ECLI:NL:RBMNE:2024:4095

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
16/170491-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en poging tot afpersing met geweld, met vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1988 in Polen, die beschuldigd werd van afpersing en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 150 uren. De zaak betreft een incident op 4 juli 2023, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer heeft gedwongen tot de afgifte van € 1.300,- door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van eendaadse samenloop van de feiten. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastelegging van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, omdat het letsel niet als zwaar kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling van € 3.800,- aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld en een stabiel leven leidde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/170491-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Polen),
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Mangal, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1:
op 4 juli 2023 te [woonplaats] , met een of meer anderen, door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van € 1.300,-, welk feit zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Feit 2:
op 4 juli 2023 te [woonplaats] , met een of meer anderen, heeft geprobeerd om door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van € 700, welk feit zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het bestanddeel dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij aangever [slachtoffer 1] en de tenlastegelegde feitelijkheid dat verdachte een bijl in zijn hand(en) had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit voor de diefstal van het geldbedrag en ten aanzien van beide feiten vrijspraak voor het bestanddeel medeplegen bepleit. Evenmin kan volgens de raadsvrouw worden bewezen dat [slachtoffer 1] een gebroken neus heeft opgelopen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2 [1]
Aangever [slachtoffer 1]heeft in zijn
aangifte onder meerverklaard, zakelijk weergegeven:
Op 4 juli 2023 bevond ik mij op de [adres] te [woonplaats] . Ik was daar met [getuige] en [slachtoffer 2] . Ik werd gebeld door het nummer [telefoonnummer] . Dit bleek [verdachte] te zijn. Ik hoorde [verdachte] zeggen:
“Luister ik heb jullie naar werk gebracht en nu kom ik erachter dat er waardevolle spullen uit mijn auto waren gehaald. “
Diezelfde dag zag ik dat er een auto het erf op kwam rijden. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur vandaan uitstapte. Ik zag dat er nog twee andere mannen uit het voertuig stapte, waaronder [medeverdachte] .
Ik zag dat [verdachte] een slagwapen vasthield wat lijkt op een machete. Ik zag toen dat [verdachte] direct op mij af kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] een slaande beweging richting mijn hoofd maakte. Ik voelde dat het slagwapen mijn hoofd op diverse plekken raakte. Ik voelde een dusdanige pijn dat het voor mij leek alsof mijn huid gescheurd was op diverse plekken, zo hard kwam het aan.
Ik hoorde [verdachte] agressief schreeuwen:
"Waar is mijn geld. Laat mij je bankrekening zien. Ik wil mijn geld terug."Ik voelde en zag dat [verdachte] met een vuist ongeveer tien keer op mijn hoofd sloeg. Ik voelde dat ik op mijn oog, kaak en neus geslagen werd.
Ik hoorde [verdachte] zeggen:
"Ik ga je kamer in om het geld te zoeken."Ik hoorde [verdachte] zeggen:
"Waar is het geld."Toen zag ik en voelde ik dat [verdachte] mij meerdere klappen met zijn van vuist in mijn buik en ribben gaf. De situatie was zo dreigend en [verdachte] bleef maar om meer geld vragen en geweld op mij toepassen, dat ik besloot € 1300,- dat van mij was aan hem te geven. Ik heb dit geld gegeven omdat ik zoveel pijn had van het op mij toegepaste geweld en ik was bang dat er nog meer geweld op mij toegepast zou worden door [verdachte] .
Vervolgens hoorde ik [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zeggen:
"Laat me jouw bankrekening zien."Ik hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer 2] zeggen:
"Je hebt tot aanstaande vrijdag 7 juli om nog zevenhonderd (700) euro terug te betalen."
De volgende dag ben ik naar het ziekenhuis gegaan. Daar is een gebroken linker oogkas vastgesteld. [2]
Aangever [slachtoffer 1]heeft in een aanvullend
verhoor als aangeveronder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Verdachte heeft mij op 4 juli 2023 rond 16:30 uur met zijn auto thuisgebracht. Ik heb verdachte vervolgens telefonisch gesproken. Verdachte vertelde dat zijn brillen-etui met inhoud weg was uit zijn auto. Verdachte gaf aan dat hij € 2.000,- miste en dat dit de inhoud van de brillen-etui betrof. [3]
Aangever [slachtoffer 1]heeft
bij de rechter-commissarisonder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
De medeverdachten hebben [slachtoffer 2] omgedraaid richting de muur. Hij mocht niet zien wat er gebeurde. [4]
In een
Letselrapportage van de GGDis met betrekking tot het letsel van aangever [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:
Op een CT-scan was een breuk van de onderwand van de linker oogkas te zien. Tevens werd er lucht rondom het oog gezien ("lucht orbitaal links en retro-orbitaal links"). Het gemelde tijdsinterval en toedracht past goed bij het letsel. [5]
Getuige [slachtoffer 2]heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 4 juli 2023 was ik thuis te [woonplaats] . [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever) vertelde dat hij door [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) was gebeld. [slachtoffer 1] zou € 2.000,- uit de auto van [verdachte] hebben gestolen.
Ik zag dat [verdachte] met twee mannen de auto uitkwam. Ik zag dat [verdachte] een machete in zijn hand hield en op [slachtoffer 1] afliep. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] sloeg met zijn vuist op zijn gezicht. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] een aantal keer sloeg. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 1] sloeg met de machete op zijn hoofd.
Ik zag dat de twee andere mannen voor [getuige] en mij gingen staan. Ik hoorde deze
twee mannen zeggen dat ik mij moest omdraaien. Ik mocht niet over mijn schouder kijken.
