ECLI:NL:RBMNE:2022:4124

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/3868
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor werkzaamheden aan rijksmonument met betrekking tot achtergevel en trap

Op 12 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van een buurwoning, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor werkzaamheden aan de achtergevel van een rijksmonument. De vergunninghouder had een aanvraag ingediend voor het intern verbouwen van de woning en het aanbrengen van een trap aan de achterzijde. De commissie voor ruimtelijke kwaliteit had positief geadviseerd, maar de verzoekers vrezen voor onomkeerbare schade aan de monumentale gevel. Tijdens de zitting op 28 september 2022 is het verzoek behandeld, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghouder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de wijzigingen aan de gevel herstelbaar zijn en dat er geen evident onrechtmatig besluit is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangenafweging in het voordeel van de vergunninghouder uitviel. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er mogelijkheden zijn voor overleg over alternatieve opties voor de trap, waarbij rekening kan worden gehouden met de belangen van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3868
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 oktober 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], uit [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. N.R, Geerts-Zandveld).
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht(het college)
(gemachtigde: mr. A.M.B. Lagarde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit [woonplaats] (de vergunninghouder).

Inleiding

Op 29 oktober 2021 heeft de vergunninghouder een aanvraag bij het college ingediend voor een omgevingsvergunning voor het intern verbouwen en het toevoegen van een trap aan de achterzijde van het rijksmonument [adres] in [woonplaats] (de woning).
De commissie voor ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Stichtse Vecht ([A]) heeft op 23 november 2021 positief geadviseerd.
Het college heeft op 2 december 2021 de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten:
- bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo [1] );
- wijzigen monument (artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo).
Verzoekers hebben tegen de verleende vergunning bezwaar gemaakt. Zij wonen in de buurwoning [adres].
Verzoekers hebben hun bezwaren toegelicht tijdens een hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften.
Op 25 mei 2022 heeft deze Adviescommissie bezwaarschriften advies uitgebracht aan het college om het bezwaar gegrond te verklaren, de omgevingsvergunning van 2 december 2021 te herroepen en een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van het advies van de commissie.
Op 15 juli 2022 heeft de commissie [A] een aanvullend positief welstand- en monumentenadvies uitgebracht.
Bij besluit op bezwaar van 23 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, de verleende omgevingsvergunning gewijzigd met aanvulling van de motivering. De gewijzigde omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten:
- bouwen (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo);
- handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de
Wabo)
- werk of werkzaamheden uitvoeren (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo)
- monument onderhouden, restaureren, veranderen of slopen (artikel 2.1, eerste lid, onder f,
van de Wabo
- slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de Wabo)
Verzoekers hebben daartegen beroep ingesteld (UTR 22/3867). Zij hebben ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (UTR 22/3868), omdat zij vinden dat het bestreden besluit niet juist is en daarom de omgevingsvergunning moet worden geschorst. Verzoekers willen met hun verzoek voorkomen dat de monumentale achtergevel van de woning wordt aangetast.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college vergezeld van [B], en de vergunninghouder en haar partner [partner].

