevestiging. [gedaagde] verwijst in haar e-mails van 5 september 2022 en 7 september 2022 weliswaar naar “
de opdracht”, maar zij meldt daarbij nu juist dat ze nog (acht) opmerkingen heeft bij de opdracht en dat als eerder gemaakte afspraken vanuit [eiseres] gewijzigd worden er geen opdracht is. Uit de enkele verwijzing in haar e-mails naar “
de opdracht” blijkt dus niet dat op 26 juli 2022 een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.4.
[eiseres] mocht ook uit de verklaringen van [gedaagde] redelijkerwijs niet afleiden dat een koopovereenkomst voor de funderingsmachine zonder boorfunctie in de tweede mast tot stand is gekomen. [gedaagde] wilde bepaalde aanbouwdelen, waaronder een hydraulische hamer en een boor, op de tweede mast kunnen gebruiken. De boorfunctie is ook van belang voor [gedaagde] , want daardoor is de funderingsmachine voor meerdere functies inzetbaar bij uitvoering van werkzaamheden. [eiseres] heeft daarnaast ook begrepen of had moeten begrijpen dat de specificaties voor de tweede mast van belang waren voor [gedaagde] :
(a) De standaarduitvoering van dit type funderingsmachine heeft namelijk geen tweede mast, er is bij de bespreking van 26 juli 2022 over de tweede mast gesproken en in de opdrachtbevestiging van 15 augustus 2022 is voor het eerst (een beschrijving van) die tweede mast opgenomen.
(b) [gedaagde] heeft bovendien al in een Whatsapp-bericht van 29 juli 2022, dus kort na de bespreking, gevraagd of zij de maten van de “
hydraulische koppeling voor het heiblok/boormotor” zou opmeten zodat deze hetzelfde zouden zijn. [gedaagde] verwijst in dit bericht naar een boormotor die in het verleden door [gedaagde] van [eiseres] is gekocht en [eiseres] wist dan ook dat [gedaagde] over een boormotor beschikte.
(c) [gedaagde] heeft ook in haar e-mail van 5 september 2022, als eerste reactie op de opdrachtbevestiging, een opmerking gemaakt in de opdrachtbevestiging over het aanbrengen van de boorfunctie in de tweede mast en zij heeft in die e-mail ook de maatvoering daarvoor aan [eiseres] gestuurd.
4.5.
[eiseres] mocht uit deze verklaringen van [gedaagde] redelijkerwijs niet afleiden dat een koopovereenkomst tot stand was gekomen zonder dat de specificaties voor de tweede mast definitief waren afgestemd.
4.6.
[gedaagde] en [eiseres] zijn het na de e-mail van 5 september 2022 van [gedaagde] niet eens geworden over het aanbrengen van de boorfunctie in de tweede mast door [eiseres] . [eiseres] schrijft weliswaar op 6 september 2022 dat de boormotor wel goed zal komen, maar zij voegt daaraan direct toe dat er nog wel even aan gerekend moet worden. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat nog berekend moest worden of de funderingsmachine de torsiespanning als gevolg van het draaien van de boor(motor) aan zou kunnen. Daarnaast heeft [eiseres] op 14 september 2022 aan [gedaagde] laten weten dat er volgens haar nooit is gesproken over een boormotor, dat er geen boorfunctie aanwezig is en dat er mogelijk nog aanpassingen moeten worden gedaan om de tweede mast geschikt te maken.
Verhuurde funderingsmachine: aansprakelijkheid voor gevolgschade is uitgesloten
4.7.
De reconventionele vordering van [gedaagde] tot vergoeding van schade als gevolg van gebreken aan de gehuurde funderingsmachine en het aggregaat wordt afgewezen. De vordering van [eiseres] tot vergoeding door [gedaagde] van schade aan de verhuurde funderingsmachine wordt afgewezen. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Aggregaat werd niet door [gedaagde] gehuurd, maar is in gebruik gegeven aan [gedaagde]
4.8.
Het is niet in geschil dat [gedaagde] van [eiseres] een funderingsmachine heeft gehuurd. Voor de aandrijving van die funderingsmachine is een aggregaat nodig. [gedaagde] heeft ook een aggregaat ter beschikking gekregen van [eiseres] . [gedaagde] heeft echter geen recht op vergoeding van schade als gevolg van gebreken aan het aggregaat, want het aggregaat werd niet gehuurd maar is gratis ter beschikking gesteld aan [gedaagde] .
4.9.
