ECLI:NL:RBMNE:2024:4144

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
11081286 \ UE VERZ 24-117
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van arbeidsovereenkomst na beëindiging met toestemming van UWV

In deze zaak verzoekt [eiser] om herstel van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] na de beëindiging van zijn dienstverband per 29 februari 2024, welke beëindiging door het UWV was goedgekeurd. [eiser] stelt dat de toestemming van het UWV onterecht is verleend en vraagt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te herstellen en het salaris door te betalen vanaf de datum van beëindiging. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juni 2024, waarbij zowel [eiser] als zijn gemachtigde mr. M. Tas, alsook vertegenwoordigers van [gedaagde] aanwezig waren.

De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet voldoende heeft aangetoond dat hij op het moment van de opzegging arbeidsongeschikt was, en dat er geen sprake was van een opzegverbod bij ziekte. Daarnaast wordt het standpunt van [eiser] dat het afspiegelingsbeginsel niet correct is toegepast, verworpen. De kantonrechter concludeert dat de functies van [eiser] en de functies die hij noemt niet uitwisselbaar zijn, en dat [gedaagde] voldoende inspanningen heeft geleverd voor herplaatsing. De verzoeken van [eiser] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11081286 UE VERZ 24-117 AP/1183
Beschikking van 15 juli 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Tas,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.B.M. Zuidgeest.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [eiser] , opgesteld door [eiser] , ter griffie ingekomen op 30 april 2024;
  • het verweerschrift van [gedaagde] ;
  • toelichting op het verzoekschrift van mr. Tas;
  • de producties van [gedaagde] , overgelegd tijdens de mondelinge behandeling;
  • de pleitnotities van partijen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op maandag 17 juni 2024. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de heer [eiser] met zijn echtgenote en dochter en zijn advocaat mr. Tas. Namens [gedaagde] is de heer [A] (algemeen directeur) verschenen, met de advocaat van [gedaagde] , mr. Zuigeest. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] was (laatstelijk) sinds september 2009 in dienst bij [gedaagde] in de functie van [functienaam] . [gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] per 29 februari 2024 opgezegd, nadat zij daarvoor toestemming had gekregen van het UWV. [eiser] heeft in de procedure bij het UWV verweer gevoerd tegen dat verzoek en is daarbij bijgestaan door een juridisch gemachtigde van het FNV. [eiser] stelt in deze procedure dat de toestemming van het UWV onterecht is gegeven. [eiser] vraagt de kantonrechter daarom om de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te herstellen en [gedaagde] te veroordelen het salaris door te betalen vanaf het moment dat de beëindiging heeft plaatsgevonden.

