ECLI:NL:RBZWB:2023:3717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
02-254408-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met taakstraf

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van het slachtoffer, [slachtoffer01], tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar aan te raken bij haar rug, billen en borsten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging, onder andere door de consistente verklaring van het slachtoffer en steunbewijs van getuigen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen, die gekwalificeerd werden als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 70 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer01], ter hoogte van € 752,77, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad.

De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele delicten en de impact daarvan op slachtoffers, evenals de noodzaak voor een passende straf die recht doet aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-254408-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1992, te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. Y.H.M. van Mierlo, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door haar aan te raken bij rug, billen en borsten en te knijpen in borsten en billen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De verklaring van [slachtoffer01] is betrouwbaar en er is sprake van steunbewijs. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer01] in ieder geval een klap op de billen heeft gegeven. Dit is op zichzelf al grensoverschrijdend seksueel gedrag. Verder steunbewijs bestaat uit de verklaringen van getuigen [getuige01] en [getuige02] die hebben verklaard dat [slachtoffer01] erg emotioneel was. Verdachte heeft zich volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan het aanraken van, wrijven over en knijpen in de billen en borsten van [slachtoffer01] . De hiervoor genoemde gedragingen zijn handelingen van seksuele aard. Door dit onverhoeds te doen tegen de wil van [slachtoffer01] in, is er sprake van schending van de sociaal-ethische norm. Er is dus voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het feit. Een klap tegen de billen is gelet op de omstandigheden en verdachtes bedoeling geen ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er is geen opzet op de dwang om de ontuchtige handelingen te ondergaan. Buiten de klap tegen de billen heeft verdachte de overige handelingen ontkend. Er is onvoldoende bewijs voor het knijpen in billen en borsten en wrijven over de rug op of onder de kleding. De verklaringen van [slachtoffer01] bevatten op meerdere essentiële onderdelen aanmerkelijke tegenstrijdigheden. De verklaringen van getuigen [getuige01] en [getuige02] komen uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer01] . Die verklaringen kunnen dan ook niet worden gebruikt als steunbewijs. Behalve [slachtoffer01] en verdachte waren er geen mensen in de woning aanwezig. Er wordt dan ook niet voldaan aan het bewijsminimum. Er dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Verdachte was op 5 juni 2022 met zijn collega’s [getuige02] en [getuige01] bij het zomercarnaval in Prinsenbeek. [slachtoffer01] , de vriendin van [getuige02] , was ook aanwezig.
Verdachte woonde vlakbij de plek waar zij naar de optocht aan het kijken waren en [slachtoffer01] is tweemaal met verdachte naar zijn woning gegaan om naar het toilet te gaan. De eerste keer zijn ze ongeveer 15 minuten weggebleven en de tweede keer bleven zij aanmerkelijk langer weg. Op een zeker moment voegden verdachte en [slachtoffer01] zich weer bij [getuige02] en [getuige01] . Na een kwartier vertelde [slachtoffer01] tegen [getuige02] dat zij door verdachte bij haar borsten en haar billen was aangeraakt. Ze begon te huilen en was paniekerig.
[slachtoffer01] heeft verklaard dat zij de tweede keer dat zij met verdachte meeging, op de bank was gaan zitten en dat verdachte naast haar ging zitten en dat hij over haar kleding over haar rug wreef. Zij ging op een zeker moment bij de parkietjes in de woning kijken. Verdachte kwam toen bij haar staan en wreef haar onder haar shirt over haar rug. Verder kneep hij in en wreef hij over haar borsten en billen. Dit deed hij over haar kleding heen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de bank zijn arm om haar schouder heeft gedaan en dat hij eenmalig, terwijl [slachtoffer01] bij de parkietjes en schildpadden stond, een klap op haar billen heeft gegeven. De overige handelingen heeft hij ontkend.
Juridisch kader:
Aan de rechtbank ligt in de eerste plaats de vraag voor of verdachte de genoemde handelingen heeft gepleegd. In de tweede plaats dient te worden vastgesteld of deze handelingen als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 Sr te kwalificeren zijn, waarbij van belang is dat er sprake moet zijn van een handeling van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm.
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring dient er dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangeefster. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaring(en) van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer01]
heeft consistent en consequent verklaard over wat er gebeurd is. Tijdens de voorbereiding van het studioverhoor en het studioverhoor heeft zij consistent verklaard dat ze twee keer is mee gegaan naar zijn appartement en dat ze de tweede keer langer in zijn appartement heeft verbleven. Ook over de volgorde van handelingen heeft zij consistent verklaard. Zij heeft verklaard dat hij eerst op haar rug wreef, en later aan de borsten en billen zat door over de borsten en billen te wrijven en daarin te knijpen over haar kleding heen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer01] dan ook betrouwbaar.
De verklaringen van [slachtoffer01] komen overeen met de aangifte van [getuige02] die hij namens [slachtoffer01] heeft gedaan. [getuige02] put daarbij weliswaar uit hetgeen hij van [slachtoffer01] heeft gehoord, maar de verklaringen komen in belangrijke mate overeen.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer01] dan ook betrouwbaar.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer01] . De rechtbank stelt vast dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om de handelingen te plegen omdat [slachtoffer01] bij hem in zijn woning was. De rechtbank ziet ook steunbewijs in de emotionele toestand van [slachtoffer01] toen zij zich weer bij [getuige02] en [getuige01] voegde. Ze was volgens hun verklaringen angstig en overstuur. Ten slotte ziet de rechtbank steunbewijs in de klap op de billen die verdachte volgens zijn eigen verklaring heeft gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer01] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen, in de zin dat verdachte onverhoeds de rug, borsten en billen van [slachtoffer01] heeft aangeraakt en hij ook over haar borsten en billen heeft gewreven en daarin heeft geknepen..
Dit handelen kan gekwalificeerd worden als ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 Sr. Immers, het aanraken van, wrijven over en knijpen in billen en borsten en het aanraken van haar rug boven en onder haar kleding, zijn handelingen van seksuele strekking die in strijd zijn met de thans geldende sociaal-ethische norm. Het tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 5 juni 2022 te Prinsenbeek, gemeente Breda,
door een feitelijkheid,
[slachtoffer01]
heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
door
- haar onverhoeds bij haar rug, billen en borsten aan te raken,
- haar, over de blote rug, de borsten en de billen te
wrijven en
- in haar borsten en billen te knijpen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 70 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 35 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraak, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat bij een bewezenverklaring een geheel voorwaardelijke straf passend is, gelet op het blanco strafblad van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en het ingeschatte lage recidiverisico.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van [slachtoffer01] door haar onverhoeds bij de blote rug, billen en borsten aan te raken en over de borsten en billen te wrijven en te knijpen.
Door het plegen van dit feit heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer01] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat aanranding langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. [slachtoffer01] heeft op zitting weergegeven wat voor invloed het feit op haar heeft gehad, namelijk onder meer dat ze geen vertrouwen meer heeft in onbekende mannen en dat ze hulp heeft gehad van een psycholoog.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn blanco strafblad.
De door de officier van justitie geëiste taakstraf acht de rechtbank passend en de rechtbank zal dan ook aan verdachte een taakstraf van 70 uren opleggen, bij niet uitvoeren te vervangen door 35 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de officier van justitie is geëist, ook een voorwaardelijke straf op te leggen. Immers, verdachte heeft een blanco strafblad en het risico op herhaling is volgens de reclassering laag.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 1.502,77, waarvan € 2,77 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 752,77, waarvan € 2,77 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,= billijk.
Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 70 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
35 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]van
€ 752,77,waarvan € 2,77 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
, € 752,77te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
15 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Kemper, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr.
H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.