Beoordeling door de rechtbank
1. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Is het nieuwe besluit onderdeel van deze beroepsprocedure?
2. Eisers hebben beroepsgronden ingediend tegen het besluit van 23 augustus 2022 en tegen het besluit van 12 april 2024.
3. De rechtbank moet eerst beslissen of het nieuwe besluit van 12 april 2024 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onderdeel uitmaakt van deze beroepsprocedure. Het besluit is onderdeel van deze beroepsprocedure als het een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het besluit van 23 augustus 2022 is. Als er sprake is van een ondergeschikte wijziging, dan is op dat wijzigingsbesluit artikel 6:19 Awb van toepassing en is dat wijzigingsbesluit onderdeel van de beroepsprocedure. De vraag of sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard, moet per concreet geval worden beantwoord. Daarbij moeten de wijzigingen van het bouwplan worden afgezet tegen het gehele bouwplan zoals oorspronkelijk is aangevraagd.
4. Het wijzigingsbesluit van 12 april 2024 ziet uitsluitend op (een andere uitvoering van) de bouw van de trap aan de achterzijde van de woning. Uitsluitend de richting van de trap is gewijzigd en het bordes is verwijderd, waarmee is gepoogd om aan de bezwaren van eisers tegemoet te komen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze wijziging, afgezet tegen het gehele bouwplan zoals dat oorspronkelijk is aangevraagd, van ondergeschikte aard. De rest van de vergunning, zoals de wijziging van de achtergevel van de woning of de interne verbouwing is niet veranderd. Dat door de wijzigingen belangen van derden geschaad worden, is bovendien niet gebleken.
5. Omdat de rechtbank het wijzigingsbesluit aanmerkt als een besluit ter vervanging van een deel van het oorspronkelijke besluit, heeft dit tot gevolg dat alleen de nieuwe uitvoering van de trap in deze beroepsprocedure wordt beoordeeld. Voor eisers betekent dit ook dat de vergunninghouder de trap alleen op deze wijze mag uitvoeren en niet meer zoals oorspronkelijk was aangevraagd. Het besluit van 23 augustus 2022 ligt nog wel ter beoordeling voor waar het gaat om de beroepsgronden van eisers gericht tegen de wijziging van de achtergevel van de woning.
6. De woning van de vergunninghouder is een rijksmonument en ligt in het beschermde dorpsgebied van Maarssen. De woning is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Maarssen aan de Vecht” en heeft de bestemming ‘ [locatie] ’. Het college heeft aan de vergunninghouder een vergunning verleend voor een interne verbouwing in de woning, het plaatsen van een trap aan de achtergevel en het wijzigen van de gevel door het veranderen van een raam in openslaande tuindeuren. Het wijzigen van de achtergevel is in strijd met het bestemmingsplanomdat er sprake is van een wijziging van de hoofdvorm van de woning vanwege de aangepaste gevelindeling. Volgens het college kan worden afgeweken van het bestemmingsplan, omdat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Volgens het college is de gevraagde omgevingsvergunning dan ook terecht verleend.
7. Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Eisers voeren aan dat de vergunning is verstrekt op basis van onvolledige informatie. Daarnaast zijn de belangen van het behoud van het monumentale karakter en het beschermd dorpsgezicht én de belangen van eisers onvoldoende meegewogen. Het beroep richt zich tegen de verandering van een achterraam in tuindeuren en het plaatsen van een trap vanaf de beletage naar de tuin.
Mocht het college de omgevingsvergunning verlenen?
Onvolledige informatie
8. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning is verstrekt op basis van onvolledige informatie. De afmetingen en positionering van de trap, ook ten opzichte van de erfgrens is volgens hen onduidelijk. Ter zitting hebben eisers verduidelijkt dat de maatvoering niet op de tekeningen staat. Eisers vragen zich af wat de grootte van het raam is, wat de kozijndikte is en wat bijvoorbeeld de hoogte van de trap is.
9. Op de zitting heeft de rechtbank met partijen de tekeningen bij de vergunningaanvraag bekeken. Op de tekeningen is de maatvoering van de trap opgenomen. Zowel de hoogte als de afstand van de trap tot de perceelgrens van eisers staat aangegeven. Verder volgt uit de tekeningen dat de positie van de openslaande deuren samenvalt met de positie van het raam, waarbij de hoogte wijzigt, welke maatvoering op tekening staat aangegeven.
De maten die wijzigen, zijn dus aangegeven op de tekeningen behorend bij de aanvraag. De rechtbank volgt eisers daarom niet in hun standpunt dat er is beslist op basis van onvolledige informatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
De monumentale waarden van het pand
10. Eisers voeren aan dat de belangen van het behoud van het monumentale karakter van het pand en het behoud van het beschermd dorpsgezicht niet of onvoldoende zijn meegewogen. Het bouwplan zal deze waarden aantasten en het college had om die reden de vergunning moeten weigeren.
