De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de LOVS-oriëntatiepunten).
Verdachte wordt weliswaar veroordeeld voor het witwassen van een geldbedrag van ruim
€ 85.000, maar het benadelingsbedrag (voor de Belastingdienst) is lager nu slechts over een deel van die verzwegen omzet daadwerkelijk belasting diende te worden afgedragen. De rechtbank gaat daarom uit van het LOVS-oriëntatiepunt voor het witwassen van een bedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,-, zijnde een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden, of een daarmee corresponderende taakstraf.
De rechtbank acht een gevangenisstraf een te zware sanctie, vanwege de aard van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Dan zou, volgens de oriëntatiepunten, een taakstraf tussen de 160 uur (overeenkomstig 60 dagen gevangenisstraf) en de maximale 240 uur op zijn plaats zijn. De rechtbank zal echter een lagere als straf opleggen dan de LOVS-oriëntatiepunten indiceren, en overweegt daartoe het volgende.
Het misdrijf waarvan het witgewassen geldbedrag afkomstig is betreft een fiscaal delict dat, op zichzelf bezien, doorgaans door middel van een geldboete kan worden afgedaan. Dat dit in deze zaak niet is gebeurd is begrijpelijk, nu de zaak van verdachte onderdeel uitmaakte van een groter onderzoek naar beroepsmatige hennepteelt en harddrugshandel.
Ten gunste van verdachte weegt dat zij inmiddels een correctieaangifte bij de Belastingdienst heeft gedaan en daarmee het nadeel dat zij heeft veroorzaakt heeft rechtgezet. De rechtbank weegt verder in strafverminderende zin mee dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting duidelijk is geworden dat verdachte door de voorlopige hechtenis in deze zaak, die zij in beperkingen doorbracht, hard is geraakt.
Omdat de rechtbank, net als de reclassering, het recidivegevaar klein acht, zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande een taakstraf voor de duur van 100 uur passend. Echter, bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Verdachte is op 6 oktober 2020 in verzekering gesteld. De redelijke termijn is dus met meer dan 21 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. De rechtbank zal de straf daarom matigen.