3.De beoordeling

3.1.
De verzoeken van [eiser] worden afgewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
3.2.
Een werknemer kan als de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV is beëindigd binnen twee maanden na het einde van dat dienstverband een verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst indienen bij de kantonrechter [1] . [eiser] heeft dat verzoek op tijd gedaan en daarom kan deze zaak door de kantonrechter worden behandeld. [eiser] heeft een aantal argumenten aangevoerd waarom hij vindt dat de toestemming door het UWV onterecht is gegeven. Die argumenten worden hieronder besproken.
Opzegverbod bij ziekte
3.3.
De wet bepaalt [2] dat een werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid twee jaar heeft geduurd of als de eerste ziektedag is opgetreden nádat een verzoek om toestemming door het UWV is ontvangen.
3.4.
Dat [eiser] op dit moment arbeidsongeschikt is staat niet ter discussie. Het gaat om de vraag of hij dat was vóór indiening van het verzoek door [gedaagde] bij het UWV. Omdat [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij op dat moment ziek was en daarom de toestemming niet had mogen worden verleend, ligt het op zijn weg om dat te bewijzen. De kantonrechter vindt dat hij dat niet genoeg heeft gedaan. Om te beginnen zit er bij de stukken geen verklaring van een medische deskundige dat [eiser] ziek was op het moment van de indiening van het verzoek door [gedaagde] bij het UWV. In het verslag van de Arbodienst staat dat [eiser] per 20 oktober 2023 volledig hersteld is gemeld en dat [eiser] daarmee heeft ingestemd.
3.5.
In het verzoekschrift (althans de toelichting daarop) stelt [eiser] verder dat hij na het gesprek met de bedrijfsarts in oktober 2023 helemaal niet meer heeft gewerkt, maar [gedaagde] heeft dat weerlegd door urenstaten en opgenomen vakantiedagen over te leggen. Daaruit blijkt dat [eiser] met ingang van de week van 11 september 2023 uren heeft opgebouwd en, met uitzondering van een paar opgenomen vakantiedagen, sinds oktober weer fulltime aan het werk was tot en met 12 december 2023. [eiser] heeft dat niet betwist. Verder valt op dat de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] bij brief van 15 december 2023 namens [eiser] nadrukkelijk heeft aangegeven: “Anders dan het verweerformulier aangeeft is er geen sprake van een opzegverbod tijdens ziekte”. Dit betekent niet dat daarop niet teruggekomen kan worden, maar onder de hiervoor weergegeven omstandigheden had van [eiser] een beter onderbouwd standpunt over zijn doorlopende arbeidsongeschiktheid verwacht mogen worden, bijvoorbeeld met een deskundigenoordeel van het UWV.
3.6.
De kantonrechter gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat geen sprake was van een opzegverbod bij ziekte dat aan het verlenen van de toestemming door het UWV in de weg stond.
Het afspiegelingsbeginsel is niet juist toegepast
3.7.
[eiser] stelt ook dat het afspiegelingsbeginsel niet goed is toegepast. Op grond van de Ontslagregeling [3] moet de werkgever wanneer hij een verzoek doet bij het UWV rekening houden met alle uitwisselbare functies. Een functie geldt als uitwisselbaar indien de functies vergelijkbaar zijn voor zover het betreft de inhoud van de functie, de voor de functie vereiste kennis, vaardigheden en competenties, de tijdelijke of structurele aard van de functie en het niveau van de functie en daarbij behorende beloning. Volgens [eiser] zijn ten onrechte de functies van [functienamen] niet uitwisselbaar geacht met zijn functie: [functienaam] .
3.8.
[eiser] stelt dat die functies gemeenschappelijke vaardigheden en kennis vragen en gemeenschappelijke kennis over materialen, lasprocedures en veiligheidsvoorschriften en dat de technische vereisten gelijk zijn, omdat beide functies zich bezig houden met het aan elkaar lassen van metalen. Daarnaast geeft [eiser] aan dat hij, met de nodige training en begeleiding, ‘waarschijnlijk’ ook succesvol zou zijn in het lassen van onderdelen of bladen en dat er dus sprake is van overdraagbaarheid. Tot slot heeft hij aangegeven dat hij ooit bij [gedaagde] is begonnen als lasser bladen/onderdelen, voordat hij overging naar ketelbouw.
3.9.