[gedaagde] vordert schadevergoeding van verhuurder [eiseres] voor een gebrek aan een gehuurd aggregaat. Hiervoor is nodig dat [gedaagde] en [eiseres] een huurovereenkomst voor het aggregaat hebben gesloten. [gedaagde] moet hiervoor feiten en omstandigheden stellen en zo nodig bewijzen want zij beroept zich op de rechtsgevolgen.
4.10.
[gedaagde] heeft echter niet onderbouwd dat in dit geval tussen partijen is overeengekomen dat ook het aggregaat werd gehuurd. [gedaagde] heeft namelijk alleen gesteld dat zij verwachtte dat het aggregaat samen met de funderingsmachine werd verhuurd omdat (i) in de praktijk vrijwel altijd bij een dergelijke funderingsmachine ook een aggregaat wordt verhuurd en (ii) [eiseres] niet heeft gemeld dat de huur alleen zag op de funderingsmachine en het aggregaat gratis ter beschikking werd gesteld. Bovendien heeft [gedaagde] niet voldoende onderbouwd dat een huurprijs voor het aggregaat is overeengekomen en dit is wel nodig voor het bestaan van een huurovereenkomst. [eiseres] heeft aangevoerd dat de afgesproken huurprijs niet marktconform is voor huur van een funderingsmachine én aggregaat, en de huurprijs dus alleen betrekking heeft op de funderingsmachine. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen dat een deel van de huurprijs betrekking had op huur van het aggregaat, maar dat heeft zij nagelaten.
Schade aan funderingsmachine voor risico van [eiseres]
4.11.
De remschijven en remklauwen van de gehuurde funderingsmachine zijn kapot gegaan in de periode van huur door [gedaagde] . De kapotte remschijven en remklauwen zouden kunnen worden gekwalificeerd als gebrek dat voor rekening van de verhuurder komt en dat de verhuurder op verlangen van de huurder moet verhelpen. De kapotte remschijven en remklauwen zouden echter ook als ‘schade’ aan de gehuurde zaak kunnen worden gekwalificeerd en voor rekening van de huurder komen.
4.12.
Voor de kwalificatie als ‘gebrek’ of als ‘schade’ is van belang dat op grond van de wet alle schade aan de gehuurde zaak wordt vermoed door toerekenbaar tekortschieten van de huurder te zijn ontstaan. [3] Dit bewijsvermoeden kan door de huurder worden ontzenuwd en in dit geval volstaat voor dat ontzenuwen dat door [gedaagde] voldoende twijfel wordt gezaaid over de oorzaak van de schade. Als [gedaagde] daarin slaagt, dan zal verhuurder [eiseres] voor haar schadevergoedingsvordering moeten stellen en zo nodig bewijzen dat de schade het gevolg is van een aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid.
4.13.
Als [eiseres] er niet in slaagt te bewijzen dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten dan is in principe sprake een gebrek. Een gebrek is namelijk een staat of eigenschap van de zaak of een “
niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid” waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. [4] De verhuurder is dan verplicht op verlangen van de huurder het gebrek te verhelpen en de verhuurder is onder omstandigheden ook aansprakelijk voor de gevolgschade. [5]
4.14.
[gedaagde] heeft naar het oordeel van de rechtbank het bewijsvermoeden – dat de schade is veroorzaakt doordat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten – ontzenuwd. [eiseres] heeft weliswaar een inspectierapportage overgelegd waaruit volgt dat de funderingsmachine kort voor de aanvang van de verhuur in goede conditie verkeerde, maar [gedaagde] heeft direct bij het eerste gebruik van de funderingsmachine op 15 augustus 2022 aan [eiseres] per Whatsapp laten weten dat de houdrem (handrem voor de funderingsmachine in stilstand) en de remschijven (voor tijdens het heien) niet goed werkten. Daarmee heeft [gedaagde] voldoende twijfel gezaaid over de oorzaak van de kapotte remschijven en remklauwen.
4.15.
[gedaagde] is ook niet tekortgeschoten in haar verplichting de funderingsmachine als goed huurder te gebruiken, want het is niet vast komen te staan dat [gedaagde] de funderingsmachine onjuist heeft gebruikt. [eiseres] stelt van derden te hebben vernomen dat een (te zwaar) valblok van 2500 kg is gebruikt terwijl de machine geschikt is voor een valblok met maximaal gewicht van 1500 kg. [gedaagde] heeft dit echter gemotiveerd betwist en [eiseres] heeft haar stelling niet nader onderbouwd.
4.16.
