ECLI:NL:RBMNE:2024:4325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
10646524 \ MC EXPL 23-4524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over erfdienstbaarheid en bevoegdheid tot afsluiting van erf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over een erfdienstbaarheid en de bevoegdheid om een erf af te sluiten. De eisers, [eiser sub 1] c.s., hebben een vordering ingesteld om te verklaren dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van weg op bepaalde percelen. De gedaagden, [gedaagde sub 1] c.s., betwisten deze vordering en stellen dat er door extinctieve verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan ten laste van een van de percelen van de eisers. Tijdens de procedure zijn er verschillende stukken ingediend, waaronder een vonnis in een incident en conclusies van antwoord. De kantonrechter heeft op 10 juli 2024 een tussenvonnis gewezen, waarin hij heeft bepaald dat er een nieuwe mondelinge behandeling zal plaatsvinden om te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. De rechter heeft daarbij de belangen van beide partijen in overweging genomen en gewezen op de noodzaak om de erfgrenzen duidelijk in kaart te brengen. De nieuwe mondelinge behandeling is gepland voor 31 juli 2024, waarbij partijen hun voorstellen voor oplossingen moeten indienen. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten zoals de bevoegdheid om een erf af te sluiten en de voorwaarden voor extinctieve verjaring van erfdienstbaarheden.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak met zaaknummer: 10646524 \ MC EXPL 23-4524 D/51246 van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna samen te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
gemachtigde: mr. J.D. Poot,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] c.s.,
gemachtigde: mr. B. Altena (DAS).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 13 december 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met 5 producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 7;
- de aanvullende productie 6 van [gedaagde sub 1] c.s.;
- de gerechtelijke plaatsopneming met aansluitend de mondelinge behandeling op 19 juni 2024.
1.2.
Tijdens de gerechtelijke plaatsopneming en mondelinge behandeling op 19 juni 2024 was [eiser sub 1] aanwezig, bijgestaan door mr. Poot. Ook [gedaagde sub 1] c.s. was aanwezig, bijgestaan door mr. Altena. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat op 17 juli 2024 vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zijn buren van elkaar. [eiser sub 1] c.s. is eigenaar van de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] . [gedaagde sub 1] c.s. is eigenaar van de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 2] / [nummeraanduiding 3] . [gedaagde sub 1] c.s. woont zelf op nummer [nummeraanduiding 2] . De (schoon)ouders van [gedaagde sub 1] c.s. wonen op nummer [nummeraanduiding 3] .
2.2.
[eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. zijn ieder afzonderlijk eigenaar van percelen rondom hun woningen. De eigendomssituatie is – voor zover van belang – weergegeven op de volgende tekening. De geel gemarkeerde percelen zijn in eigendom van [eiser sub 1] c.s. en de groen gemarkeerde percelen zijn in eigendom van [gedaagde sub 1] c.s.:
2.3.
Perceel [nummeraanduiding 8] (in eigendom van [eiser sub 1] c.s.) is een onverharde toegangsweg van en naar de openbare weg.
2.4.
In 2007 (toen [gedaagde sub 1] c.s. zijn woning in eigendom verkreeg) is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd. De percelen hadden destijds nog andere nummers. De erfdienstbaarheid ziet op de huidige percelen [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 5] (gedeeltelijk) als heersend erf en de huidige percelen [nummeraanduiding 6] , [nummeraanduiding 7] en [nummeraanduiding 8] als dienend erf.
2.5.
[eiser sub 1] c.s. heeft een afscheiding met daarin een poort geplaatst tussen zijn percelen [nummeraanduiding 9] en [nummeraanduiding 6] .
2.6.
[eiser sub 1] c.s. heeft – in overleg met [gedaagde sub 1] c.s. – een afscheiding van twee meter hoog geplaatst op perceel [nummeraanduiding 6] . Deze afscheiding loopt parallel aan de erfgrens tussen de percelen [nummeraanduiding 6] en [nummeraanduiding 5] en staat enkele meters vanaf de erfgrens.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat sprake is van een erfdienstbaarheid, inhoudende een recht van weg, die ziet op de percelen [nummeraanduiding 4] en [nummeraanduiding 5] (gedeeltelijk) als heersend erf en de percelen [nummeraanduiding 6] , [nummeraanduiding 7] en [nummeraanduiding 8] als dienend erf;
II. voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] c.s. gerechtigd is zijn perceel [nummeraanduiding 7] af te scheiden door plaatsing van een schutting of heg van twee meter hoog althans van één meter hoog;
III. voor recht te verklaren dat [eiser sub 1] c.s. gerechtigd is de toegang van zijn perceel [nummeraanduiding 7] tot het perceel [nummeraanduiding 5] van [gedaagde sub 1] c.s. te voorzien van een poort van twee meter hoog althans van een poort van één meter hoog;
met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat sprake is van misbruik van recht door [eiser sub 1] c.s. en dat de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Verder is volgens [gedaagde sub 1] c.s. door extinctieve verjaring in de zin van artikel 3:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een erfdienstbaarheid ontstaan ten laste van perceel [nummeraanduiding 7] en ten behoeve van perceel [nummeraanduiding 10] .
