ECLI:NL:RBMNE:2024:459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/5518
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beslistermijn in kinderopvangtoeslagzaak

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetszaak van een opposante tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De opposante had eerder, op 16 maart 2021, een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 17 mei 2023 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen uiterlijk op 1 juli 2024 een besluit moest nemen. De opposante ging in verzet tegen deze uitspraak, omdat zij van mening was dat de beslistermijn niet in stand kon blijven, vooral gezien het hoger beroep dat was ingesteld tegen de eerdere uitspraak.

De rechtbank oordeelde dat de verzetsrechter het eens was met de opposante dat de gegunde beslistermijn tot 1 juli 2024 niet kon blijven staan. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, waarin werd gesteld dat er bijzondere omstandigheden waren die een kortere beslistermijn rechtvaardigden. De rechtbank stelde de termijn voor de Belastingdienst/Toeslagen om een vooraankondiging te doen op uiterlijk zes weken na de uitspraak en bepaalde dat de dwangsom van € 100,- per dag zou ingaan bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank verklaarde zowel het verzet als het beroep gegrond en veroordeelde de Belastingdienst/Toeslagen tot betaling van proceskosten aan de opposante, die in totaal € 656,25 bedroegen, inclusief griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 februari 2024, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen de uitspraak, voor zover deze betrekking had op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5518-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),

en in de beroepszaak tussen

opposante

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingesteld, omdat de Belastingdienst/Toeslagen (verweerder) volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 16 maart 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
In de uitspraak van 17 mei 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen om uiterlijk 1 juli 2024 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan en heeft aangegeven niet op zitting gehoord te willen worden.

Overwegingen

1. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak op 17 mei 2023 gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze verzetszaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank op 17 mei 2023 terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. Oordelend in verzet, kijkt de rechtbank (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank tot het oordeel komt dat de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2023 niet juist was.
Ten aanzien van het verzet
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 17 mei 2023 niet juist, omdat
-kort samengevat- hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland [1] . Dat hoger beroep kan leiden tot de vaststelling dat de beslistermijn die de rechtbank aan de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) heeft gegund niet in stand kan blijven.
4. De verzetsrechter is het met opposante eens dat de gegunde beslistermijn, tot 1 juli 2024, niet in stand kan blijven. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen, is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023 [2] . Verweerder moet in beginsel in zaken waarin een besluit moet worden genomen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet doen. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een vooraankondiging moet doen op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekendmaken.
5. Dit betekent dat opposante hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 17 mei 2023 vervalt [3] .
Ten aanzien van het beroep
6. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. Partijen zijn niet uitgenodigd voor de zitting over het verzet. Uit het oogpunt van efficiency doet de rechtbank toch uitspraak op het beroep. [4]
7. Nu de beslistermijn hierboven is vastgesteld en er verder geen discussie meer bestaat over het beroep, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Evenals de Afdeling, bepaalt de rechtbank dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het doen van een vooraankondiging overschrijdt en deze loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzet en het beroep zijn gegrond.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door opposante gemaakte proceskosten in verzet. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag, omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzetschrift in te dienen. Toegekend wordt € 437,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1).
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt opposante voor zover verweerder dit nog niet heeft voldaan, ook een vergoeding voor de proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [5] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75. Ook moet verweerder, voor zover dit nog niet is voldaan, het door opposante betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een vooraankondiging te doen en een besluit bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging;
- bepaalt dat verweerder aan opposante een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door opposante gemaakte proceskosten in verzet, tot een bedrag van € 437,50,-;
- veroordeelt verweerder, voor zover dit nog niet door verweerder is voldaan, tot betaling van de door opposante gemaakte proceskosten in beroep, tot een bedrag van € 218,75,-;
- draagt verweerder op, voor zover dit nog niet door verweerder is voldaan, het door opposante betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend, voor zover daarbij is beslist op het verzet.
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, dan kunt u hoger beroep instellen bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U moet dit doen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Artikel 8:55, negende lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb.