10.2Het college heeft op de zitting toegelicht dat het door verzoekers aangehaalde rapport van BAAC opgesteld is in het kader van een geheel andere aanvraag dan die in deze procedure voorligt. Die aanvraag had onder meer betrekking op openslaande deuren en niet op een trap. Omdat het rapport BAAC ziet op een andere aanvraag (van een andere eigenaar) heeft het college dat rapport terecht buiten aanmerking gelaten.
11. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat hun privacy wordt geschonden met het bordes/balkon en de trap. Daardoor is er zicht in hun tuin (erf) en in hun keuken. Het college vindt dat het zicht vanaf het bordes/balkon enkel zijdelings is, waardoor er geen schending van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek is. Bovendien heeft het bordes/balkon niet het karakter van een verblijfplaats, maar betreft het een doorgang.
12. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Omdat sprake is van een activiteit (gedeeltelijk slopen) in strijd met het bestemmingsplan, is artikel 2.1 lid 1, aanhef en onder c, van de Wabo van toepassing. Dit betekent dat het college zijn beslissing moet motiveren en daarbij ook de belangen van verzoekers moet betrekken. Naar voorlopig oordeel doet de uitvoering van de vergunning en de motivering van het college onvoldoende recht aan de belangen van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft gelet op de vergunde tekening twijfel of in dit geval sprake is van een privaatrechtelijke belemmering die zodanig evident is dat die aan de vergunningverlening voor uitvoering van het huidige plan in de weg staat.
De vergunde tekening laat zien dat het bordes/balkon en de trap op minder dan twee meter van de erfgrens komt. De erfgrens loopt in een hoek van circa 45 graden ten opzichte van de achtergevel van de woning van verzoekers.
Vanaf de korte zijde van het beoogde bordes/balkon is er rechtstreeks zicht op het naburige erf van verzoekers. In zoverre volgt de voorzieningenrechter niet het standpunt van het college dat er vanaf het bordes/balkon alleen sprake zou zijn van zijdelings uitzicht. Hetzelfde geldt voor het uitzicht vanaf (de bovenkant van) de trap op het erf van verzoekers.
Volgens het college is het bordes/balkon en de trap te vergelijken met het incidenteel plaatsen van een keukentrap, zoals bij tuinwerkzaamheden. Dit volgt de voorzieningenrechter niet. Het bordes/balkon met de vaste trap zijn bedoeld om vanaf de beletage makkelijker toegang tot de tuin te krijgen en daarmee het woongenot van de bewoners te vergroten. Daarmee krijgt het een permanent karakter. Met betrekking tot de gestelde inkijk in de woning bij het keukenraam, lijkt er wel sprake te zijn van zijdelings zicht. Dit doet niet af aan de overwegingen met betrekking tot het rechtstreekse zicht op het erf van verzoekers. Aangezien in het vergunde plan geen voorzieningen zijn opgenomen om het rechtstreekse zicht weg te nemen, lijkt deze uitvoering strijdig met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.
13. De vergunninghouder heeft toegelicht open te staan voor andere opties voor het plaatsen van de trap en heeft daarvoor ook aangepaste tekeningen en berekeningen gemaakt. Op de zitting heeft de vergunninghouder uitgelegd dat een optie bestaat om de trap naar het midden van het bordes/balkon te verplaatsen met een schot aan de zijkant van verzoekers, waardoor minder inkijk is in de woning en in de tuin van verzoekers. De trap zal daardoor ook op meer dan twee meter van de erfgrens komen, waardoor geen sprake zal zijn van een evident privaatrechtelijke belemmering. Het college heeft op de zitting uitdrukkelijk opgemerkt bereid te zijn mee te werken aan deze of een andere optie voor het plaatsen van de trap aan de achterzijde, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van verzoekers.
14. De voorzieningenrechter acht het voorstelbaar dat met de voorgestelde wijzingen voldoende rekening wordt gehouden met de belangen van verzoekers. Uit het voorgaande volgt dat een nader onderzoek naar deze of een andere optie tijdens de komende periode wenselijk en nodig is, waarbij de voorzieningenrechter hoopt dat de vergunninghouder en verzoekers samen tot een voor hen beiden acceptabele oplossing kunnen komen. Dit maakt ook dat de voorzieningenrechter nu niet ook op het beroep van verzoekers beslist.
15. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een zodanig spoedeisende noodzaak voor het treffen van een voorlopige voorziening op dit moment. De vergunninghouder heeft nu belang bij het door kunnen gaan met de voorgenomen vergunde werkzaamheden aan de gevel. In wat verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekers te laten uitvallen. De werkzaamheden aan de muur zijn niet onomkeerbaar en de plaatsing van de externe trap volgt op een later moment na bespreking over een mogelijke andere optie die (meer) recht doet aan de privacy van verzoekers.
Conclusie
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.