in reconventie
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring ten laste van perceel [nummeraanduiding 7] en ten behoeve van perceel [nummeraanduiding 10] .
3.4.
[eiser sub 1] c.s. betwist dat aan de vereisten voor extinctieve verjaring is voldaan. Volgens [eiser sub 1] c.s. is geen sprake van ondubbelzinnig bezit van een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van perceel [nummeraanduiding 10] gedurende minstens twintig jaar.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Juridisch kader: bevoegdheid om erf af te sluiten
4.1.
Uit artikel 5:48 BW volgt dat [eiser sub 1] c.s. als eigenaar bevoegd is om perceel [nummeraanduiding 7] af te sluiten. Die bevoegdheid kan hem niet geheel worden ontnomen. Dat laat onverlet dat de bevoegdheid in zekere mate kan worden beperkt als sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Volgens lid 2 van deze bepaling kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend. Van misbruik van bevoegdheid kan ook sprake zijn als [eiser sub 1] c.s. – kort gezegd – gelet op de belangen van partijen naar redelijkheid niet tot de uitoefening van zijn bevoegdheid had kunnen komen. Er worden hoge eisen gesteld aan het aannemen van misbruik van bevoegdheid. Dat betekent dat de kantonrechter bij de beoordeling terughoudend moet zijn.
4.2.
De bevoegdheid van [eiser sub 1] c.s. om perceel [nummeraanduiding 7] af te sluiten wordt ook begrensd door artikel 6:2 lid 2 BW. Hieruit volgt dat artikel 5:48 BW niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Ook in dit kader moeten de belangen van partijen worden afgewogen en moet de kantonrechter terughoudend zijn.
4.3.
In dit geval is perceel [nummeraanduiding 7] belast met een erfdienstbaarheid van weg. Die omstandigheid betekent niet dat [eiser sub 1] c.s. onbevoegd is om het perceel af te sluiten (zie HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598). Maakt hij van zijn bevoegdheid gebruik, dan moet hij ervoor zorgen dat [gedaagde sub 1] c.s. de erfdienstbaarheid onbelemmerd kan uitoefenen. [gedaagde sub 1] c.s. moet op elk moment toegang hebben tot de heersende percelen, zonder daarvoor telkens van de directe medewerking van [eiser sub 1] c.s. afhankelijk te zijn.
4.4.
In conventie draait deze zaak dus om de vraag in hoeverre [eiser sub 1] c.s. perceel [nummeraanduiding 7] mag afsluiten. Daarbij moeten de belangen van beide partijen en de gevolgen van de afsluiting voor [gedaagde sub 1] c.s. worden meegewogen. Ook de beoordeling van de reconventionele vordering speelt daarbij een rol, waarover hierna meer.
Juridisch kader: extinctieve verjaring
4.5.
In reconventie moet worden beoordeeld of perceel [nummeraanduiding 10] door extinctieve verjaring als heersend erf moet worden aangemerkt. De kantonrechter stelt voorop dat een erfdienstbaarheid door verjaring kan ontstaan (artikel 5:72 BW). Op grond van artikel 3:105 BW is voor verkrijging door extinctieve verjaring – kort gezegd – vereist dat [gedaagde sub 1] c.s. of zijn rechtsvoorganger(s) de erfgrens tussen de percelen [nummeraanduiding 7] en [nummeraanduiding 10] al twintig jaar lang gebruikt alsof sprake is van een erfdienstbaarheid van weg, en dat moet duidelijk en ondubbelzinnig zijn voor anderen (waaronder [eiser sub 1] c.s.). Het is aan [gedaagde sub 1] c.s. om te onderbouwen en zo nodig – bij gemotiveerde betwisting – te bewijzen dat aan de vereisten uit artikel 3:105 BW is voldaan.
