ECLI:NL:RBMNE:2024:4521

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/5941
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over proceskosten in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin haar WW-uitkering was geweigerd op basis van de wekeneis. Na een wijziging van het besluit door het Uwv, waarbij werd erkend dat eiseres aan de wekeneis voldeed, bleef er onduidelijkheid bestaan over de vergoeding van de proceskosten die eiseres had gemaakt in de bezwaarfase.

De rechtbank oordeelde dat het intrekken of vervangen van een besluit tijdens de behandeling van een bezwaar moet worden aangemerkt als herroepen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het Uwv de proceskosten van eiseres moet vergoeden, omdat het besluit dat in bezwaar werd bestreden, herroepen werd vanwege een onrechtmatigheid die aan het Uwv te wijten was. De rechtbank vernietigde het besluit van 24 november 2023, voor zover het Uwv daarbij niet de proceskosten aan eiseres had vergoed, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 50,- en een bedrag van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres moest vergoeden.

De rechtbank motiveerde haar beslissing door te verwijzen naar relevante artikelen uit de Awb en eerdere jurisprudentie. Eiseres had in de bezwaarfase en beroepsfase proceshandelingen verricht waarvoor zij recht had op vergoeding. De rechtbank concludeerde dat het Uwv in deze zaak niet had gehandeld conform de wetgeving en dat eiseres recht had op de gevraagde proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5941
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.H.M. Rokebrand).

Zitting

In deze zaak heeft de rechtbank een mondelinge uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.
Bij de zitting waren eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv aanwezig. De rechtbank heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 24 november 2023, voor zover het Uwv daarbij niet de voor het bezwaar gemaakte proceskosten aan eiseres heeft vergoed;
  • bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 2.374,- aan proceskosten aan eiseres.

Motivering van de beslissing

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv de rechtsbijstandskosten had moeten vergoeden die eiseres heeft gemaakt voor het maken van bezwaar tegen een besluit over haar uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Hieraan ging het volgende vooraf:
  • Met het besluit van 25 mei 2023 (het eerste besluit) heeft het Uwv de door eiseres gevraagde WW-uitkering geweigerd, omdat niet werd voldaan aan de ‘wekeneis’, die inhoudt dat iemand ten minste 26 weken moet hebben gewerkt in de 36 weken voordat de werkloosheid begon;
  • Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het eerste besluit, omdat zij vond dat zij wel aan de wekeneis voldeed;
  • Met het besluit van 21 juni 2023 (het tweede besluit) heeft het Uwv het eerste besluit gewijzigd, is onderkend dat aan de wekeneis wordt voldaan en is alsnog een WW-uitkering toegekend;
  • Eiseres heeft in een aanvullend bezwaar laten weten het niet eens te zijn met de dagloonberekening in het tweede besluit;
  • Met het besluit van 31 juli 2023 (het derde besluit) heeft het Uwv het tweede besluit gewijzigd en de gevraagde WW-uitkering met terugwerkende kracht opnieuw geweigerd, omdat eiseres inmiddels met terugwerkende kracht een uitkering op grond van de Ziektewet ontving;
  • Eiseres heeft in een aanvullend bezwaar laten weten het niet eens te zijn met het derde besluit;
  • Met het besluit van 24 november 2023 (de beslissing op bezwaar) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de weigering van de WW-uitkering uit het derde besluit gehandhaafd;
  • Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, waarop het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift.
2. Het Uwv moet de proceskosten van eiseres 1vergoeden, als het besluit dat in bezwaar wordt bestreden, wordt herroepen vanwege een onrechtmatigheid die aan het Uwv te wijten is. Dit volgt uit artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Het tweede besluit is een vervanging van het eerste besluit. Het bezwaar dat eiseres had gemaakt tegen het eerste besluit, zag daarmee vervolgens op het tweede besluit. Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
4. Als een besluit wordt ingetrokken of vervangen tijdens de behandeling van een bezwaar – dus in de situatie waar artikel 6:19, eerste lid, van de Awb over gaat – dan moet dat intrekken of vervangen worden aangemerkt als ‘herroepen’ in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De rechtbank leidt dit af uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1609. De rechtbank volgt dit, omdat een andere uitleg ertoe zou leiden dat een bestuursorgaan na een onrechtmatig genomen besluit onder een proceskostenvergoeding van de kosten uit de bezwaarfase uit zou kunnen komen. Het bestuursorgaan zou dan immers eerst het besluit kunnen intrekken en vervangen en vervolgens het bezwaar ongegrond kunnen verklaren, in plaats van direct een beslissing op bezwaar te nemen waarbij het besluit wordt herroepen.
5. De rechtbank overweegt vervolgens dat het eerste besluit met het tweede besluit is herroepen vanwege een onrechtmatigheid die aan het Uwv is te wijten. Het Uwv had immers niet onderkend dat eiseres voldeed aan de wekeneis uit de WW. Het Uwv had in de beslissing op bezwaar daarom de door eiseres in bezwaar gemaakte proceskosten moeten vergoeden. De omstandigheid dat het tweede besluit later opnieuw is gewijzigd en dat het derde besluit met de beslissing op bezwaar in stand is gelaten, maakt dit niet anders. In het derde besluit is de weigeringsgrondslag voor de WW het ontvangen van een Ziektewetuitkering en niet de wekeneis. Het derde besluit is daarmee op een andere grondslag genomen en gaat niet over de onrechtmatigheid uit het eerste besluit, die het Uwv in het tweede besluit heeft onderkend.
6. De rechtbank zal alsnog voorzien in een beslissing over de proceskosten uit de bezwaarfase. En omdat het beroep van eiseres gegrond is, is er ook aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiseres uit de beroepsfase en moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. Voor de verleende rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In de bezwaarfase heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In de beroepsfase heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in de bezwaarfase gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend. De vergoeding voor de bezwaarfase bedraagt dan in totaal € 624,-. In de beroepsfase heeft de gemachtigde van eiseres een beroepschrift ingediend en de zitting bijgewoond. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt daarom tweemaal € 875,-. Totaal komt de proceskostenvergoeding hiermee uit op € 2.374,-. Het Uwv moet deze vergoeding betalen.
7. Eiseres voert verder nog aan dat ten onrechte geen hoorzitting in de bezwaarfase heeft plaatsgevonden. De rechtbank hoeft hier niet meer op in te gaan, want het geschil gaat alleen nog over de proceskostenvergoeding en daarvoor is geen hoorzitting bij het Uwv meer nodig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.