Overwegingen

1. De woning van de vergunninghouder is een rijksmonument en ligt in het beschermde dorpsgebied van [woonplaats]. De woning is gelegen binnen het plangebied van het
bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” en heeft de bestemming ‘[bestemming]’. Het college heeft aan de vergunninghouder een vergunning verleend voor een interne verbouwing in de woning en het aanbrengen van een bordes met trap aan de achtergevel en het wijzigen van de gevel door het veranderen van een raam in een tuindeur. Het verzoek richt zich niet tegen de interne verbouwing, maar wel tegen de verandering van een achterraam in een tuindeur op de beletage en het plaatsen van een bordes/balkon met een trap naar de tuin.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening indien onverwijlde spoed dat vereist. [2] Dat betekent dat sprake moet zijn van zo’n spoedeisende situatie dat een beslissing in de hoofdzaak - in dit geval een beslissing op het beroep - niet kan worden afgewacht.
3. Verzoekers vrezen voor onomkeerbare schade door aantasting van de monumentale gevel als gebruik wordt gemaakt van de vergunning en vinden dat daarom sprake is van spoedeisend belang. De vergunninghouder heeft verklaard dat zij, vanwege de geplande verhuizing in november 2022, begin oktober 2022 gebruik wil gaan maken van de omgevingsvergunning voor wat betreft de het wijzigen van de achtergevel. Daarin heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien het verzoek op een zitting te behandelen om duidelijk te krijgen of sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat aanleiding geeft om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De vergunninghouder heeft aan de hand van een foto en op de zitting toegelicht dat het aanbrengen van een wijziging in de gevel herstelbaar en dus niet onomkeerbaar is. Het openbreken van de muur en het weghalen van de stenen op de locatie van het raam ter grootte van een deur kan, indien noodzakelijk, met dezelfde stenen weer teruggebracht worden naar de oorspronkelijke situatie. De vergunninghouder heeft gewezen op in het verleden aangebrachte wijzigingen in de achtergevel van hun woning en de buurwoning [adres] dat als dubbelpand vanaf 1820 decennialang een textielfabriek was. De ramen en deuren in de achtergevel van de woningen zijn later meerdere keren gewijzigd. Zo zijn er bij nummer [adres] een openslaande deur en trap geweest. Dit is nadien weer gewijzigd. De vergunninghouder heeft dit aan de hand van een foto uit circa 1950 laten zien. Ook namens het college is bevestigd dat, als de vergunninghouder de stenen bewaart, de achtergevel indien nodig in de oorspronkelijke situatie zonder schade hersteld kan worden. Verder heeft de vergunninghouder verklaard dat wordt gewacht met het plaatsen van de trap.
5. De voorzieningenrechter acht de uitleg van de vergunninghouder en het college, dat het vergroten en verlagen van de gevelopening herstelbaar is naar de huidige situatie, voldoende aannemelijk gemaakt. Verzoekers hebben de toelichting niet weerlegd en onvoldoende aangevoerd om die uitleg van de vergunninghouder en het college niet te volgen.
Gelet op de toelichting op de zitting namens het college en van de vergunninghouder is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter neemt daarom nu geen spoedeisend belang aan.
Evident onrechtmatig besluit?
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven.
Monumentale waarden
7. Verzoekers vinden dat de vergunde werkzaamheden aan te merken zijn als een inbreuk op de monumentale waarden van de woning die samen met buurwoning [adres] één geheel vormt. Het vervangen van een kozijn door een deur met een bordes/balkon en trap aan de buitenzijde zal zowel de symmetrie van de gevel als de verdiepingsindeling aantasten. Verzoekers wijzen daarbij op de Bouwhistorische verkenning van bureau BAAC van [adres] van 5 oktober 2020 opgesteld in het kader van een vergunningaanvraag van de bewoners van die woning. Uit dat rapport komt, evenals uit de Bouwhistorische verkenning van de woning opgesteld door [C] van 14 juli 2021, naar voren dat de muren en gevels een hoog monumentale waarde vertegenwoordigen.
Verzoekers vinden het ook vreemd dat het college het rapport van BAAC niet heeft meegewogen in de beoordeling. Ruim een jaar eerder hebben zowel de commissie [A] als het college, mede gebaseerd op het rapport BAAC, negatief geoordeeld over de door de bewoners van [adres] gevraagde aanpassingen aan de achtergevel van hun woning.
8.1
De vergunninghouder heeft gesteld dat zij geen direct persoonlijk belang ziet van verzoekers bij het al dan niet verlagen van de gevelopening van haar woning. De voorzieningenrechter begrijpt dat zij daarmee een beroep doet op het relativiteitsvereiste, als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb.
8.2
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Er moet dus een verband bestaan tussen de door verzoekers ingeroepen norm en het belang waarin verzoekers door het bestreden besluit dreigen te worden geschaad. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd. Voor de vraag of een beroep op bescherming van de monumentale waarden - zoals hier aan de orde is - aan het relativiteitsvereiste voldoet, is het beschermingsbereik van de onderliggende norm bepalend. Die materiële norm is hier vastgelegd in artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder f, in samenhang met artikel 2.15 van de Wabo.
8.3
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de vergunninghouder niet. Artikel 2.15 van de Wabo strekt tot bescherming van de monumentale waarden van het desbetreffende rijksmonument Verzoekers wonen direct naast het rijksmonument waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Het belang van verzoekers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving is in dit geval zozeer verweven met het belang dat artikel 2.15 beoogt te beschermen, dat niet kan worden gezegd dat de betrokken norm kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
30 september 2015 [3] . Anders dan de vergunninghouder heeft betoogd, staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb daarom niet in de weg aan een inhoudelijke behandeling van de verzoeksgrond.
9. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken van een evident onrechtmatig besluit. Zij legt dat als volgt uit.
