ECLI:NL:RBMNE:2024:4494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
C/16/559971 / HA ZA 23-465
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor werkzaamheden aan een plezierjacht met geschil over contractspartijen en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2024, vordert de vennootschap onder firma V.O.F. [eiseres] betaling van facturen voor werkzaamheden aan een plezierjacht, uitgevoerd in opdracht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 2] de facturen inclusief btw moet betalen, omdat zij haar recht om de facturen te betwisten heeft verwerkt. De vordering in reconventie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun schadeclaim van € 7.000,-. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden aan de Fairline 55 squadron zijn uitgevoerd en dat de facturen niet zijn betaald. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 2] als contractspartij verantwoordelijk is voor de betaling, ondanks dat [gedaagde sub 1] als bestuurder van [gedaagde sub 2] wordt genoemd. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] tot betaling van de btw en de boete van de Belastingdienst gedeeltelijk toe, maar [gedaagde sub 2] is niet aansprakelijk voor de boete. De rechtbank legt ook de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten op aan [gedaagde sub 2].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/559971 / HA ZA 23-465
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
V.O.F. [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. D.C.P. Sars,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde sub 2] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] (Duitsland),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
advocaat: mr. A.E. Klomp.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
- het incidenteel vonnis van 27 december 2023,
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de akte met aanvullende producties van [eiseres] ,
- het betaalbewijs en de factuur van de nieuwe computers en brandstofpompen dat door [eiseres] op verzoek van de rechtbank is ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2024. Daarbij was de heer [A] namens [eiseres] aanwezig, bijgestaan door advocaten mr. Smelik en mr. Sars. Aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren de advocaten mr. Klomp en mr. Burgers aanwezig die namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het woord hebben gevoerd. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd, partijen hebben vragen van de rechtbank beantwoord en zijn in de gelegenheid gesteld om op elkaar te reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Daarna is bepaald dat er vonnis wordt gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] heeft werkzaamheden uitgevoerd aan een plezierjacht. Hierover is contact geweest met [gedaagde sub 1] . De factuur voor deze werkzaamheden heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 2] gestuurd en is niet betaald. [eiseres] eist dat [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] de facturen en de btw daarover en een boete van de Belastingdienst aan hem betaalt. [gedaagde sub 1] stelt dat hij geen contractspartij is, maar [gedaagde sub 2] , dat de bedragen op de facturen niet kloppen en dat [gedaagde sub 2] schade heeft geleden door [eiseres] . Deze schade moet worden verrekend met de facturen. In reconventie vorderen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [eiseres] deze schade moet vergoeden. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 2] de facturen en de btw hierover aan [eiseres] moet betalen. De vordering in reconventie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De achtergrond van het geschil

3.1.
[eiseres] heeft de opdracht gekregen van [gedaagde sub 1] , de enig statutair bestuurder van [gedaagde sub 2] , om werkzaamheden te verrichten aan het plezierjacht Fairline 55 squadron met registratienummer [registratienummer] die in Frankrijk ligt (hierna: de Fairline). De werkzaamheden zijn tussen juni en augustus 2022 uitgevoerd. Hiervoor heeft [eiseres] twee facturen gestuurd aan [gedaagde sub 2] . Eén factuur ter hoogte van € 26.951,53 exclusief btw met datum 24 juli 2022 en één factuur ter hoogte van € 5.609,95 exclusief btw met datum 8 september 2022 (hierna: de facturen). De facturen hebben een betaaltermijn van veertien dagen en zijn niet betaald.
3.2.
Daarnaast heeft de Belastingdienst aan [eiseres] een boete opgelegd vanwege het niet verstrekken van de opgaaf Intracommunautaire Prestaties (hierna: ICP) over het derde kwartaal van 2022. Deze boete heeft [eiseres] (onder andere) gekregen omdat [gedaagde sub 1] het btw-nummer en uittreksel uit het handelsregister van [gedaagde sub 2] ondanks herhaalde vragen niet verstrekte. Hierdoor kon [eiseres] de btw-aangifte over het derde kwartaal van 2022 niet indienen. De boete en het btw-bedrag over de facturen dat nog verschuldigd was, in totaal € 6.974,90, heeft [eiseres] in rekening gebracht bij [gedaagde sub 2] . Dit is niet betaald.
3.3.
