In deze zaak verzoekt [eiser] om herstel van zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] na de beëindiging van zijn dienstverband per 29 februari 2024, welke beëindiging door het UWV was goedgekeurd. [eiser] stelt dat de toestemming van het UWV onterecht is verleend en vraagt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te herstellen en het salaris door te betalen vanaf de datum van beëindiging. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juni 2024, waarbij zowel [eiser] als zijn gemachtigde mr. M. Tas, alsook vertegenwoordigers van [gedaagde] aanwezig waren.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet voldoende heeft aangetoond dat hij op het moment van de opzegging arbeidsongeschikt was, en dat er geen sprake was van een opzegverbod bij ziekte. Daarnaast wordt het standpunt van [eiser] dat het afspiegelingsbeginsel niet correct is toegepast, verworpen. De kantonrechter concludeert dat de functies van [eiser] en de functies die hij noemt niet uitwisselbaar zijn, en dat [gedaagde] voldoende inspanningen heeft geleverd voor herplaatsing. De verzoeken van [eiser] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].