10.1
Het college heeft aan het besluit het gecombineerde welstands- en monumentenadvies van [A] van 15 juli 2022 ten grondslag mogen leggen dat is opgesteld in aanvulling van het advies van 23 november 2021. De commissie heeft gemotiveerd dat de monumentale waarden met de interne verbouwing behouden blijven en op sommige punten worden versterkt. Een aanpassing aan de gevelopening en de plaatsing van de deur acht [A] gezien vanuit het monument en de functie goed mogelijk. Ook het beschermde dorpsgezicht wordt daardoor niet aangetast.
10.2
Het college heeft op de zitting toegelicht dat het door verzoekers aangehaalde rapport van BAAC opgesteld is in het kader van een geheel andere aanvraag dan die in deze procedure voorligt. Die aanvraag had onder meer betrekking op openslaande deuren en niet op een trap. Omdat het rapport BAAC ziet op een andere aanvraag (van een andere eigenaar) heeft het college dat rapport terecht buiten aanmerking gelaten.
Privacy
11. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat hun privacy wordt geschonden met het bordes/balkon en de trap. Daardoor is er zicht in hun tuin (erf) en in hun keuken. Het college vindt dat het zicht vanaf het bordes/balkon enkel zijdelings is, waardoor er geen schending van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek is. Bovendien heeft het bordes/balkon niet het karakter van een verblijfplaats, maar betreft het een doorgang.
12. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Omdat sprake is van een activiteit (gedeeltelijk slopen) in strijd met het bestemmingsplan, is artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder c, van de Wabo van toepassing [4] . Dit betekent dat het college zijn beslissing moet motiveren en daarbij ook de belangen van verzoekers moet betrekken. Naar voorlopig oordeel doet de uitvoering van de vergunning en de motivering van het college onvoldoende recht aan de belangen van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft gelet op de vergunde tekening twijfel of in dit geval sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die zodanig evident is dat die aan de vergunningverlening voor uitvoering van het huidige plan in de weg staat.
De vergunde tekening laat zien dat het bordes/balkon en de trap op minder dan twee meter van de erfgrens komt. De erfgrens loopt in een hoek van circa 45 graden ten opzichte van de achtergevel van de woning van verzoekers.
Vanaf de korte zijde van het beoogde bordes/balkon is er rechtstreeks zicht op het naburige erf van verzoekers. In zoverre volgt de voorzieningenrechter niet het standpunt van het college dat er vanaf het bordes/balkon alleen sprake zou zijn van zijdelings uitzicht. Hetzelfde geldt voor het uitzicht vanaf (de bovenkant van) de trap op het erf van verzoekers.
Volgens het college is het bordes/balkon en de trap te vergelijken met het incidenteel plaatsen van een keukentrap, zoals bij tuinwerkzaamheden. Dit volgt de voorzieningenrechter niet. Het bordes/balkon met de vaste trap zijn bedoeld om vanaf de beletage makkelijker toegang tot de tuin te krijgen en daarmee het woongenot van de bewoners te vergroten. Daarmee krijgt het een permanent karakter. Met betrekking tot de gestelde inkijk in de woning bij het keukenraam, lijkt er wel sprake te zijn van zijdelings zicht. Dit doet niet af aan de overwegingen met betrekking tot het rechtstreekse zicht op het erf van verzoekers. Aangezien in het vergunde plan geen voorzieningen zijn opgenomen om het rechtstreekse zicht weg te nemen, lijkt deze uitvoering strijdig met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek [5] [6] .
13. De vergunninghouder heeft toegelicht open te staan voor andere opties voor het plaatsen van de trap en heeft daarvoor ook aangepaste tekeningen en berekeningen gemaakt. Op de zitting heeft de vergunninghouder uitgelegd dat een optie bestaat om de trap naar het midden van het bordes/balkon te verplaatsen met een schot aan de zijkant van verzoekers, waardoor minder inkijk is in de woning en in de tuin van verzoekers. De trap zal daardoor ook op meer dan twee meter van de erfgrens komen, waardoor geen sprake zal zijn van een evident privaatrechtelijke belemmering. Het college heeft op de zitting uitdrukkelijk opgemerkt bereid te zijn mee te werken aan deze of een andere optie voor het plaatsen van de trap aan de achterzijde, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van verzoekers.
14. De voorzieningenrechter acht het voorstelbaar dat met de voorgestelde wijzingen voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van verzoekers. Uit het voorgaande volgt dat een nader onderzoek naar deze of een andere optie tijdens de komende periode wenselijk en nodig is, waarbij de voorzieningenrechter hoopt dat de vergunninghouder en verzoekers samen tot een voor hen beiden acceptabele oplossing kunnen komen. Dit maakt ook dat de voorzieningenrechter nu niet ook op het beroep van verzoekers beslist [7] .
Belangenafweging
15. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een zodanig spoedeisende noodzaak voor het treffen van een voorlopige voorziening op dit moment. De vergunninghouder heeft nu belang bij het door kunnen gaan met de voorgenomen vergunde werkzaamheden aan de gevel. In wat verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen. De werkzaamheden aan de muur zijn niet onomkeerbaar en de plaatsing van de externe trap volgt op een later moment na bespreking over een mogelijke andere optie die (meer) recht doet aan de privacy van verzoekers.
Conclusie
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter

is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunt u niet in (hoger) beroep.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2015ECLI:NL:RVS:2015:3071.
4.Zie artikel 2.10 lid 2 van de Wabo.
5.Artikel 5:50 van het BW luidt: "1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven. […] 3. De in dit artikel bedoelde afstand wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, of uit de buitenste naar het naburige erf gekeerde rand van het vooruitspringende werk tot aan de grenslijn der erven of de muur. […]."
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: ECLI:NL:RVS:2020:1106
7.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.