Volgens [eiseres] heeft zij met [gedaagde sub 1] in privé een overeenkomst gesloten. Daarom vordert zij in deze procedure primair betaling van € 39.536,38 door [gedaagde sub 1] . Dit is het totaalbedrag van de facturen inclusief btw en de boete. Subsidiair vordert [eiseres] om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van datzelfde bedrag. [eiseres] verzoekt de rechtbank om de subsidiaire vorderingen tegenover [gedaagde sub 1] toe te wijzen onder de opschortende voorwaarde dat [gedaagde sub 2] de vorderingen niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft voldaan. Zowel primair als subsidiair vordert [eiseres] betaling van de contractuele rente van 1% over de hoofdsom en betaling van de buitengerechtelijke incasso- en beslagkosten. Tot slot vordert [eiseres] om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. [gedaagde sub 1] meent dat er geen overeenkomst bestaat tussen hem en [eiseres] , maar tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] . Ook kloppen de bedragen op de facturen niet en zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk voor de btw-schade. Tot slot moet de vordering worden verrekend met de tegenvordering die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in reconventie hebben ingesteld.
3.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een tegeneis ingesteld (een vordering in reconventie). Zij vorderen betaling van € 7.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van het vonnis. Daarnaast vorderen zij opheffing van het beslag dat [eiseres] heeft gelegd ten laste van mogelijke bankrekeningen van [gedaagde sub 1] bij vier verschillende banken.
3.6.
[eiseres] voert verweer in reconventie. Zij vindt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] geen schade hebben geleden en daarom hoeft [eiseres] niets te betalen.

4.De beoordeling

De vorderingen in conventie
[gedaagde sub 2] is de contractspartij van [eiseres]
4.1.
Tussen partijen is discussie over wie de contractspartijen zijn. [eiseres] stelt dat hij de overeenkomst met [gedaagde sub 1] heeft gesloten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn van mening dat de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] is gesloten. In het vonnis in incident van 27 december 2023 van deze rechtbank is inhoudelijk ingegaan op deze discussie en is geoordeeld dat de overeenkomst is gesloten tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] .
4.2.
De rechtbank houdt vast aan het oordeel in incident. In het vonnis in incident staat dat [gedaagde sub 1] [eiseres] heeft gezegd dat zij de facturen op naam van [gedaagde sub 2] moest stellen en dat [eiseres] in haar btw-aangifte heeft meegedeeld dat zij zaken heeft gedaan met een buitenlandse onderneming. Daarom is [gedaagde sub 2] de contractspartij. Weliswaar heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de Fairline niet het eigendom is van [gedaagde sub 2] , maar dat is niet bepalend voor de beantwoording van de vraag wie de opdracht heeft gegeven. Het is immers niet alleen de eigenaar die de opdracht kan geven om werkzaamheden aan de Fairline uit te voeren. [gedaagde sub 1] is net zomin als [gedaagde sub 2] de eigenaar van de Fairline.
De facturen moeten worden betaald
4.3.
Vast staat dat [eiseres] de werkzaamheden aan de Fairline heeft uitgevoerd. Dit brengt met zich mee dat [gedaagde sub 2] voor deze werkzaamheden moet betalen. [gedaagde sub 2] stelt dat de bedragen op de facturen voor de nieuwe computers, de nieuwe brandstofpompen en de reiskosten te hoog zijn. De rechtbank oordeelt dat de facturen volledig moeten worden betaald. [gedaagde sub 2] heeft haar recht om de facturen te betwisten verwerkt.
4.4.
[gedaagde sub 2] heeft voor het eerst op 16 december 2022 aan [eiseres] laten weten dat de bedragen op de facturen niet overeenkomen met wat tussen hen is afgesproken. Daarvoor, in de periode tussen 24 juli 2022 en 16 december 2022 heeft [gedaagde sub 2] dit nooit te kennen gegeven, terwijl de termijn voor betaling al lang was verstreken en [eiseres] in die periode herhaaldelijk om betaling heeft gevraagd. [gedaagde sub 1] heeft juist in reactie daarop betaling toegezegd. Zo schreef hij op 13 september 2022 namens [gedaagde sub 2] het volgende aan [eiseres] : “Ik schakel begin volgende week gelijk. Maak ik ze allebei over”. Aan de hand van dit bericht mocht [eiseres] ervan uitgaan dat [gedaagde sub 1] de facturen had gezien, voordat hij een toezegging deed. [gedaagde sub 2] had ook direct kunnen zien dat de factuurbedragen niet klopten toen zij de facturen kreeg. De handelwijze van [gedaagde sub 2] is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar met het na lange tijd en toezegging van betaling betwisten van de hoogte van de facturen.
