In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2024 het verzoek tot wraking van de rechter, mr. D.C.P.M. Straver, ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die stelde dat er sprake was van partijdigheid van de rechter. De verzoeker had zijn bezwaren geuit over de houding en toon van de rechter tijdens de behandeling van de zaak, en meende dat de rechter hem op een bepaalde manier had toegesproken. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat uit het proces-verbaal van de zitting op 29 mei 2024 geen aanwijzingen blijken voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De rechter had in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat haar houding niet als vooringenomen kon worden opgevat en dat de wraking op een ongepast moment was ingediend, namelijk terwijl zij de basis van het geschil aan het uitleggen was.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling benadrukt dat de rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel vaststaat. De verzoeker had zijn wrakingsgronden op 26 juni 2024 schriftelijk nader toegelicht, maar deze toelichting werd als te laat ingediend beschouwd, waardoor deze niet kon worden meegenomen in de beoordeling. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de nieuwe wrakingsgronden niet konden worden meegenomen in de procedure. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure van de verzoeker met het bijbehorende zaaknummer opgedragen om voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond voor de schorsing.