ECLI:NL:RBMNE:2024:4303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/16/571779 / FO RK 24-296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een complexe jeugdzorgzaak

In deze beschikking van 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige beëindigd en de LDHJR benoemd tot voogd. De rechtbank concludeert dat er geen mogelijkheden zijn om de situatie voort te zetten in het vrijwillige kader, aangezien de vader niet volledig achter het verblijf van het kind in het pleeggezin staat. De rechtbank oordeelt dat jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te belastend zijn voor het kind. De minderjarige, geboren in 2014, staat sinds januari 2019 onder toezicht van SAVE en is sindsdien uit huis geplaatst. De ouders zijn niet in staat om de verzorging en opvoeding van het kind te dragen, en de moeder heeft ingestemd met de beëindiging van haar gezag, terwijl de vader zich verzet. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te hebben over zijn opgroeiperspectief, wat momenteel in het pleeggezin is. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/571779 / FO RK 24-296
Beëindiging van het ouderlijk gezag
Beschikking van 2 juli 2024
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over het kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.G. Ouwejan,
[de vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R.H. Bouwman,
[pleegouders], hierna: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 3] ,
de gecertificeerde instelling
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: SAVE,
gevestigd in Utrecht;
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, hierna: LDHJR.
gevestigd in Utrecht.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de Raad (met bijlagen), binnengekomen op 6 maart 2024;
  • de brief van de pleegouders, ontvangen op 6 juni 2024.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader;
  • de advocaat van de moeder;
  • de pleegvader;
  • mevrouw [A] en [B] namens de Raad;
  • mevrouw [C] namens SAVE;
  • de pleegzorgmedewerker, mevrouw [D] , de gedragswetenschapper mevrouw [E] , en een stagiaire.
1.3.
De advocaat van de vader heeft de rechtbank per e-mail geïnformeerd dat hij niet aanwezig zal zijn tijdens de zitting.
1.4.
De moeder heeft wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar is niet naar de zitting gekomen.
1.5.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
1.6.
Na de zitting heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • een e-mailbericht van 13 juni 2024 van LDHJR met daarin een bereidverklaring;
  • het subsidiaire ter zitting gedane mondelinge verzoek van de Raad, waarvan de schriftelijke bevestiging is binnengekomen op 24 juni 2024.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] staat sinds 12 januari 2019 onder toezicht van SAVE. Hierdoor heeft [minderjarige] een gezinsvoogd, ook wel een jeugdbeschermer genoemd. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is na de eerste ondertoezichtstelling telkens verlengd en loopt nu tot 9 april 2025.
2.3.
Sinds 12 januari 2019 is [minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, de laatste keer tot 9 oktober 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds februari 2019 in het huidige pleeggezin.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de ouders te beëindigen en LDHJR met de voogdij te belasten. LDHJR heeft mondeling en per brief van 13 juni 2024 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen.
Subsidiair -indien het verzoek gezagbeëindiging wordt afgewezen- heeft de Raad mondeling verzocht om SAVE te vervangen door LDHJR als uitvoerende gecertificeerde instelling. Vader, de advocaat van moeder en SAVE hebben aangegeven dat zij instemmen met behandeling van dit verzoek. Dit verzoek is na de zitting op schrift gesteld.
2.6.
De vader is het niet eens met het verzoek tot gezagsbeëindiging van de Raad.
2.7.
Hoewel de moeder het niet nodig vindt dat haar gezag wordt beëindigd, kan zij zich erin vinden omdat dit het meest in het belang van [minderjarige] is.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigen en LDHJR met de voogdij over hem belasten. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij zo beslist.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien. [1]
De ernstige ontwikkelingsbedreiging
3.3.
[minderjarige] wordt in zijn ontwikkeling ernstig bedreigd. [minderjarige] woont al de helft van zijn leven in een pleeggezin. De oorzaak van de uithuisplaatsing was gelegen in relatieproblemen tussen de ouders, waarbij sprake was van geweld en drugsgebruik. [minderjarige] is als zeer jong kind blootgesteld aan een onveilige opvoedsituatie waarin hij onvoldoende veiligheid en zorg heeft ontvangen. Zijn ouders hebben hem hiertegen niet kunnen beschermen en onvoldoende veiligheid kunnen bieden. Aan het begin van de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] nog contact met zijn beide ouders gehad. Na ruim een jaar ontstonden er angstklachten bij [minderjarige] waar grote zorgen om waren en nog zijn. De angstklachten van [minderjarige] manifesteerden zich door middel van extreme nachtmerries waar hij niet uit wakker werd, hij beet zichzelf en werd lichamelijk ziek van stress. Uit het NIFP-onderzoek (2020) is naar voren gekomen dat er bij [minderjarige] sprake is van een posttraumatische-stressstoornis (PTSS). Daarnaast is er in de voorgeschiedenis sprake van ouder-kindrelatieproblemen, verwaarlozing van een kind door ouder, negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen op het kind en opvoeding in afwezigheid van de ouders.
Ouders zijn niet meer in staat de verzorging en opvoeding te dragen
3.4.
