ECLI:NL:RBMNE:2024:4142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
10963039 \ UE VERZ 24-55
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 1 januari 2024. Na zijn ziekmelding in december 2023 ontving hij op 2 januari 2024 een e-mail van zijn leidinggevende waarin werd meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. De werknemer heeft vervolgens aanspraak gemaakt op verschillende vergoedingen, waaronder een aanzegvergoeding, transitievergoeding, achterstallig vakantiegeld en een vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2024 was de werknemer aanwezig met zijn gemachtigde, mr. T.S. Brinkman, terwijl de gemachtigde van de werkgever, mr. E.R. Chel, afwezig was. De werkgever heeft erkend dat er nog een eindafrekening moet plaatsvinden, maar betwistte de verschuldigdheid van de vergoedingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet tijdig de werknemer heeft geïnformeerd over het einde van de arbeidsovereenkomst, waardoor de aanzegvergoeding van € 2.250,00 bruto is toegewezen, evenals de transitievergoeding van € 810,00 bruto.

Daarnaast zijn ook het achterstallige vakantiegeld van € 1.260,00 bruto en de vergoeding voor 9 vakantiedagen van € 1.009,32 bruto toegewezen. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging van 50% over de verschuldigde bedragen toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van € 691,77. De proceskosten zijn begroot op € 1.041,00, waarvan € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde van de werknemer. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever de vergoedingen moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10963039 UE VERZ 24-55 AP/1183
Beschikking van 12 juli 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. T.S. Brinkman,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. E.R. Chel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • verzoekschrift met producties, ontvangen op 29 februari 2024;
  • een e-mail met bijlagen van 26 juni 2024 van de heer [A] (de huidige eigenaar) namens [gedaagde] ;
  • de pleitnoties met een productie (arbeidsovereenkomst) van mr. Brinkman.
1.2.
In eerste instantie is op 8 april 2024 een mondelinge behandeling bepaald. Daar is [gedaagde] niet verschenen en is geen verweerschrift ingediend, zodat ex artikel 2.2.8 van het Landelijk Procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton, [gedaagde] opnieuw is opgeroepen. Op 1 juli 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij deze mondelinge behandeling was [eiser] aanwezig met zijn gemachtigde mr. Brinkman. Namens [gedaagde] waren aanwezig de heer [B] (operationeel manager) en de heer [C] (niet werkzaam bij [gedaagde] ) ter ondersteuning van de heer [B] . De gemachtigde van [gedaagde] , Mr. Chel, was wegens vakantie afwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.
1.3.
Hierna is bepaald dat een beschikking zal worden gewezen. De griffier heeft op 4 juli 2024 telefonisch contact gehad met het kantoor van mr. Chel, dat heeft bevestigd dat mr. Chel optreedt als gemachtigde van [gedaagde] en dat de beschikking naar hem mag worden gezonden.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] werkte bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zijn laatste contract (hij had in totaal twee opvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd) liep af op 1 januari 2024. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Retail non-food 2023/2024 van toepassing. Deze CAO is algemeen verbindend verklaard. [eiser] werkte op grond van zijn arbeidsovereenkomst 40 uur per week. Conform deze CAO had hij recht op 25 vakantiedagen per jaar. [eiser] heeft zich in de laatste week van december 2023 ziek gemeld. Op 2 januari 2024 ontving hij een e-mail van zijn leidinggevende, de heer [C] , waarin hij aangaf dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Op 5 januari 2024 heeft [eiser] per e-mail aanspraak gemaakt op de wettelijke aanzegvergoeding van een bruto maandsalaris. Op 9 februari 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] een aangetekende brief verstuurd waarin hij namens [eiser] aanspraak maakt op een aantal bedragen (waaronder ook de aanzegvergoeding). In een e-mail van 16 februari 2024 heeft de gemachtigde dit nog aangevuld met een vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en heeft [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de verzochte bedragen alsnog binnen 14 dagen te voldoen. [gedaagde] heeft geen van deze bedragen betaald.
2.2.
De gemachtigde van [eiser] beschikte tot kort voor de mondelinge behandeling niet over de arbeidsovereenkomst van [eiser] , waardoor hij er van uit is gegaan dat [eiser] meer uren had gewerkt dan waartoe hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst gehouden was. Nu duidelijk is dat [eiser] op grond van de arbeidsovereenkomst 40 uur per week werkte en recht had op 25 vakantiedagen, heeft zijn gemachtigde ter zitting het verzoek met betrekking tot de meeruren ingetrokken en in zijn pleitaantekeningen een herberekening opgenomen..
2.3.
[eiser] verzoekt (na deze wijzigingen) in deze procedure:
  • betaling van de aanzegvergoeding ad € 2.250,00 bruto;
  • betaling van de transitievergoeding ad € 810,00 bruto;
  • betaling van het achterstallige vakantiegeld ad € 1.260,00 bruto;
  • uitbetaling van 9 vakantiedagen, vermeerderd met vakantiegeld een bedrag van € 1.009,32 bruto;
  • de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW
  • de wettelijke rente;
  • buitengerechtelijke incassokosten ad € 691,77;
  • de proceskosten;
  • dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.4.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat nog een eindafrekening moet plaatsvinden. Zij stelt in december 2023 mondeling het einde van de arbeidsovereenkomst aan [eiser] te hebben medegedeeld en dit op 2 januari 2024 schriftelijk te hebben bevestigd in een e-mail. [gedaagde] voert verder aan niet op de hoogte te zijn van de verschuldigdheid van een transitievergoeding aan het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Zij heeft toegelicht dat de arbeidsrelatie met [eiser] was verslechterd doordat er een aantal incidenten had plaatsgevonden, waaronder het beschadigen (door [eiser] ) van een hoofdbord, een contante betaling van een klant aan [eiser] in persoon, het respectloos behandelen van één of meer klanten en een hoog ziekteverzuim. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] nog werkkleding en sleutels moet inleveren. Het is [gedaagde] tegen die achtergrond vervolgens in het verkeerde keelgat geschoten dat [eiser] bovenop de bedragen waarop hij aanspraak maakte ook de wettelijke verhoging van 50% wilde hebben. Dit vindt zij niet redelijk en is niet tot betaling overgegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 7:668 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever de werknemer
schriftelijkmoet informeren, uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat als de werkgever dat niet doet hij een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Dat bedrag is verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de verplichting op grond van lid 1 is ontstaan. Vast staat dat die schriftelijke mededeling niet op tijd heeft plaatsgevonden, nu het eerste schriftelijke bericht uit januari 2024 dateert, na het einde van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde] heeft tegen de verzochte aanzegvergoeding als zodanig geen verweer gevoerd, anders dan dat zij zich niet bewust was van die verplichting. Het bedrag van € 2.250,00 bruto wordt daarom toegewezen, met de wettelijke rente, waar geen apart verweer tegen is gevoerd, daarover vanaf 1 januari 2024 (een maand na de dag waarop de verplichting is ontstaan).
3.2.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a 3o BW is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever niet is voortgezet. [gedaagde] heeft ook tegen de gevorderde transitievergoeding als zodanig geen verweer gevoerd, anders dan dat zij zich niet bewust was van die verplichting. Het bedrag van € 810,00 bruto (1/3 x € 2.250,00 bruto x 1,08) wordt daarom toegewezen, met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2024 (een maand na de dag waarop de verplichting is ontstaan).
3.3.
Het door [eiser] gevorderde vakantiegeld ad € 1.260,00 bruto wordt op zichzelf niet betwist en kan daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 (dag van de indiening van het verzoekschrift).
3.4.
Over de nog resterende vakantiedagen verschillen partijen van mening. [gedaagde] stelt dat [eiser] 18 dagen vakantie heeft opgenomen, [eiser] stelt zich op het standpunt dat dit er 16 zijn. De kantonrechter overweegt dat het op de weg van de werkgever ligt om een administratie te voeren waaruit de registratie en/of opname van vakantiedagen blijkt. [gedaagde] heeft die echter niet overgelegd of op enige andere manier aangetoond dat er minder dan 9 vakantiedagen resteren. De kantonrechter zal daarom het door [eiser] verzochte bedrag van € 1.009,32, bruto toewijzen. Dat bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 (de dag van de indiening van het verzoek).
3.5.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het vakantiegeld en de uit te betalen vakantiedagen. Zij stelt dat zich meerdere incidenten hebben voorgedaan tijdens het dienstverband die ertoe zouden moeten leiden dat die verhoging wordt gematigd of zelfs geheel op nihil gesteld moeten worden. De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde stukken inderdaad blijkt dat er incidenten zijn voorgevallen waarbij [eiser] ook betrokken was. Gebleken is echter ook dat deze incidenten met [eiser] zijn besproken en opgelost. Met de verschuldigdheid van de [eiser] verzochte wettelijke verhoging heeft dit echter niks te maken.. De wettelijke verhoging is namelijk een boete waarop de werknemer aanspraak kan maken indien de werkgever te laat betaalt. Deze verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging in geen geval de helft van het verschuldigde te boven zal gaan. [gedaagde] heeft niet alleen de verhoging niet betaald, maar ook de hiervoor weergegeven verschuldigde bedragen niet. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om de boete te matigen en zal de volledige boete (50%) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 (dag van de indiening van het verzoek).
3.6.
[gedaagde] moet ook de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser] vergoeden. Dat zijn kosten die [eiser] heeft gemaakt om te proberen te voorkomen dat hij een procedure moest starten. [eiser] vordert daartoe een bedrag van € 691,77. Dat bedrag is in lijn met de wet en zal daarom worden toegewezen. Ook over deze buitengerechtelijke incassokosten moet [gedaagde] wettelijke rente betalen. Die wettelijke rente moet berekend worden vanaf 29 februari 2024 (dag indiening van het verzoekschrift).
3.7.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.041,00, waarvan 793,00 aan salaris gemachtigde.
3.8.
De kantonrechter zal deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [eiser] is gevraagd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen de aanzegvergoeding van
€ 2.250,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen de transitievergoeding van
€ 810,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen het achterstallige vakantiegeld ad
€ 1.260,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot uitbetaling van 9 vakantiedagen, vermeerderd met vakantiegeld, ter grootte van een bedrag van
€ 1.009,32, bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over het achterstallige vakantiegeld en de vakantiedagen (respectievelijk 4.3 en 4.4. van deze beschikking), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van
€ 691,77aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.041,00, waarvan 793,00 aan salaris gemachtigde;
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het anders of meer verzocht af.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.

Voetnoten

1.Burgerlijk Wetboek