Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, afdeling familierecht, te Lelystad uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel. De officier van justitie had op 25 maart 2024 een verzoek ingediend om de op 23 maart 2024 opgelegde crisismaatregel te verlengen, welke was genomen op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, geboren in 1961 in Suriname, verblijft in een GGZ-instelling en heeft aangegeven niet aanwezig te willen zijn bij de zitting. De rechtbank heeft de betrokkene in haar kamer gesproken, waar zij aangaf dat zij de instelling wil verlaten en geen medicatie wil gebruiken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2024 zijn de advocaat van de betrokkene, mr. J.D. van der Heijden, en een psychiater gehoord. De psychiater heeft verklaard dat de toestand van de betrokkene verslechterd is en dat er sprake is van een manisch psychotische ontregeling. De psychiater heeft de noodzaak van de voortzetting van de crisismaatregel onderbouwd, met het oog op het toedienen van medicatie en het voorkomen van decompensatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, wat de spoed van de maatregel rechtvaardigt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevraagde vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn en dat er geen minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend voor een periode van drie weken, tot en met 17 april 2024. De beschikking is mondeling gegeven door rechter L.P. de Haas en is in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.