ECLI:NL:RBMNE:2024:4302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
C/16/573949 / FO RK 24-480
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogdij over een minderjarige

Op 3 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een beschikking uitgesproken waarin het ouderlijk gezag van de ouders over hun dochter, [minderjarige 1], wordt beëindigd. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd. De Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland had op 17 april 2024 een verzoekschrift ingediend om het gezag van de ouders te beëindigen, omdat het kind ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd. De ouders, die getrouwd zijn, hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], die sinds haar geboorte onder toezicht staat van de GI en sinds 30 maart 2021 uit huis is geplaatst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2024 waren de ouders, hun advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de GI aanwezig. De gezinshuisouders, waar [minderjarige 1] verblijft, hebben aangegeven achter het advies van de Raad te staan, maar zijn niet op de zitting verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor [minderjarige 1] te dragen, mede door hun eigen psychische problematiek. De moeder heeft een lichte verstandelijke beperking en verschillende stoornissen, terwijl de vader ook met persoonlijkheidsproblematiek kampt.

De rechtbank concludeert dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat zij niet meer bij haar ouders opgroeit, en dat zij in het gezinshuis goed wordt verzorgd en ontwikkeld. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders blijven betrokken in het leven van [minderjarige 1], en de GI zal de voogdij uitoefenen en het contact met de ouders monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/573949 / FO RK 24-480
Beëindiging van het ouderlijk gezag
Beschikking van 3 juli 2024
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in Utrecht,
over het kind:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. D.M.A. Bahadori-Al Dulaimi,
[de vader], hierna: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. D.M.A. Bahadori-Al Dulaimi,
Gezinshuisouders [gezinshuisouders], hierna: de gezinshuisouders,
wonende in Ermelo,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna: de GI,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft het verzoekschrift van de Raad ontvangen op 17 april 2024.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 13 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de heer [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
De gezinshuisouders hebben wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen, maar zij hebben via een e-mailbericht laten weten dat zij niet op de zitting verschijnen en dat ze achter het advies van de Raad staan.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn getrouwd. Zij hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.2.
[minderjarige 1] staat sinds 30 maart 2021 onder toezicht van de GI. Hierdoor heeft [minderjarige 1] een gezinsvoogd, ook wel een jeugdbeschermer genoemd. De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is na de eerste ondertoezichtstelling telkens verlengd en loopt nu tot 30 september 2024.
2.3.
Sinds 30 maart 2021 is [minderjarige 1] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna telkens verlengd, de laatste keer tot 30 september 2024.
2.4.
[minderjarige 1] verblijft sinds 3 april 2021 in het huidige gezinshuis. Sinds kort woont ook haar pasgeboren zusje [minderjarige 2] in het gezinshuis.
2.5.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de ouders te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. De GI heeft per brief van 16 april 2024 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1] op zich te nemen.
2.6.
De ouders zijn het niet eens met dit verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de ouders over [minderjarige 1] beëindigen en de GI met de voogdij over haar belasten. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij zo beslist.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor het kind ernstig in de ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor dit kind duidelijk moet zijn waar het zal opgroeien. [1]
De ernstige ontwikkelingsbedreiging
3.3.
[minderjarige 1] wordt in haar ontwikkeling ernstig bedreigd. [minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje. Haar ontwikkeling loopt op verschillende gebieden achter op die van haar leeftijdsgenootjes.
[minderjarige 1] kon rond haar tweede verjaardag net lopen en ze begint nu pas een beetje met praten. Ook loopt zij in haar groei achter. Daarnaast is [minderjarige 1] erg vatbaar als het gaat om haar gezondheid. Als [minderjarige 1] ziek is, is haar lichaam alleen maar bezig met herstellen en lijkt haar ontwikkeling te stagneren. [minderjarige 1] heeft hierdoor een verzwaarde opvoedvraag. De opvoeders van [minderjarige 1] moeten hier alert op zijn en moeten hierop kunnen aansluiten. [minderjarige 1] gaat hiervoor ook naar een specialistisch kinderdagverblijf, waar haar ontwikkeling goed gevolgd kan worden en waar [minderjarige 1] specialistische zorg krijgt, zoals logopedie.
Ouders zijn niet meer in staat de verzorging en opvoeding te dragen
3.4.
De ouders kunnen de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] niet dragen. [minderjarige 1] is twee dagen na haar geboorte uit huis geplaatst. De ouders waren toen niet in staat om zelfstandig voor haar te zorgen. Er is destijds nog gekeken naar een moeder-kindhuis (zowel binnen als buiten de regio), maar de moeder-kindhuizen waren niet in staat om de benodigde zorg en begeleiding te bieden. Er was namelijk 24-uurs toezicht en begeleiding nodig. Ook op dit moment kunnen de ouders [minderjarige 1] niet bieden wat zij nodig heeft voor een gezonde en veilige ontwikkeling vanwege hun eigen problematiek. De ouders hebben verschillende vormen van problematiek. De moeder heeft een lichte verstandelijke beperking, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een psychotische stoornis. Daarnaast heeft de moeder last van poetsdwang (een obsessief-compulsieve stoornis). Volgens de moeder is haar poetsdwang afgenomen, maar