De tussenconclusie is dat de kapotte remschijven en remklauwen gebreken zijn die de verhuurder op verlangen van de huurder moet verhelpen. Deze gebreken komen voor risico van [eiseres] . De vordering van [eiseres] tot vergoeding van € 5.963,31 voor herstelkosten van remblokken en remklauwen wordt dan ook afgewezen.
Aansprakelijkheid voor gevolgschade in algemene voorwaarden uitgesloten
4.17.
[gedaagde] heeft in reconventie vergoeding gevorderd van € 97.930, = voor schade als gevolg van de kapotte remschijven en remklauwen. In het midden kan blijven of [eiseres] in verzuim is komen te verkeren. De gevorderde gevolgschade wordt namelijk afgewezen omdat de Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn op de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] en in die algemene voorwaarden is aansprakelijkheid voor gevolgschade uitgesloten.
4.18.
De Metaalunievoorwaarden zijn van toepassing op de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft deze algemene voorwaarden niet door ondertekening aanvaard, want de huurovereenkomst is mondeling gesloten. De Metaalunievoorwaarden zijn echter wel van toepassing op grond van de bestendige handelsrelatie tussen partijen. [eiseres] heeft onderbouwd gesteld dat sprake is van een bestendige handelsrelatie en [gedaagde] heeft dit tijdens de zitting bevestigd. Bovendien heeft [gedaagde] niet betwist dat zij zelf algemene voorwaarden gebruikt met een soortgelijke uitsluiting van aansprakelijkheid voor gevolgschade. De Metaalunievoorwaarden zijn bovendien ook op huurovereenkomsten van toepassing, want in artikel 1.1 van die voorwaarden staat dat de voorwaarden van toepassing zijn op alle aanbiedingen die [eiseres] doet en alle overeenkomsten die [eiseres] sluit.
4.19.
In artikel 13.4 van de Metalunievoorwaarden is bovendien aansprakelijkheid voor gevolgschade (zoals daar gedefinieerd) uitgesloten: “
Onder gevolgschade wordt onder meer verstaan stagnatieschade, productieverlies, gederfde winst, boetes transportkosten en reis- en verblijfkosten.”[eiseres] is dus niet aansprakelijk voor de gevorderde stagnatieschade van € 22.275, = voor 81 uur stilstand, € 29.955 = voor het inschakelen van een andere partij om de werkzaamheden af te maken en € 41.500, = aan misgelopen winst omdat zij een project niet gegund heeft gekregen. In randnummer 4.8 is bovendien al geoordeeld dat [gedaagde] niet verantwoordelijk is voor het in gebruik gegeven aggregaat. [gedaagde] heeft daarom geen recht op vergoeding van € 4.200, = aan huur- en transportkosten voor een vervangend aggregaat.
Verschuldigdheid van facturen
[gedaagde] is huur verschuldigd aan [eiseres]
4.20.
De vordering van [eiseres] tot betaling van € 10.990, = aan huur wordt toegewezen. [gedaagde] heeft namelijk een funderingsmachine van [eiseres] gehuurd en niet in geschil is dat zij daarvoor in totaal een huursom van € 10.990, = verschuldigd is. [gedaagde] heeft die vordering erkend. Bovendien slaagt het beroep van [gedaagde] op verrekening van deze schuld met haar vordering uit hoofde van schadevergoeding niet, want zij heeft geen (te verrekenen) vordering op [eiseres] (zie randnummers 4.7 t/m 4.18).
[gedaagde] heeft toegezegd de factuur voor verrichte werkzaamheden te betalen
4.21.
De vordering van [eiseres] tot betaling van € 4.211,22 voor in april 2021 verrichte werkzaamheden aan een boormotor van [gedaagde] wordt toegewezen.
4.22.
[eiseres] en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [eiseres] werkzaamheden aan een boormotor van [gedaagde] zou verrichten voor € 7.711,22. [gedaagde] heeft op 7 juni 2021 € 3.500, = heeft betaald. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij het restantbedrag van € 4.211,22 niet verschuldigd is omdat bij de werkzaamheden het spuitwerk en de stalen constructie van de boormotor beschadigd is geraakt. De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op opschorting.
4.23.
Het beroep van [gedaagde] op opschorting slaagt echter niet, want [gedaagde] heeft toegezegd het restant van € 4.211,22 te voldoen en daarmee afstand gedaan van haar verweer. [eiseres] heeft namelijk gemotiveerd gesteld dat zij met [gedaagde] op 4 november 2021 een bespreking heeft gehad over openstaande facturen en dat toen is afgesproken dat [eiseres] € 7.490,90 op andere facturen zou crediteren en [gedaagde] dan het resterende bedrag van € 4.211,22 zou betalen. [gedaagde] heeft dit tijdens de zitting onvoldoende betwist.