[gedaagde] weerspreekt de standpunten van [eiser] . Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling aan de hand van foto’s uitgelegd dat in de ketelbouw veel grover gelast wordt dan bij onderdelen of bladen. Het afwerkingsniveau bij die laatste ligt veel hoger, en bij bladen zijn ook te lassen onderdelen veel dunner, wat bepaalde vaardigheden vereist. Lassers binnen de Onderdelen- en Bladenlasserij dienen daarom naast het basisdiploma TIG-2 ook te beschikken over diploma’s of aantoonbare affiniteit met betrekking tot vaardigheid in slijp-, suhner- en poetswerkzaamheden, basis plaatwerker recht vlak en ervaring als constructiebankwerker. Voor die specifieke vereisten is ook specialistische kennis vereist en geldt ook een hoger salaris. [gedaagde] trekt de vergelijking tussen een huisschilder en een kunstschilder. Beiden werken met kwasten en verf maar de techniek verschilt totaal. Dat van uitwisselbaarheid geen sprake is blijkt volgens [gedaagde] ook uit het feit dat zij binnen haar bedrijfsvoering bij tekort aan lassers door vakantie of ziekte nooit een lasser van een andere afdeling inzet, omdat die niet over de juiste kennis en vaardigheden beschikken. [gedaagde] heeft de functiebeschrijvingen overgelegd, die het door hen geschetste beeld ondersteunen. Verder heeft [gedaagde] uitgelegd dat zij binnen haar onderneming wel een traject kent waarin een werknemer doorgroeit, zij noemt die het loopbaanpadenproject, maar dat een dergelijke overstap in het geval van [eiser] een aanzienlijk tijdsbestek van 11 maanden zou innemen. In dat geval kan niet worden gesproken van uitwisselbaar.
3.10.
De kantonrechter stelt voorop dat het gaat om de vraag of de functies uitwisselbaar zijn, niet of een werknemer op basis van persoonlijke kenmerken geschikt zou kunnen zijn of worden om de andere functie uit te oefenen. Verder stelt de kantonrechter vast dat [eiser] tijdens de mondelinge behandeling zijn standpunt in die zin heeft aangepast dat hij de met onderdelen en bladen betrekking hebbende werkzaamheden nooit voor [gedaagde] heeft uitgevoerd, maar voor een ander bedrijf. In welke mate dat vergelijkbaar werk is met het fijne laswerk bij [gedaagde] is niet duidelijk geworden. Verder heeft [eiser] erkend dat op de afdeling Onderdelen en Bladen met andere onderdelen en gereedschap wordt gewerkt. Het had op de weg van [eiser] gelegen om dan uit te leggen waarom de argumenten van [gedaagde] niet kloppen, maar dat heeft hij niet, of in ieder geval onvoldoende gedaan. De door [gedaagde] besproken verschillen duiden op niet-uitwisselbare functies. De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde] afdoende heeft aangetoond dat er geen sprake is van uitwisselbaarheid met de door [eiser] genoemde functies..
Herplaatsing
3.11.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] onvoldoende heeft gedaan hem te herplaatsen, althans, dat er herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar waren die onbenut zijn gebleven. Aan de ene kant stelt hij dat er passende vacatures waren die [gedaagde] hem niet wilde laten doen, aan de andere kant stelt hij dat [gedaagde] ten onrechte alleen heeft gekeken binnen de eigen vestiging, en niet bij de andere filialen zoals dat van [bedrijf 1] .
3.12.
Op het moment van de aanvraag had [gedaagde] vacatures voor de functies Assembleur, Servicemonteur en Operator. De functie van Operator is door [eiser] afgewezen, omdat hij dan minder zou gaan verdienen. [gedaagde] heeft met betrekking tot de andere twee functies aangegeven dat in deze functies geen laswerk verricht wordt en bovendien een MBO 3 diploma Eerste Monteur Mechatronica (of soortgelijk) vereist is. Dit is een twee tot driejarige opleiding. [eiser] beschikt daar niet over. Voor de functies is kennis nodig met betrekking tot elektro en besturingstechniek, inzicht in aandrijfsystemen en ICT, elektronica meetapparatuur, montage technieken, PLC techniek, gastechniek en elektrische schema’s nodig. De tijd die gemoeid zou zijn met de opleiding van [eiser] is langer dan de herplaatsingstermijn. Bovendien zijn de functies fysiek zwaarder, doordat monteurs meer onderweg zijn en zich in bochten moeten wringen om overal bij te kunnen. De fysieke beperkingen van [eiser] maken dat deze functie voor hem volgens [gedaagde] ongeschikt zijn.
3.13.
Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] ook buiten haar eigen vestigingen om vacatures had moeten zoeken. [gedaagde] voert verschillende merken, zoals [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . [gedaagde] heeft wel een gesprek voorgesteld bij [bedrijf 1] , maar heeft dit bij het UWV, volgens [eiser] ten onrechte, gepresenteerd als ‘externe werkgever’.
3.14.