4.5.
[gedaagde sub 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ook niet hoeft te betalen, omdat [eiseres] de werkzaamheden aan de motoren van de Fairline niet goed heeft uitgevoerd. De rechtbank stelt voorop dat dit niet afdoet aan de betalingsverplichting, maar begrijpt dat [gedaagde sub 2] hiermee een beroep doet op opschorting dan wel schadevergoeding wegens wanprestatie. Dat beroep gaat echter niet op. [gedaagde sub 2] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de motoren na de werkzaamheden niet naar behoren werkten. Hiervan heeft [gedaagde sub 1] in alle correspondentie met [eiseres] over de facturen geen melding gemaakt. [gedaagde sub 2] heeft [eiseres] ook geen mogelijkheid gegeven om de gebreken te herstellen. Zij stelt dat zij een derde heeft ingeschakeld voor herstelwerkzaamheden, maar ook dit heeft [gedaagde sub 2] op geen enkele wijze onderbouwd – ondanks verzoek van de rechtbank daartoe.
4.6.
[gedaagde sub 2] is dan ook verplicht om de facturen ter hoogte van € 32.561,48 in totaal, te betalen.
Over de bedragen van de facturen moet btw worden betaald
4.7.
Naast betaling van de facturen voor het werk dat [eiseres] heeft uitgevoerd, vordert [eiseres] betaling van de btw en de boete die door de Belastingdienst in opgelegd. Deze vordering van [eiseres] wordt niet volledig toegewezen. [gedaagde sub 2] hoeft de boete niet te betalen, maar de btw wel.
4.8.
[eiseres] heeft eerder op verzoek van [gedaagde sub 1] werkzaamheden aan een ander schip uitgevoerd. Uit de facturen die [eiseres] daarvoor heeft gestuurd volgt dat [eiseres] de btw die zij moest afdragen, in rekening heeft gebracht bij [gedaagde sub 2] . Het is een gebruik dat de btw in rekening wordt gebracht bij klanten, dus ook bij [gedaagde sub 2] . Op verzoek van [gedaagde sub 1] heeft [eiseres] deze keer de btw niet in rekening gebracht, want [gedaagde sub 2] zou zelf de belasting in Duitsland afdragen. [gedaagde sub 2] heeft ondanks herhaald verzoek van [eiseres] het btw-nummer en uittreksel uit het handelsregister niet overgelegd. Daarom was [eiseres] verplicht om in Nederland alsnog de btw af te dragen. Deze btw mag [eiseres] dan ook alsnog in rekening brengen bij [gedaagde sub 2] .
4.9.
[gedaagde sub 2] moet de btw die is verschuldigd over de facturen betalen aan [eiseres] . De hoogte van de btw over de factuur van 24 juli 2022 is € 5.659,82 (21% over € 26.951,53) en de hoogte van de btw over de factuur van 8 september 2022 is € 1.178,08 (21% over € 5.609,95). Het totale bedrag dat [gedaagde sub 2] aan [eiseres] moet betalen is € 39.399,38 (€ 32.561,48 + € 5.659,82 + € 1.178,08).
4.10.
[gedaagde sub 2] is niet aansprakelijk voor de boete die door de Belastingdienst is opgelegd. [eiseres] had actiever moeten handelen om haar schade te beperken. [eiseres] heeft op 27 oktober 2022 bij [gedaagde sub 1] het btw-nummer en het uittreksel uit het handelsregister van [gedaagde sub 2] opgevraagd. Deze gegevens had [eiseres] nodig voor 11 november 2022, voor haar opgaaf ICP. Na 27 oktober 2022 had [eiseres] bijna geen contact met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Op 19 november 2022 heeft de Belastingdienst een herinnering aan [eiseres] gestuurd met het verzoek om de opgaaf ICP aan te leveren voor 8 december 2022. Bij het uitblijven van een reactie van [gedaagde sub 2] had [eiseres] tijdig de btw aangifte aan kunnen passen en de btw over de facturen kunnen afdragen. Daarna zou [eiseres] de btw in rekening kunnen brengen bij [gedaagde sub 2] . Dat [eiseres] heeft afgewacht tot de eerste boete om vervolgens de btw alsnog af te dragen, komt voor rekening van [eiseres] .