[gedaagde] hoeft schoonmaakkosten niet te betalen
4.24.
De vordering van [eiseres] tot vergoeding van schoonmaakkosten van € 813,72 wordt afgewezen.
4.25.
[gedaagde] heeft een Groutpomp van [eiseres] gehuurd en de Groutpomp is bij het einde van de huur niet schoon ingeleverd bij [eiseres] . Als partijen bij aanvang van de huur geen beschrijving hebben opgemaakt van de gehuurde zaak, dan wordt echter op grond van de wet de huurder verondersteld – behoudens tegenbewijs – het gehuurde te hebben ontvangen in de staat zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. [6] [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de Groutpomp bij aanvang van de huur schoon was. [eiseres] heeft bijvoorbeeld geen foto’s in deze procedure ingebracht van de Groutpomp bij aanvang van de huur. Dit had wel op de weg van [eiseres] gelegen, zeker omdat [gedaagde] foto’s van de Groutpomp in de procedure heeft ingebracht waaruit volgt dat deze bij aanvang van de huur op z’n minst niet helemaal schoon was.
Ontbreken onderdeel rechtvaardigt niet algehele opschorting
4.26.
De vordering van [eiseres] tot betaling van € 3.798,25 voor een verkochte swivel- en revisieset wordt toegewezen. Het beroep van [gedaagde] op opschorting van haar verbintenis tot betaling gaat namelijk niet op. Weliswaar is [eiseres] tekortgeschoten in haar verplichting tot levering omdat niet alle bestelde onderdelen zijn geleverd aan [gedaagde] , maar deze tekortkoming rechtvaardigt in dit geval niet de opschorting van de verbintenis tot betaling. [7] Er ontbraken namelijk alleen drie rubberen afdichtringen en [gedaagde] heeft de nieuwe swivel kunnen gebruiken door afdichtringen van een oude swivel te hergebruiken.
Overige posten
Contractuele rente
4.27.
Op grond van artikel 17.6 van de Metaalunievoorwaarden is [gedaagde] bij vertraging in de voldoening van een geldsom rente van 12% per jaar verschuldigd.
4.28.
[gedaagde] was de huur van € 7.260, = verschuldigd 30 dagen na de factuurdatum van 31 oktober 2022. De rente over dit bedrag is daarom ingegaan op 1 december 2022. [gedaagde] was de huur van € 3.600, = verschuldigd 30 dagen na de factuurdatum van 28 november 2022. De rente over dit bedrag is ingegaan op 29 december 2022.
4.29.
[gedaagde] was het bedrag van € 7.711,22 voor verrichte werkzaamheden aan de boormotor verschuldigd 30 dagen na de factuurdatum van 13 augustus 2021. Op 7 juni 2021 heeft [gedaagde] al € 3.500, = betaald. De rente over het restantbedrag van € 4.211,22 is ingegaan op 14 september 2021.
4.30.
[gedaagde] was het bedrag van € 3.798,25 voor de gekochte swivel- en revisieset verschuldigd vanaf 30 dagen na de factuurdatum van 8 september 2022. De rente over dit bedrag is dus ingegaan op 9 oktober 2022.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.31.
Omdat beide partijen in conventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.32.
[gedaagde] is in reconventie in het ongelijk gesteld en wordt veroordeeld in de proceskosten in reconventie. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 393,00 (0,5 punt × € 786, =)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing)
Totaal € 571,00

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 18.999,47, te vermeerderen met de overeengekomen contractuele rente van 12% over:
- € 7.620, = vanaf 1 december 2022,
- € 3.600, = vanaf 29 december 2022,
- € 4.211,22 vanaf 14 september 2021,
- € 3.798,25 vanaf 9 oktober 2022 in alle gevallen tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
In reconventie
5.3.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie van € 571, =, te vermeerderen met € 92, = plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
In conventie en reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door G.K.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.

Voetnoten

1.Artikel 6:217 BW.
2.HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352; NJ 2002/60.
3.Artikel 7:218 lid 2 BW.
4.Artikel 7:204 lid 2 BW.
5.Artikel 7:206 lid 1 BW en 7:208 BW.
6.Artikel 7:224 BW.
7.Artikel 6:262 lid 2 BW.