Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. J. Witvoet
wonende te [woonplaats] ,
verweerder: hierna ook te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J.C. de Graaff.
1.De procedure
- het verzoekschrift met 9 producties, ingekomen op 24 april 2024,
- het verweerschrift met 2 producties (23 mei 2024),
- de akte aanvullende producties 10 tot en met 24 van [verzoekster] (30 mei 2024).
2.Wat is de kern?
3.Wat is er feitelijk aan de hand?
Tijdens een gesprek op 15 april 2024 heeft [verweerder] volgens zijn collega's [B] en [C] verteld dat hij ’s nachts met een grote glimlach wakker wordt als hij gedroomd heeft dat [A] zich met de auto tegen een boom te pletter heeft gereden en dat hij hem het liefst de kop van de romp wil trekken en/of de keel zou willen doorsnijden. [verweerder] heeft daarbij gezegd dat hij de daad niet bij zijn woorden zou voegen, omdat hij anders niet met zijn vrouw kan emigreren.
4.Wat willen partijen?
5.De beoordeling
Uit de verklaringen van de collega’s van [verweerder] is tijdens de zitting naar voren gekomen dat zij de manier waarop [verweerder] zich uitliet, ook non-verbaal (en in het bijzonder de blik in zijn ogen) niet herkenden. Daarnaast heeft [verweerder] ook verklaard dat hij zich zijn uitlatingen niet kan herinneren en dat het op dit moment niet goed met hem gaat. Daarbij komt dat [verzoekster] na de uitlatingen van [verweerder] niet het gesprek is aangegaan met [verweerder] , maar hem schriftelijk heeft laten weten dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt gevraagd. Van [verzoekster] had mogen worden verwacht dat zij het gesprek met [verweerder] was aangegaan, te meer gelet op zijn gezondheidstoestand en het feit dat [verweerder] al ruim 19 jaar in dienst is en van incidenten verder niet is gebleken.
Als [verzoekster] niet slaagt in de bewijslevering, zal ook de ontbinding op de g- en i- grond worden afgewezen, omdat voor ontbinding op die gronden ook geldt dat [verzoekster] moet aantonen dat geen verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] en de uitlatingen van [verweerder] die aan het ontbindingsverzoek ten grondslag liggen. Aan de verzoeken op die gronden liggen namelijk dezelfde feiten, de uitlatingen van [verweerder] , ten grondslag.
Het voorwaardelijke tegenverzoek tot toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder] zal worden afgewezen, omdat de ontbinding alleen zal worden toegewezen als vast komt te staan dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld. In dat geval bestaat dan ook geen aanleiding voor het toekennen van een billijke vergoeding aan [verweerder] .