11. Het college heeft vanwege de monumentale waarden van het pand advies gevraagd van MooiSticht. In het advies van 23 november 2021 constateert MooiSticht dat de aanvraag mede is gebaseerd op een uitgebreide en zorgvuldig opgestelde bouwhistorische rapportage. MooiSticht concludeert dat met het bouwplan op een respectvolle wijze wordt omgegaan met de cultuurhistorische waarden van het pand. Het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en houdt voldoende rekening met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Het advies is dus positief.
12. In het aanvullend advies van 15 juli 2022 overweegt MooiSticht dat de trap een ondergeschikte toevoeging is en niet leidt tot aantasting van de monumentale waarden. De vormgeving van de trap is terughoudend en verwijst naar de vroegere bedrijfsfunctie van het pand. Op het beeld van de achtergevel en de omgeving is het effect zeer gering. Dit geldt ook voor de te verlagen gevelopening en te plaatsen deur. De huidige invulling van de gevelopening is volgens de commissie monumentaal niet van hoge waarde. Een aanpassing aan de opening en de plaatsing van de deur acht de commissie gezien vanuit het monument en de functie goed mogelijk. Ook wordt vanwege de besloten ligging van de achtergevel het beschermde dorpsgezicht niet aangetast. Aldus blijft MooiSticht bij een positief advies.
13. In het advies van 10 februari 2024 concludeert MooiSticht dat de aanvraag van 30 december 2023 een kleine aanpassing betreft van een eerder door de commissie als positief beoordeelde trap aan de achtergevel van het pand. Als vereenvoudiging van een eerdere aanvraag heeft dit plan vervolgens geen verdere gevolgen voor de cultuurhistorische waarden van het rijksmonument en daarom adviseert de commissie wederom positief.
14. Het college heeft onder verwijzing naar de positieve advisering van MooiSticht zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden toelaatbaar zijn, omdat deze niet zullen leiden tot een onevenredige mate van aantasting van de cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de bebouwing.
15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
16. De adviezen van MooiSticht zijn voldoende begrijpelijk en inzichtelijk gemotiveerd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de adviezen waar het gaat om de invloed van het bouwplan op de monumentale - en cultuurhistorische waarden van de woning, ondeugdelijk zijn. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op deze adviezen mogen baseren. Gelet op de aard van de wijzigingen aan de gevel van de woning en de inhoud van de advisering van MooiSticht heeft het college in de monumentale waarden van de woning en de ligging ervan in het beschermd dorpsgezicht geen grond hoeven zien om de vergunning te weigeren. Zoals MooiSticht overweegt, is de wijziging in de gevelindeling en het toevoegen van de trap op het beeld van de achtergevel en de omgeving zeer gering.
17. Eisers hebben in dit kader er nog op gewezen dat de eigenaar van [adres 3] eerder een vergelijkbare aanvraag heeft gedaan als vergunninghouder, maar dat deze door het college vanwege de monumentale waarde van het pand destijds is geweigerd. Het college heeft op de zitting toegelicht dat deze vergunningaanvraag niet vergelijkbaar was, omdat deze zag op een omvangrijkere wijziging in de achtergevel en een aanbouw omvatte. Deze aanvraag is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet vergelijkbaar met de aanvraag voor de vergunning die het college heeft verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eisers voeren aan dat het plaatsen van een trap vanaf de beletage van de woning naar de tuin een ernstige verstoring van hun woongenot en aantasting van hun privacy zal betekenen. Hun belangen zijn door het college onvoldoende meegewogen. Eisers wijzen er op dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering, omdat de trap binnen twee meter van hun erfgrens wordt gebouwd. Zij wijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar een uitspraak van de Afdeling.
19. De rechtbank bespreekt eerst of een evident privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan verlening van de omgevingsvergunning. Daarna zal de rechtbank ingaan op de belangenafweging van het college.
Evident privaatrechtelijke belemmering
20. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningverlening in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
21. Op grond van artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen twee meter van erfgrens van het naburige erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. Het derde lid bepaalt dat de in het artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar waar de opening is gemaakt of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de erfgrens of de muur.
22. Niet in geschil is dat de trap, ook na de wijziging op minder dan twee meter van de erfgrens zal worden geplaatst. Er zijn geen afschermende voorzieningen getroffen. Het bordes aan de bovenzijde van de trap is niet langer onderdeel van de trap. De trap loopt direct vanaf de openslaande deuren in de achtergevel naar de tuin. Voor de vraag of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering is relevant of de trap kan worden aangemerkt als ‘soortgelijk werk’ in de zin van artikel 5:50, eerste lid, van het BW.
