In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de inhouding van zijn zorgtoeslag door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) beoordeeld. Eiser was door zijn zorgverzekeraar FBTO aangemeld bij het CAK wegens een betalingsachterstand van meer dan zes maanden. Het CAK heft in dit geval een bestuursrechtelijke premie, die in de plaats komt van de zorgpremie die eiser aan FBTO verschuldigd is. Het CJIB heeft aan eiser medegedeeld dat zijn zorgtoeslag wordt gebruikt om een deel van deze premie te voldoen.
De rechtbank oordeelt dat het CAK terecht de aanmelding van eiser als wanbetaler in behandeling heeft genomen. Het CAK is niet bevoegd om zelf te toetsen of de aanmelding door de zorgverzekeraar terecht is. De rechtbank legt uit dat het CAK de aanmelding marginaal moet toetsen, maar deze toets is zeer beperkt en bedoeld om overduidelijk onjuiste meldingen te voorkomen. De rechtbank stelt vast dat eiser, die in Nederland woont, verzekeringsplichtig is en dat het CJIB daarom zijn zorgtoeslag mocht inhouden om de bestuursrechtelijke premie te betalen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij geen recht heeft op zorgtoeslag omdat hij niet verzekeringsplichtig zou zijn, maar de rechtbank wijst erop dat dit niet aan het CJIB is om te beoordelen. Eiser moet eventuele bezwaren tegen de hoogte van de zorgtoeslag bij de Belastingdienst indienen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen recht op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.