ECLI:NL:RBMNE:2024:4596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
23/3984
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak van gedetineerde inzake BBA-traject

In deze zaak heeft eiser, een gedetineerde in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, beroep ingesteld omdat verweerder, de Minister van Justitie en Veiligheid, niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om een beperkt beveiligde afdeling-traject (BBA-traject). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van dit beroep. Dit oordeel is gebaseerd op de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die niet van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die hoofdzakelijk bestemd is voor strafrechtelijke beslissingen. Dit volgt uit artikel 1:6 van de Awb, dat stelt dat de relevante hoofdstukken van de Awb niet van toepassing zijn in deze context.

Eiser had verweerder in gebreke gesteld omdat er niet tijdig op zijn verzoek was gereageerd. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat, hoewel een bestuursorgaan verplicht is om binnen een bepaalde termijn te beslissen, deze verplichting niet geldt voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. De rechtbank heeft daarom zonder zitting uitspraak gedaan, waarbij zij zich kennelijk onbevoegd heeft verklaard. De ratio achter deze beslissing is om te voorkomen dat het systeem van het materiële en formele strafrecht, inclusief het penitentiaire recht, verstoord wordt door een vermenging van rechtssferen.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken op 23 juli 2024. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [verblijfplaats] , eiser
en
de Minister van Justitie en Veiligheid, Dienst Justitiële Inrichtingen,verweerder
(gemachtigde: J.A.M. de Jong).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op eisers verzoek om een beperkt beveiligde afdeling-traject (BBA-traject).

Overwegingen

1.De rechtbank is kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van eisers beroep. Daarom doet zij uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom zij kennelijk onbevoegd is. Onder ‘kennelijk’ wordt verstaan dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.
2. Eiser is gedetineerde in Penitentiaire Inrichting [verblijfplaats] (PI [verblijfplaats] ). [1] Hij heeft aangevoerd dat verweerder te laat heeft gereageerd op zijn brief van 13 juni 2023 waarin eiser verzoekt om een BBA-traject te beginnen. Op 27 juli 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Eiser verzoekt de rechtbank om de omvang van een dwangsom te bepalen en deze aan eiser toe te kennen. Ook verzoekt eiser dat de rechtbank verweerder opdraagt alsnog te beslissen op zijn verzoek.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 Awb.
4. De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb, waaronder de hierboven genoemde artikelen, zijn echter niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit volgt uit artikel 1:6, aanhef en onder a en c, van de Awb. De PI [verblijfplaats] is een dergelijke inrichting. [2]
5. De ratio van artikel 1:6 Awb is blijkens de Memorie van Toelichting te voorkomen dat het systeem van het materiële en formele strafrecht – het penitentiaire recht daaronder begrepen – te zeer zou worden doorkruist. Een vermenging van rechtssferen zou, gelet op het feit dat de strafrechtelijke regelgeving uitputtend is bedoeld, ongewenst zijn. [3]
6. Uit het hierboven uiteengezette blijkt dat de in overweging 3 genoemde artikelen inzake in beroep gaan bij de bestuursrechter niet van toepassing zijn op het al dan niet beslissen op eisers verzoek door verweerder. Daarom is de rechtbank kennelijk onbevoegd kennis te nemen van dit beroep. [4]
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ait-Imchi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef en onder e., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).
2.Artikel 3, eerste lid, van de Pbw.
3.Zie de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020, waarin verwezen wordt naar Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 4. Vergelijk de uitspraak van Rechtbank Groningen van 12 januari 2001, ECLI:NL:RBGRO:2001:AA9923.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020.