De facturen worden niet verrekend
4.11.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij een vordering op [eiseres] hebben en deze vordering moet worden verrekend met de vordering van [eiseres] . Als het beroep op verrekening niet slaagt, dan vorderen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in reconventie dat [eiseres] een schadevergoeding moet betalen.
4.12.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat zij schade aan hun waterscooters hebben geleden ter hoogte van € 7.000,-. [eiseres] zou aansprakelijk zijn voor deze schade omdat een hulppersoon die door hem is ingeschakeld voor de uitvoering van de verbintenis, de heer [B] (hierna: [B] ) deze schade heeft veroorzaakt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat [B] de schade aan de waterscooters heeft veroorzaakt in de tijd dat hij voor [eiseres] werkzaamheden aan de Fairline uitvoerde.
4.13.
Vast staat dat [B] zonder toestemming gebruik heeft gemaakt van de waterscooters. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben evenwel onvoldoende onderbouwd dat dit is gebeurd tijdens de werkzaamheden aan de Fairline en onder verantwoordelijkheid van [eiseres] en dat er schade is ontstaan aan de waterscooters. De enige onderbouwing die zij hebben aangeleverd is een filmpje van iemand op een onbekende datum op een waterscooter. Nu niet duidelijk is wanneer dat filmpje is gemaakt en daarop geen schade te zien is, is dit in het licht van de betwisting van [eiseres] – onder meer onderbouwd met een schriftelijke verklaring van [B] – onvoldoende. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht om stukken aan te leveren waaruit blijkt dat er schade aan de waterscooters is en dat de hoogte van de schade € 7.000,- is. Aan dit verzoek hebben zij geen gehoor gegeven. Het beroep op verrekening slaagt dan ook niet en dit deel van de vordering in reconventie wordt dan ook afgewezen.
[gedaagde sub 1] is als bestuurder niet aansprakelijk
4.14.
In de situatie dat [gedaagde sub 2] de veroordeling uit het vonnis niet voldoet, stelt [eiseres] dat zij [gedaagde sub 1] persoonlijk kan aanspreken voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het onbetaald blijven van haar vorderingen. [gedaagde sub 1] zou op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als bestuurder van [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn. De rechtbank oordeelt van niet.
4.15.
Er kan sprake zijn van bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW als er sprake is van één van beide situaties [1] :
  • als de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen,
  • als de bestuurder heeft bewerkstelligd dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. De bestuurder moet dan weten of begrijpen dat de vennootschap door zijn handelen haar verplichtingen niet meer zou nakomen en geen verhaal meer zou bieden.
Daarnaast is vereist dat aan de bestuurder van de vennootschap met betrekking tot één van bovenstaande situaties een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.16.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] als enig bestuurder van [gedaagde sub 2] verantwoordelijk is voor de betaling van de vorderingen. Daarnaast zou [gedaagde sub 2] volgens [eiseres] geen verhaal meer bieden als zij de vorderingen niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis voldoet. [eiseres] heeft dit onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 2] betwist dat zij geen verhaal meer zou bieden en [eiseres] heeft niet onderbouwd dat [gedaagde sub 2] geen verhaal meer zou bieden. Dat [gedaagde sub 1] als enig bestuurder van [gedaagde sub 2] verantwoordelijk is voor de betaling van de vorderingen is onvoldoende om vast te stellen dat hij de niet-nakoming van de verplichtingen heeft bewerkstelligd. Door [eiseres] is ook niet gesteld dat [gedaagde sub 1] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt of dat [gedaagde sub 1] bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat [gedaagde sub 2] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Dit betekent dat de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] worden afgewezen.
[gedaagde sub 2] moet de contractuele rente betalen
4.17.
[gedaagde sub 2] moet € 39.399,38 aan [eiseres] betalen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand. Uit het vonnis in incident volgt dat de algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] . Hierin is afgesproken dat de opdrachtgever een rente van 1% per maand is verschuldigd als de factuur niet wordt betaald. De stelling van [gedaagde sub 2] dat de contractuele rente een oneerlijk beding is, treft geen doel. Alleen in het geval dat er een overeenkomst is gesloten met een consument zou er sprake kunnen zijn van een oneerlijk beding, maar [gedaagde sub 2] is geen consument.
