Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
ABN AMRO BANK N.V.,
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.en
BNP PARISBAS FORTIS S.A./N.V.,
1.[curator 1] ,
2.
[curator 2],
1.De procedure
2.De kern van de zaak
3.De achtergrond van het geschil
4.De beoordeling
31 december 2018.
31 december 2018.
€ 6.000.000,- is omgezet in aandelenkapitaal.
€ 2.000.000,- voor huurgaranties, met een looptijd tot en met 31 december 2018. [bedrijf 2] heeft deze faciliteit ter beschikking gesteld in verband met de intrekking van de door haar ten behoeve van de schuldeisers van [bedrijf 1] afgegeven 403-verklaring met beëindiging van overblijvende aansprakelijkheid. De garantiefaciliteit is bedoeld voor het geval één of meer schuldeisers van [bedrijf 1] om vervangende zekerheid vragen als bedoeld in artikel 2:404 lid 4 BW en [bedrijf 1] niet in staat is daaraan te voldoen.
aanvullendkrediet verschaft aan een in financiële moeilijkheden verkerend bedrijf zorgvuldig moet omgaan met de belangen van andere schuldeisers, dat des te meer moet gelden voor een moedervennootschap die zekerheden bedingt bij herfinanciering van een
al bestaandkrediet aan een in financiële moeilijkheden verkerend dochterbedrijf dat wordt afgestoten. Ook [bedrijf 2] moest daarom de beschikbare financiële gegevens analyseren om uit te sluiten dat een faillissement van [bedrijf 1] en een tekort daarin, en dus benadeling van de schuldeisers, met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien. Zij had, om dat onderzoek te kunnen doen, een adequate kasstroomprognose of liquiditeitsprognose moeten (laten) opstellen. Dat heeft zij niet gedaan. Weliswaar heeft [bedrijf 2] een financiële vertaling voor de jaren 2013 tot en met 2018 (hierna: de financiële vertaling) gemaakt van het businessplan dat [bedrijf 1] in het voorjaar van 2013 had opgesteld, maar die vertaling was op het moment van de management buy-out niet meer actueel. De daadwerkelijke resultaten van de laatste vijf maanden voorafgaand aan de overname zijn daarin namelijk niet verwerkt, en dat had wel gemoeten. Over de exacte hoogte daarvan verschillen partijen van mening. Volgens de banken was de cumulatieve EBITDA over de eerste
zesmaanden van 2013 -/- € 3.719.000,- (€ 3.719.000,- negatief; conclusie van repliek, randnummer 98). Volgens de curatoren [bedrijf 1] was die over de eerste
vijfmaanden van 2013 -/- € 3.917.339,-. De rechtbank gaat ervan uit dat dit laatste bedrag klopt. Dit bedrag staat namelijk in de financiële maandrapportages van [bedrijf 1] (productie 10 curatoren [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] was dus in de eerste vijf maanden van 2013 zwaar verlieslijdend (net als overigens over heel 2011 en 2012). En kijkend naar de door partijen overgelegde deskundigenrapporten (waarover hierna) was de financiële vertaling ook op andere onderdelen niet adequaat.
€ 500.000,-, oplopend tot circa € 2.000.000,- in het tweede halfjaar van 2015. [accountantsbureau] maakt daarbij de kanttekening dat zij niet over alle benodigde cijfers beschikt, zoals projecties op maandbasis en een onderbouwing van de Swing Requirements. [accountantsbureau] kan daarom niet tot een slotconclusie komen. De banken hebben [accountantsbureau] vervolgens niet de gevraagde gegevens verstrekt en hebben haar niet gevraagd om een definitief rapport te maken.
€ 9.700.000,- bedroeg, terwijl dit krediet in de overige maanden tussen de € 3.000.000,- en
€ 5.000.000,- lag. [bedrijf 1] moest het leverancierskrediet (de post handelscrediteuren) daarom in de tweede helft van 2013 inlopen. [accountantsbureau] heeft daarvoor € 4.000.000,- in haar berekening meegenomen. Dit betreft de feitelijke afname van de crediteurenpositie ten opzichte van die positie ultimo juni 2013. [accountantsbureau] heeft dit bedrag afgeleid uit de maandcijfers 2013 die [bedrijf 1] na de management buy-out heeft opgesteld. Deze maandcijfers waren op 27 juni 2013 dus nog niet bekend. Volgens de curatoren van [bedrijf 1] moet daarom worden gerekend met een bedrag van € 4.700.000 (te weten € 9.700.000.- minus € 3.000.000,-) tot
€ 6.700.000,- (te weten € 9.700.000,- minus € 5.000.000,-). De rechtbank zal de deskundige vragen wat een realistisch bedrag is, uitgaande van een prognose op 27 juni 2013.
“If at the end of an Interest Period ending on 30 June of 31 December”haar gemiddelde handelsvoorraad was afgenomen. Volgens de letterlijke tekst is het peilmoment van de voorraad dus steeds op het einde van een half jaar (30 juni en
31 december). Dat zou betekenen dat het eerste peilmoment zou vallen op 30 juni 2013, drie dagen na het sluiten van de geldleningsovereenkomst. Dat is niet logisch. Artikel 7.2 van de geldleningsovereenkomst gaat voor de eerste rentebetaling ook pas uit van een ‘Interest Period’ eindigend op 30 september 2013. De rechtbank legt artikel 6.4 daarom zo uit dat vanaf 31 december 2013 halfjaarlijks moest worden bekeken in hoeverre de gemiddelde voorraad van [bedrijf 1] was afgenomen. Dat is feitelijk ook zo gebeurd. De eerste inperking van de financiering als gevolg van voorraadafname had dus effect vanaf 1 januari 2014. Dat betekent dat die inperking niet moet worden meegenomen in het tweede halfjaar van 2013, zoals in de rapporten van [adviesbureau] en [accountantsbureau] , maar in het eerste halfjaar van 2014.
31 december 2013 berekend op € 165.000,-. Dat klopt volgens de curatoren van [bedrijf 1] niet. De deskundige zal de (eventuele) extra aflossingsverplichtingen vanaf 31 december 2013 moeten berekenen zoals omschreven in artikel 6.4.
5.De beslissing
woensdag 21 augustus 2024om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde onderzoek door een deskundige (zie 4.28 tot en met 4.30),