Nieuwe mondelinge behandeling
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn er op zijn minst aanwijzingen dat mogelijk sprake is van verjaring, waardoor een erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel [nummeraanduiding 10] kan zijn ontstaan. Deze aanwijzingen zouden mogelijk tot een bewijsopdracht aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. kunnen leiden. Als het beroep van [gedaagde sub 1] c.s. op verjaring slaagt, heeft dit gevolgen voor de beoordeling van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. in conventie. Gelet op het mogelijke vervolg van deze procedure, de feitelijke situatie zoals die tijdens de gerechtelijke plaatsopneming is gebleken, de belangen van beide partijen en de gevolgen die afsluiting van perceel [nummeraanduiding 7] (met een toegangspoort tussen de percelen [nummeraanduiding 7] en [nummeraanduiding 5] ) voor [gedaagde sub 1] c.s. met zich mee zou brengen, ziet de kantonrechter aanleiding om een nieuwe mondelinge behandeling te bevelen. Tijdens die mondelinge behandeling kunnen partijen alsnog onderzoeken of zij het met elkaar eens kunnen worden over een oplossing.
4.7.
De nieuwe mondelinge behandeling is uitdrukkelijk niet bedoeld om de gemachtigden de gelegenheid te geven de juridische standpunten van partijen (verder) toe te lichten. Spreekaantekeningen zijn dan ook niet toegestaan.
4.8.
De kantonrechter wijst erop dat hij uit een niet verschijnen van een partij op de mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen – ook in het nadeel van die partij – kan maken die hij geraden zal achten.
4.9.
Als een partij wenst dat de kantonrechter bij de beoordeling van het geschil rekening houdt met aanvullende stukken, moet zij deze uiterlijk tien dagen voordat de zitting plaatsvindt aan de kantonrechter en haar wederpartij toe te zenden.
4.10.
De kantonrechter verwacht in ieder geval dat beide partijen aan de hand van in te dienen tekeningen (op groot formaat met daarin duidelijk en correct aangegeven de erfgrenzen van de percelen en de relevante aanwezige (on)roerende zaken op de percelen) voorstellen doen voor een oplossing. Denkbare oplossingen zijn bijvoorbeeld de verkoop van een klein stuk grond door [eiser sub 1] c.s. aan [gedaagde sub 1] c.s. of een zodanige afsluiting waarbij de toegang tot perceel [nummeraanduiding 10] voldoende is gewaarborgd.
4.11.
Tijdens of na de mondelinge behandeling kan de kantonrechter direct mondeling uitspraak doen.
4.12.
De kantonrechter zal een rolzitting bepalen voor het bepalen van een dag en tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Op deze rolzitting hoeven partijen niet te verschijnen, maar kunnen zij schriftelijk verhinderdata doorgeven. In zijn algemeenheid zullen partijen binnen veertien dagen na de rolzitting bericht van de griffier ontvangen over de datum en het tijdstip waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
4.13.
Als partijen zonder dat daaraan voorafgaand een mondelinge behandeling wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, moeten zij dat op de hierna te bepalen rolzitting kenbaar maken.
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
beveelt partijen, in persoon en desgewenst vergezeld van een gemachtigde, om voor de kantonrechter te verschijnen in verband met het beproeven van een minnelijke regeling, op een nader, in overleg met partijen, vast te stellen dag en tijdstip;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 31 juli 2024om
11.00 uur; op deze rolzitting hoeven partijen niet te verschijnen;
5.3.
bepaalt dat
beide partijenvóór of uiterlijk op de hiervoor vermelde rolzitting
schriftelijkaan de rechtbank, afdeling civiel recht, kamer voor kantonzaken, kunnen
opgeven op welke dagen zij in de maanden
augustus tot en met november 2024
verhinderd zijn. Daarvoor gelden de volgende regels:
- bij de opgave moeten partijen ten minste vijftien dagdelen vrij laten waarop de
mondelinge behandeling zou kunnen plaatsvinden;
- als partijen bij hun opgave minder dan vijftien dagdelen vrij laten, zal de mondelinge behandeling kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel;
- vervolgens zal een datum en tijdstip voor de mondelinge behandeling worden bepaald;
- voor het opgeven van verhinderdata zal geen uitstel worden verleend;
5.4.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de kantonrechter de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen;
5.5.
bepaalt dat na de vaststelling van de dag en het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd;
5.6.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling
90 minutenzal worden uitgetrokken;
5.7.
bepaalt dat in ieder geval de in
overweging 4.10 opgevraagde tekeningenmet daarin voorstellen voor oplossingen
uiterlijk tien dagenvóór de dag van de mondelinge behandeling aan de kantonrechter en de wederpartij moeten zijn toegestuurd;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.