4.18.
[gedaagde sub 2] moet de contractuele rente betalen. Voor de factuur van 24 juli 2022 moet [gedaagde sub 2] € 32.611,35 inclusief btw betalen (€ 26.951,53 + € 5.659,82). De rente over dit bedrag is vanaf 9 augustus 2022 verschuldigd. De factuur is op 25 juli 2022 gestuurd en op de factuur staat dat er een betalingstermijn van veertien dagen geldt. Voor de factuur van 8 september 2022 moet [gedaagde sub 2] € 6.788,03 inclusief btw betalen (€ 5.609,95 + € 1.178,08). De rente over dit bedrag is vanaf 23 september 2022 verschuldigd. De factuur is op 8 september 2022 gestuurd en ook op deze factuur staat er een betalingstermijn van veertien dagen geldt.
De beslagkosten worden niet vergoed
4.19.
De vordering van [eiseres] om [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten wordt afgewezen. Het beslag is onrechtmatig, want het beslag is alleen gelegd op het vermogen van [gedaagde sub 1] en de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] worden afgewezen. [eiseres] heeft conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van [gedaagde sub 1] onder vier verschillende banken (hierna: de banken). Uit de brieven de banken volgt dat zij geen rechtsverhouding met [gedaagde sub 1] hebben of dat [gedaagde sub 1] klant is. De beslagen hebben dus geen doel getroffen. De beslagkosten worden niet vergoed.
[gedaagde sub 2] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
4.20.
De rechtbank wijst € 1.820,- aan buitengerechtelijke incassokosten die [gedaagde sub 2] aan [eiseres] moet betalen. [eiseres] vordert vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van de algemene voorwaarden zijn de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. In de algemene voorwaarden staat dat alle redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor rekening komen van de opdrachtgever. Niet alle kosten die [eiseres] in rekening heeft gebracht zijn buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft naast de kosten met betrekking tot de sommatiebrief, ook de kosten met betrekking tot het beslag gevorderd. De kosten voor het beslag zijn geen kosten voor de voldoening buiten rechte. Daarom worden alleen de uren die zijn gefactureerd voor de sommatiebrief vergoed. Dit zijn in totaal 7 uren tegen een uurtarief van € 260,-.
[gedaagde sub 2] moet de proceskosten betalen
4.21.
[gedaagde sub 2] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten in conventie en in reconventie) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- Dagvaarding € 107,32
- Griffierecht € 2.161,-
- Salaris advocaat € 2.428,- ( 2 punten x tarief IV)
- Nakosten €
278,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.974,32
4.22.
[eiseres] vordert de wettelijke rente over de proceskosten. Deze vordering wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.23.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld met betrekking tot haar vorderingen tegen [gedaagde sub 1] en moet daarom de proceskosten van [gedaagde sub 1] betalen. De kosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op nihil, nu zijn verweer hetzelfde is als dat van [gedaagde sub 2] .
De vorderingen in reconventie
4.24.
Uit rechtsoverwegingen 4.11. tot en met 4.13. volgt dat [eiseres] geen schadevergoeding aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoeft te betalen en dat de vordering daartoe van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in reconventie wordt afgewezen.
4.25.
Ook vorderen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in reconventie dat het beslag dat ten laste van [gedaagde sub 1] is gelegd moet worden opgeheven. Zij eisen dat [eiseres] een dwangsom moet betalen van € 5.000,- per dag dat het beslag niet is opgeheven. Deze vordering wijst de rechtbank af. Uit rechtsoverweging 4.19. volgt dat de beslagen geen doel hebben getroffen, dus is er geen sprake van een beslag dat moet worden opgeheven op straffe van een dwangsom.
4.26.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op € 521,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief I x 0,5).
4.27.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] kan worden gedwongen om het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer aan [eiseres] te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] een bedrag van € 39.399,38 te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 1% per maand over € 32.611,35 vanaf 9 augustus 2022 en over € 6.788,03 vanaf 23 september 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.820,- aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten van [eiseres] , een bedrag van € 4.974,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening, en te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 BW) over deze bedragen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op nihil,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
5.6.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordelingen uit 5.1. tot en met 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om de proceskosten van € 521,-, te betalen aan [eiseres] binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.
5718 (MM)

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758.