deze stoornis heeft nog steeds een grote invloed op haar dagelijkse functioneren. De moeder heeft hierdoor intensieve ondersteuning nodig. De samenwerking tussen moeder en de hulpverlening is kwetsbaar. Als moeder het niet eens is met wat de hulpverlening zegt, dreigt zij de samenwerking stop te zetten. De hulpverlening loopt hierdoor op eieren, waarbij zij enerzijds passende zorg voor moeder willen inzetten en anderzijds de werkrelatie met haar willen behouden. Pro Persona onderzoekt of een bewindvoerder/mentor of een curator verzocht dient te worden. De vader kampt ook met persoonlijkheidsproblematiek. Hij verzamelt excessief (hoarding) en heeft een waanstoornis. Hoewel de ouders stellen dat ze een ontwikkeling hebben doorgemaakt en de Raad volgens hen enkel is uitgegaan van informatie uit verouderde onderzoeken, ziet de rechtbank dat er nog steeds sprake is van dezelfde psychische problematiek. Beide ouders hebben als gevolg van hun problematiek nog steeds veel ondersteuning van de hulpverlening nodig om hun eigen leven vorm te geven en voor zichzelf te zorgen. Daarnaast hebben de ouders geen tot weinig probleembesef of -inzicht. Zij kunnen hierdoor onvoldoende aansluiten bij wat [minderjarige 1] van hun nodig heeft. Dit is geen onwil maar onmacht, want de rechtbank ziet dat de ouders veel van [minderjarige 1] en hun andere twee kinderen houden.
Het opgroeiperspectief ligt in het gezinshuis
3.5.
Voor de rechtbank is het duidelijk dat [minderjarige 1] niet meer bij de ouders zal kunnen opgroeien en de rechtbank vindt het belangrijk dat dit ook voor de ouders, de gezinshuishouders en voor [minderjarige 1] duidelijk is. Volgens de wet betekent dat dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] is verstreken. Sinds de geboorte woont [minderjarige 1] al bij de huidige gezinshuisouders. [minderjarige 1] ontwikkelt zich daar goed. Het gezinshuis kan goed aansluiten bij wat [minderjarige 1] nodig heeft. De rechtbank vindt dat [minderjarige 1] moet opgroeien in het gezinshuis. Zij is goed aan de gezinshuisouders gehecht. De rechtbank vindt het positief dat de ouders goed contact hebben met de gezinshuisouders. De ouders zijn tevreden met de gezinshuisouders en vinden dat zij goed voor [minderjarige 1] (en haar zusje [minderjarige 2] ) zorgen. Dat is heel belangrijk voor [minderjarige 1] .
Geen alternatieven mogelijk
3.6.
Een gezagsbeëindiging is een zeer ingrijpende maatregel, die een inmenging in het gezinsleven van ouder en kind met zich brengt. Er kunnen echter redenen zijn om het gezag niet te beëindigen, ondanks dat aan de wettelijke grondslag daarvoor is voldaan. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de maatstaf van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor gezagsbeëindiging anders is dan die van artikel 1:266 BW. Volgens dit artikel 8 moet een zorgvuldige afweging van de belangen van de ouders en de belangen van het kind worden gemaakt en moet de rechtbank onderzoeken of het doel van de maatregel met een lichtere maatregel bereikt kan worden. Bij een lichtere maatregel kan gedacht worden aan het voortzetten van de huidige situatie in het vrijwillige kader of het voorzetten van het gedwongen kader via een ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.7.
De rechtbank vindt het niet in het belang om de huidige situatie, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing steeds verlengd moeten worden, door te laten lopen. Iedere verlengingszitting is belastend en zorgt voor spanning en onzekerheid. [minderjarige 1] is pas drie jaar oud, dat zou betekenen dat de maatregelen nog ongeveer vijftien jaar verlengd zouden moeten worden. Dat vindt de rechtbank niet wenselijk.
3.8.
Daar komt bij dat gezagsbeslissingen voor [minderjarige 1] moeilijk genomen kunnen worden. Het kost veel tijd voordat de ouders toestemming geven voor zaken die geregeld moeten worden voor [minderjarige 1] . Volgens de GI heeft het maanden geduurd voordat de aanvraag van een ID-kaart voor [minderjarige 1] gedaan kon worden. Ook duurde het langer dan gewenst voordat [minderjarige 1] de buisjes die zij nodig had kon krijgen. Volgens de GI ligt het eraan dat het de ouders niet lukt om snel en adequaat te handelen. Soms moeten er snel beslissingen genomen worden, en het lukt de ouders niet om dat te doen. Dat vindt de rechtbank niet in het belang van [minderjarige 1] .
3.9.
De rechtbank begrijpt dat dit een moeilijke en heftige beslissing is voor de moeder. Maar deze beslissing verandert niet dat het voor [minderjarige 1] belangrijk is om contact te hebben met haar ouders. Zij blijven immers altijd de ouders van [minderjarige 1] . De familieband tussen de ouders en [minderjarige 1] zal door de gezagsbeëindiging niet doorbroken worden. Integendeel, het is juist heel belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] dat de ouders betrokken blijven in haar leven. De GI zal ook na de gezagsbeëindiging steeds blijven monitoren welke mogelijkheden er zijn in de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders.
Voogdij
3.10.
Nu het gezag van de ouders wordt beëindigd, is de vraag wie de voogdij over het [minderjarige 1] moet uitoefenen. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over [minderjarige 1] te belasten. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat het belangrijk is dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij over [minderjarige 1] . Een neutrale persoon zal in het belang van [minderjarige 1] handelen en niet met conflicterende belangen te maken hebben. De GI kan erop toezien dat [minderjarige 1] zich positief blijft ontwikkelen in het gezinshuis en kan het contact met de ouders onderhouden. Ook kan de GI zo nodig een brugfunctie vervullen tussen de ouders en de gezinshuisouders.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] ;
4.2.
benoemt de GI tot voogd van [minderjarige 1] ;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. L.A.C. de Vaan (voorzitter), mr. E.A.A. van Kalveen en mr. M.C. Oostendorp, kinderrechters, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
AFSCHRIFT
Voor eensluidend afschrift.
De griffier van de rechtbank.
3 juli 2024

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW).