4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat het volgende is gebeurd. Op 13 november 2020 rond 10.45 uur wordt de politie verzocht om naar De Woerd in Driebergen Rijsenburg te gaan. Twee mannen hebben de politie ingeschakeld, omdat zij op die plek een dame aantroffen die erg overstuur was. Zij verklaarde dat zij verkracht was door een jongen op de [adres] te [woonplaats] . Verder gaf deze vrouw bij de politie aan dat zij eerder aangifte heeft gedaan wegens diefstal tegen de broer van de persoon door wie ze aangerand zou zijn (hierna: verdachte). Aangeefster verklaarde dat zij naar de woning van verdachte zou zijn gegaan, omdat verdachte bewijsmateriaal zou hebben over de diefstal die zijn broer zou hebben gepleegd. Zij zouden samen naar de slaapkamer van verdachte zijn gegaan alwaar verdachte haar beelden zou hebben laten zien op zijn telefoon. Eerst zou verdachte gevraagd hebben of hij aangeefster mocht masseren, waar aangeefster mee had ingestemd. Later wilde hij haar ook op andere plekken aanraken, hetgeen zij niet wilde. Verdachte zou haar keel hebben dichtgeknepen en haar tegen haar wil hebben getongzoend. Daarnaast zou hij gedreigd hebben om aangeefster te verkrachten.
Verdachte heeft de feiten ontkend en stelt dat hij aangeefster nooit heeft gezien.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt op basis van onderstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft aangerand (feit 1) en haar heeft bedreigd met verkrachting (feit 2).
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de volgende wettige bewijsmiddelen gebruikt:
De aangeefster heeft het volgende verklaard:
Op 13 november 2020 tussen 09.00 en 11.00 uur was ik op de zolderkamer van verdachte aan de [adres] in [woonplaats] .
Hij wilde mij zoenen. Hij kwam met zijn hoofd naar mij toe. Ik ben naar links gegaan met mijn hoofd om aan te geven dat ik dat niet wilde. Ik heb het ook met mijn hand afgehouden. Hij ging met zijn hoofd naar mijn nek en gaf mij daar kusjes. Hij wilde doorzetten. Ik bleef afweren. Hij is toen op mij gaan zitten.Hij pakte mij bij mijn schouders en mijn keel. Ik kreeg moeilijk adem. Hij had zijn benen zo strak tegen mij aan dat ik niet weg kon en niet kon bewegen. Hij zei: “we gaan nu seks hebben en je gaat meewerken of we gaan het tegen je zin in doen, anders ga je pijn krijgen”. Ik wilde weg komen, maar dat lukte niet. Ik vroeg wat ik moest doen om weg te mogen. Hij wilde dat ik met hem ging zoenen, maar dat wilde ik niet. Hij bracht zijn hoofd naar mij toe. Ik heb toen met hem gezoend, maar ik wilde dat niet. Ik vond het ranzig. Ik stopte na 5 seconden. Hij pakte mijn hoofd en zei: “we gaan wel verder zoenen of we hebben nu echt seks met elkaar”. We hebben toen weer gezoend, terwijl hij op mij zat.Ik deed mee, omdat hij had gezegd dat ik naar huis mocht daarna.Na ongeveer 30 seconden was het klaar en toen pakte hij mijn hoofd en zei: “nu ga jij mij pijpen”. Hij bracht mijn hoofd naar zijn lichaam.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt:
Datum: 13 november 2020
Omstandigheden: door slachtoffer is haar spijkerbroek waar vermoedelijk sporen aan zitten overgedragen aan de politie
Goednummer: PL0900-2020369754-2732850
Eigenaar: [slachtoffer] .