De ouders kunnen de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet meer dragen. De moeder is niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Zij is het ermee eens dat [minderjarige] opgroeit bij de pleegouders. [minderjarige] kan ook niet bij zijn vader wonen. Zij hebben elkaar sinds 2020 niet meer gezien. [minderjarige] wil geen contact met zijn vader en hij blijft angstig voor en boos op zijn vader. Hij ervaart veel stress als hij aan zijn vader denkt en hij is bang dat zijn vader wil dat hij weer bij hem komt wonen. De meerdere hulpverleningstrajecten die zijn ingezet hebben niet geleid tot een verbetering van die situatie. Het NIFP heeft behandeling van [minderjarige] geadviseerd ten aanzien van zijn PTSS-klachten voordat de band met vader kan worden hersteld. Hierbij is professionele ondersteuning, behandeling en begeleiding nodig. De hulp voor [minderjarige] is eind 2022 gestart bij het WKZ, maar kon geen doorgang vinden. De vader kon zich namelijk niet verbinden aan de samenwerkingsafspraken, die inhielden dat iedereen het eens is met de plaats waar [minderjarige] opgroeit. [minderjarige] had dat nodig om door te kunnen gaan met de hulpverlening. Op het moment dat er bij [minderjarige] na het eerste deel van de traumatherapie ruimte kwam om interesse in zijn vader te hebben, is de therapie afgesloten omdat de vader in hoger beroep ging tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De therapie bij het WKZ is daarom in februari 2023 afgesloten.
Het opgroeiperspectief ligt in het pleeggezin
3.5.
[minderjarige] woont sinds februari 2019 in dit pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De pleegouders kunnen goed aansluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] is gehecht aan de pleegouders. De rechtbank vindt dat [minderjarige] moet opgroeien in het pleeggezin. [minderjarige] heeft nu duidelijkheid nodig over waar hij zal opgroeien. Volgens de wet betekent dat dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. [minderjarige] ervaart veel stress en angst door de onzekerheid over waar hij mag opgroeien. Hierdoor komt hij onvoldoende toe aan zijn eigen ontwikkeling. [minderjarige] heeft behoefte aan rust en duidelijkheid. Het is voor [minderjarige] daarom belangrijk dat hij weet waar hij kan opgroeien, namelijk in het pleeggezin. Vanuit die rust en duidelijkheid kan er ruimte ontstaan voor behandeling en mogelijk ook voor contactherstel met de vader.
Geen alternatieven mogelijk
3.6.
Soms is het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader nog mogelijk. Dat is hier echter niet het geval. De vader staat niet volledig achter het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. Bovendien is er al vanaf 2020 geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Om dat weer te kunnen opstarten, is het nodig dat er een voogd is die in het belang van [minderjarige] beslissingen kan nemen. Ook vindt de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] als de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing jaarlijks verlengd moeten worden. Dit zorgt bij iedereen voor veel spanning. Bovendien wordt [minderjarige] over twee jaar twaalf jaar oud en zal hij vanaf dat moment uitgenodigd worden om met de kinderrechter te praten. De rechtbank vindt dat te belastend voor hem.
3.7.
Daar komt bij dat de vader gezagsbeslissingen in de weg heeft gestaan. Zo heeft de vader bijvoorbeeld geen toestemming gegeven voor een tandartsbezoek, waardoor [minderjarige] met kiespijn heeft rondgelopen. Ook kon het tweede deel van de traumabehandeling van [minderjarige] niet starten, omdat de vader in hoger beroep ging tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader handelt hiermee niet in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft geen gezagsbeslissingen in de weg gestaan en heeft haar rol als moeder op afstand geaccepteerd. De rechtbank vindt het dan ook positief dat de moeder in het belang van [minderjarige] toch instemt met het verzoek van de Raad om haar gezag te beëindigen, zodat er geen ongelijke positie ontstaat tussen de ouders. Wat wel een zorg is, is dat de moeder onbetrouwbaar is in het contact met [minderjarige] . Hierdoor heeft [minderjarige] zijn moeder een lange tijd niet gezien. Ook wordt gevreesd dat de moeder niet bestand is tegen de druk van de vader, waardoor het nodig is dat ook het gezag van de moeder wordt beëindigd.
Voogdij
3.8.
Nu het gezag van de ouders wordt beëindigd, is de vraag wie de voogdij over [minderjarige] moet uitoefenen. De Raad adviseert om LDHJR met de voogdij over [minderjarige] te belasten. Ten eerste omdat het in deze zaak nodig is om een neutrale partij te belasten met de voogdij, gelet op de ingewikkelde relatie tussen de vader en de pleegouders. Ten tweede omdat de samenwerking met SAVE niet goed verloopt. Er is al een lange tijd geen contact tussen SAVE en de vader, waardoor de hulpverlening geen doorgang kan vinden. De vader heeft geen vertrouwen meer in SAVE, terwijl dit wel nodig is om uiteindelijk te kunnen komen tot contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het belangrijk is dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij over [minderjarige] . Een neutrale persoon zal in het belang van [minderjarige] handelen en niet met conflicterende belangen te maken hebben. De rechtbank is het er ook mee eens dat LDHJR de voogdij moet gaan uitvoeren. De relatie met SAVE is te erg beschadigd. Het is nodig dat een andere instantie de voogdij gaat uitvoeren.
3.9.
Ondanks deze beslissing blijft het belangrijk voor [minderjarige] dat de zijn ouders, voor zover mogelijk, betrokken blijven in zijn leven en dat zij contact met elkaar hebben. Dat is belangrijk voor zijn identiteitsontwikkeling. De rechtbank hoopt dat er door de gezagsbeëindiging uiteindelijk rust ontstaat en dat [minderjarige] uiteindelijk in staat is om weer contact te hebben met zijn vader.
De rechtbank komt dus niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de Raad.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] ;
4.2.
benoemt de LDHJR tot voogd van [minderjarige] ;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen (voorzitter), mr. M.C. Oostendorp en mr. L.A.C. de Vaan, kinderrechters, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).