In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin haar WW-uitkering was geweigerd op basis van de wekeneis. Na een wijziging van het besluit door het Uwv, waarbij werd erkend dat eiseres aan de wekeneis voldeed, bleef er onduidelijkheid bestaan over de vergoeding van de proceskosten die eiseres had gemaakt in de bezwaarfase.
De rechtbank oordeelde dat het intrekken of vervangen van een besluit tijdens de behandeling van een bezwaar moet worden aangemerkt als herroepen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het Uwv de proceskosten van eiseres moet vergoeden, omdat het besluit dat in bezwaar werd bestreden, herroepen werd vanwege een onrechtmatigheid die aan het Uwv te wijten was. De rechtbank vernietigde het besluit van 24 november 2023, voor zover het Uwv daarbij niet de proceskosten aan eiseres had vergoed, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 50,- en een bedrag van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres moest vergoeden.
De rechtbank motiveerde haar beslissing door te verwijzen naar relevante artikelen uit de Awb en eerdere jurisprudentie. Eiseres had in de bezwaarfase en beroepsfase proceshandelingen verricht waarvoor zij recht had op vergoeding. De rechtbank concludeerde dat het Uwv in deze zaak niet had gehandeld conform de wetgeving en dat eiseres recht had op de gevraagde proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.