Uit het forensisch DNA-onderzoek, blijkt het volgende:
De resultaten van het onderzoek naar de bemonstering van de binnenzijde van de achterzijde van de broekrand zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 (de bemonstering bevat DNA van onbekende vrouw […] en verdachte [verdachte] ) dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering bevat DNA van onbekende vrouw […] en één onbekende, niet verwante persoon) juist is.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Door de raadsman is aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is. Het is volgens de verdediging niet geloofwaardig dat verdachte in zijn eigen huis zou afspreken als de vriendin van zijn broer ook aanwezig is in het huis. Ook vindt de verdediging het niet geloofwaardig dat aangeefster, na het conflict met de broer van verdachte, zou afspreken in deze woning. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Zij is van oordeel dat de verklaring van aangeefster als betrouwbaar kan worden bestempeld, omdat de verklaring bestaat uit een logisch en coherent verhaal. De verklaring is nauwkeurig, concreet en gedetailleerd. Zowel ten aanzien van de handelingen die zouden hebben plaatsgevonden (tonen van de video, masseren, aanraken en zoenen) als de omstandigheden waaronder die handelingen zou hebben plaatsgevonden (op de zolderkamer van verdachte) zijn de verklaringen van aangeefster concreet. Ook heeft aangeefster consistent verklaard. Aangeefster heeft meerdere keren aan verschillende personen duidelijk aangegeven wat er wel, maar ook wat er niet was gebeurd. Zij legt eenzelfde verklaring af ter plaatse, in het informatieve gesprek op 16 november 2020, in haar aangifte van 3 december 2020 en in het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 30 mei 2023. Haar verklaring wordt eveneens ondersteund door andere vastgestelde gegevens in het dossier. De informatie komt onder meer overeen met hetgeen verdachte heeft verklaard, namelijk dat zij eerder contact hebben gehad via Snapchat, dat de slaapkamer van verdachte zich bevindt op zolder en dat er destijds één andere persoon aanwezig was in het huis. Ook wordt haar verklaring ondersteund door de waarnemingen van verbalisanten – die zijn ingeschakeld door willekeurige voorbijgangers – die hebben gezien dat aangeefster kort na het tenlastegelegde overstuur wordt aangetroffen in de buurt van de woning van verdachte. Eveneens zijn deze emoties waargenomen door getuige [getuige] , de persoon die aangeefster kort na het tenlastegelegde heeft opgebeld. Daarenboven wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door het forensisch DNA-onderzoek.
Wettig en overtuigend bewijs
Het aantreffen van dit DNA profiel is extreem veel waarschijnlijker wanneer kort gezegd –– verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van een deel van het celmateriaal op de broek. Op basis van deze bevindingen uit het DNA-onderzoek in combinatie met de verklaring van aangeefster kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de aanranding en de bedreiging heeft gepleegd. Verdachte heeft een alternatief scenario’s naar voren gebracht, maar de rechtbank vindt dat scenario niet aannemelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Alternatieve scenario
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij aangeefster nog nooit heeft ontmoet en dat zijn DNA ofwel door secundaire overdracht op de broek van aangeefster terecht moet zijn gekomen of dat het DNA aan een aan verdachte verwant persoon in de mannelijke lijn toebehoort. De sterke bewijskracht die wordt toegekend door deskundigen aan het DNA-bewijs, is volgens de verdediging in ieder geval onterecht. De verdediging heeft de suggestie opgeworpen dat het DNA afkomstig is van het broertje van verdachte, [A] , of dat aangeefster op enig moment in de woning van [A] op de bank heeft gezeten waar ook verdachte destijds woonde. In dit verband is relevant dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat aangeefster en zijn broer [A] vóór 13 november 2020 al lange tijd geen contact meer hadden, omdat zij verwikkeld waren in een strafzaak. Zij is, toen het contact met [A] werd verbroken, niet meer in de woning geweest.
Verdachtes DNA is aangetroffen aan de binnenzijde van de broeksband van de broek die aangeefster op de dag van de aanranding droeg. De rechtbank is van oordeel dat dit, in combinatie met de verklaring van aangeefster dat verdachte in haar broek probeerde te komen met zijn hand, een daderspoor betreft. Hoewel niet alleen verdachtes DNA is aangetroffen in het spoor – er is immers sprake van een mengprofiel – gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zelf zijn DNA heeft achtergelaten. Dit past bij direct contact met de broek, zoals aangeefster heeft verklaard.
Dat het DNA van verdachte door middel van secundaire overdracht, op het plaats delict terecht is gekomen is in theorie denkbaar, maar in onderhavig geval op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Hetzelfde geldt voor het scenario dat het DNA in werkelijkheid is van de broer van verdachte, [A] , of een ander mannelijk familielid. Er is namelijk geen concreet scenario geschetst waarin sprake is van secundaire overdracht of overdracht door een mannelijk familielid, zodat dit voor de rechtbank op geen enkele wijze valt te verifiëren. Daar komt bij dat de vindbaarheid van DNA in het algemeen vermindert naarmate de tijd verstrijkt en met iedere handeling die wordt verricht. Uit de verklaring van verdachte volgt dat aangeefster [A] al langere tijd niet heeft gezien en ook al langere tijd niet in de woning van verdachte is geweest. Een broek is een kledingstuk dat wordt gedragen, aan en uit wordt getrokken en wordt gewassen. Dat na die geruime tijd, na al die handelingen, nota bene aan de binnenkant van de broeksband DNA van verdachte door een ander of door secundaire overdracht is achtergelaten vindt de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.