23. Zoals op de zitting met eisers is besproken, heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch eerder geoordeeld over de vraag of een (buiten)trap die toegang biedt tot een woning kan worden aangemerkt als een ‘soortgelijk werk’ in de zin van artikel 5:50 BW.Het gerechtshof heeft in die zaak overwogen dat de strekking van artikel 5:50 BW is om de mogelijkheid van uitzicht op naburige erven te beperken. Daaruit vloeit voort dat van een ‘balkon of soortgelijk werk’ dat uitzicht op het naburige erf geeft, sprake is indien het gaat om een (voor de gebruiker toegankelijke) constructie die vanaf enige hoogte boven de grond een uitzicht op het naburige erf geeft dat vanaf de grond niet bestaat. Daarmee is volgens het gerechtshof evenwel niet gegeven dat ieder belendend bouwwerk, dat uitzicht geeft op het erf van de buren, kan worden beschouwd als een ‘soortgelijk werk’. Die opvatting zou tot gevolg hebben dat praktisch ieder bouwwerk dat binnen twee meter van de erfgrens staat, zou worden verboden. In een stedelijke omgeving is niet te voorkomen dat bouwwerken die binnen twee meter van de erfgrens zijn gebouwd, in meer of mindere mate uitzicht op het buurperceel kunnen geven. Naar het oordeel van het gerechtshof is van een ‘soortgelijk werk’ in de regel sprake indien het bouwwerk bedoeld is om er langere tijd te verblijven, zoals het geval is bij een balkon. In de zaak waarover het gerechtshof moest oordelen, werd de wenteltrap niet geschikt geacht om als plaats te worden gebruikt om te verblijven en was daartoe evenmin bestemd. De trap had als functie om van en naar het appartement te gaan en niet om daar te verblijven. Aldus komt het gerechtshof tot de conclusie dat de trap niet kan worden beschouwd als een ‘soortgelijk werk’ in de zin van artikel 5:50 BW.
24. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van deze zaak geen aanleiding om anders te oordelen dan het gerechtshof in de hiervoor genoemde zaak heeft gedaan. Gelet op de constructie van de gewijzigde trap, is deze niet geschikt om langere tijd op te verblijven. Het bordes aan de bovenzijde van de trap is immers verwijderd. Ook is de trap evenmin bestemd om te verblijven. Zoals vergunninghouder op de zitting heeft toegelicht, heeft de trap de functie om vanuit de woonkamer en keuken van de woning de tuin te bereiken en andersom. Gelet hierop is de trap naar het oordeel van de rechtbank niet te beschouwen als een ‘soortgelijk werk’ als bedoeld in artikel 5:50 BW. Van een evident privaatrechtelijke belemmering is om die reden geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de aan hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevings-vergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter stelt niet zelf vast of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht.
26. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 23 augustus 2022 ten aanzien van het handelen in strijd met het bestemmingsplan overwogen dat de aanvraag in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht, omdat de belangen van derden niet onevenredig geschaad zullen worden. Daarbij heeft het college onder meer overwogen dat bij het betreden van de trap er uitzicht over de tuin en in bepaalde gevallen het pand van eisers bestaat. Nu de trap echter geen verblijfsfunctie heeft, is mogelijke inblik (inkijk) kortstondig van aard en is het uitzicht zijdelings. Naar aanleiding van de aanvraag voor de wijzigingsvergunning heeft de ambtenaar monumentenzaken op 16 januari 2024 zowel de huizen als de tuinen aan de [adres 1] en [nummer 2] heeft bezocht. Naar aanleiding van de feitelijke constateringen van dat bezoek wordt geconcludeerd dat inkijk van de voorgestelde (gewijzigde) trap niet dusdanig is dat dit tot een weigering van de omgevingsvergunning zou moeten leiden.
27. De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat aan het verlenen van de omgevingsvergunning een belangenafweging ten grondslag ligt, waarbij de belangen van eisers wel degelijk in kaart zijn gebracht en door het college zijn afgewogen. Het college heeft in die belangenafweging mee kunnen mee laten wegen dat de inkijk vanaf de trap in de tuin van eisers beperkt is en dat er slechts sprake is van inkijk wanneer van de trap op en af wordt gegaan. Bovendien wonen eisers in een stedelijke omgeving en is enige inkijk en beperking van privacy daaraan inherent. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten dat de omgevingsvergunning verleend kan worden omdat de belangen van eisers niet onevenredig worden geschaad en daarmee dus een groter gewicht aan het belang van eisers bij het verkrijgen van de omgevingsvergunning kunnen toekennen. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.