De kantonrechter constateert ook hier dat [gedaagde] vrij uitgebreid heeft uitgelegd waarom de functies van Servicemonteur en Assembleur aanzienlijk verschillen van de functie van [functienaam] . De functies vergen heel andere vaardigheden en een ander diploma dan waar [eiser] over beschikt. [eiser] heeft ook deze uitgebreide toelichting van [gedaagde] onvoldoende weersproken. Hij heeft erkend dat hij de diploma’s niet heeft en ook niet over de gevraagde kennis beschikt. Dat [eiser] al over enige technische kennis beschikt en het voor hem misschien daarom makkelijker zou zijn de opleiding te volgen, doet niet af aan het feit dat het te ver voert om van een werkgever te verwachten dat een traject van aanzienlijk meer dan 12 maanden wordt aangeboden in het kader van herplaatsing. [gedaagde] hoefde daarom deze functies niet aan te bieden aan [eiser] .
3.15.
Voor wat betreft de mogelijkheden bij [bedrijf 1] begrijpt de kantonrechter dat in het uittreksel bij de Kamer van Koophandel staat dat dit een handelsnaam is van [gedaagde] , terwijl kennelijk feitelijk sprake is van een merk dat door haar gevoerd wordt. Het bedrijf [bedrijf 1] is echter onafhankelijk van [gedaagde] waardoor [bedrijf 1] door [gedaagde] terecht is aangeduid als ‘externe werkgever’. Daarover bestaat tussen partijen kennelijk een misverstand. Dat neemt niet weg dat in het kader van herplaatsing ook een externe functie een mogelijke oplossing zou kunnen bieden voor [eiser] . Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat [eiser] zelf niet wilde meewerken aan een gesprek bij [bedrijf 1] . [eiser] was alleen bereid bij [bedrijf 1] op gesprek te gaan wanneer hem de garantie werd geboden dat hij een contract voor onbepaalde tijd zou krijgen. Een dergelijke toezegging kan [gedaagde] niet doen omdat zij binnen die nieuwe verhouding niet de werkgever is. Wat [gedaagde] wel had kunnen doen is, bij gebleken geschiktheid, zich mengen in de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden. Daarvoor is dan wel nodig dat [eiser] op gesprek gaat bij [bedrijf 1] . Door het gesprek te weigeren heeft [eiser] zelf zijn kans op een functie bij [bedrijf 1] laten schieten. Dat laatste kan [gedaagde] niet kwalijk worden genomen. [gedaagde] heeft daarom voldoende gedaan aan haar inspanningen met betrekking tot de herplaatsing.
3.16.
Ter zitting is nog aan de orde geweest of herplaatsing in een van beide functies met het fijne laswerk gezien de lange periode waarin [eiser] bij [gedaagde] heeft gewerkt en de voorzienbaarheid van de automatisering van zijn functie niet van [gedaagde] als goed werkgever gevraagd had mogen worden, maar alles overziende oordeelt de kantonrechter dat dit niet het geval is. Daarvoor weegt mee dat [gedaagde] de kantonrechter overtuigd heeft dat het echt ander soort laswerk betreft, maar ook dat [eiser] nooit zijn belangstelling heeft laten blijken door voor dat fijnere laswerk te opteren, bijvoorbeeld in de junior functie daarvan.
Overige stellingen en verweren
3.17.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat geen sprake was van bedrijfseconomische omstandigheden, waarbij hij erop heeft gewezen dat het bedrijf juist gaat uitbreiden. [gedaagde] heeft uitgelegd dat de functie komt te vervallen door het gebruik van robots, omdat zij alleen op die wijze concurrerend kan blijven, een standpunt dat verder door [eiser] niet is betwist. [gedaagde] gaat weliswaar in oppervlakte uitbreiden maar dit heeft te maken met de wijze waarop binnen de voorraden paden nodig zijn voor intern transport. Nu [eiser] zijn stelling ten aanzien van de uitbreiding van werkzaamheden verder niet heeft onderbouwd kan dit niet leiden tot de conclusie dat het UWV het verzoek niet mocht toewijzen. Met name is door [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt dat ook als het komt tot een uitbreiding van werkzaamheden, daarbij functies betrokken zullen zijn die wel zullen aansluiten bij de kennis en vaardigheden van [eiser] . Ook de procedurele onregelmatigheden die [eiser] stelt zijn onvoldoende (onderbouwd) om tot een andere conclusie te komen.
3.18.
Gelet op al het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat zij geen aanleiding ziet tot herstel van de arbeidsovereenkomst. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
3.19.
[eiser] zal in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 793,00.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de verzoeken af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot deze beschikking begroot op € 793,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen, kantonrechter, en door mr. F.H. Charbon in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2024.

Voetnoten

1.Artikel 7:682 Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 7:670 Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 11 jo artikel 13 Ontslagregeling