Ik hoorde men aan mij vragen waar het geld was. Wij zijn naar de kamer van [slachtoffer 1] gegaan. [slachtoffer 1] had bij elkaar € 1.300,- gepakt. Ik moest dit geld van [verdachte] tellen. [verdachte] zei dat wij het restant van € 700,- voor vrijdag moeten betalen. [verdachte] nam € 1.300,- mee. [6] [verdachte] en de twee andere mannen reden weg in de auto van [verdachte] .
Getuige [slachtoffer 2]heeft
bij de rechter-commissarisonder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
De twee vrienden van [verdachte] stonden erbij om de boel in de gaten te houden. Van een van die twee personen heb ik een voorwaartse schop gekregen. [7]
Verdachteheeft in zijn
verhooronder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Mijn telefoonnummer is [telefoonnummer] . Op 4 juli 2023 rond 16:15 uur vertrok ik met mijn auto van mijn werk en heb ik aangever thuisgebracht. [8]
Medeverdachte [medeverdachte]heeft in zijn
verhooronder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Mijn telefoonnummer is [telefoonnummer] . [9]
Getuige [getuige]heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 4 juli 2023 te [woonplaats] hoorde ik een ruzie met [slachtoffer 1] en nog drie jongens. [10]
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 4 juli 2023, om 17:25:39, vond er een uitgaand gesprek plaats vanaf de telefoon van verdachte naar de telefoon van [slachtoffer 1] . Dit gesprek werd niet door het slachtoffer beantwoord. Op dinsdag 4 juli 2023, om 17:25:58 uur, vond er een inkomend gesprek plaats op het telefoonnummer van verdachte van het telefoonnummer van het slachtoffer. Dit gesprek duurde 1 minuut en 30 seconden. [11]
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Ik startte het onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte] . Ik zag dat de telefoon bereikbaar was op [telefoonnummer] . Ik zag dat de WhatsApp-chatgesprekken handmatig waren verwijderd. Ik zag dat het telefoonnummer [telefoonnummer] in
gebruik was bij [verdachte] .
Whatsappgesprek 5 juli 2023 tussen [verdachte] ( [verdachte] ) en [medeverdachte] ( [medeverdachte] )
[verdachte] -
Hoes/cover is gevonden op het werk, maar zonder hooi (opmerking tolk: mogelijk wordt hiermee "geld" bedoeld).
[medeverdachte] –
En wat nu? Is [slachtoffer 1] naar het werk gekomen?
[verdachte] –
Nee en [slachtoffer 2] ook niet. [slachtoffer 2] heeft gebeld dat hij gaat praten/aangeven bij de honden (opmerking tolk: met honden wordt mogelijk politie bedoeld).
[medeverdachte] - Meen je het verdomme, wat een loser/sukkel. [12]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de afpersing (feit 1) en poging tot afpersing (feit 2) ontkend. Volgens verdachte heeft hij aangever en [slachtoffer 2] rond 16.30 uur thuisgebracht en is hij daarna niet meer teruggegaan. Het verweer van de raadsvrouw komt er in de kern op neer dat de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] over hetgeen op 4 juli 2023 heeft plaatsgevonden onvoldoende steun vindt in andere (onafhankelijke) bewijsmiddelen en dat het in feite neerkomt op het verhaal van aangever en [slachtoffer 2] tegenover dat van verdachte en [medeverdachte] . In dat kader heeft de raadsvrouw ook aangevoerd dat [slachtoffer 2] niet als een betrouwbare getuige kan worden gezien, omdat hij als huisgenoot en vriend van aangever (mogelijk) een belang heeft bij het ondersteunen van aangever in zijn verhaal. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] elkaar ondersteunen. Niet alleen op hoofdlijnen, maar ook ten aanzien van belangrijke details, zoals de aard van het gebruikte geweld, het aantal personen en hun rol, het weggenomen geldbedrag en het geldbedrag dat nog moest worden afgegeven. De verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] worden daarnaast, naar het oordeel van de rechtbank, wel degelijk in voldoende mate ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen, hetgeen hierna zal worden toegelicht.
Uit het dossier blijkt dat om 17:25 uur een uitgaand gesprek heeft plaatsgevonden vanaf de telefoon van verdachte naar de telefoon van aangever. Dit gesprek werd niet door aangever beantwoord. Aangever heeft kort daarna teruggebeld naar verdachte: er heeft toen een gesprek van één minuut en dertig seconden plaatsgevonden. Verdachte heeft het telefonisch contact niet ontkend. Volgens verdachte gaf hij in dit gesprek aan dat hij aangever niet nog een keer zal thuisbrengen, omdat hij hiervoor twintig minuten langer moest rijden. Deze verklaring vindt echter geen steun in het dossier. Aangever stelt dat verdachte tijdens dit gesprek heeft aangegeven dat hij € 2.000,- miste uit een brillen-etui. Deze verklaring acht de rechtbank aannemelijker, omdat deze verklaring steun vindt in de verklaring van [slachtoffer 2] en een Whatsappgesprek tussen verdachte en [medeverdachte] . In dit Whatsappgesprek van 5 juli 2023 wordt immers gesproken over een hoes of cover dat is gevonden op het werk, maar waarvan de inhoud (vermoedelijk geld) is verdwenen. Dat verdachte en [medeverdachte] de dag na het incident spreken over een vermiste hoes of cover kan – gezien de inhoud van de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] – geen toeval zijn. Des te meer nu dit Whatsappgesprek door [medeverdachte] is verwijderd uit zijn telefoon, kennelijk met het oog zijn (digitale) sporen te wissen omtrent hetgeen is voorgevallen op 4 juli 2023.
In datzelfde verwijderde Whatsappgesprek van 5 juli 2023 is uit onderzoek gebleken dat verdachte en [medeverdachte] zich afvragen of aangever en [slachtoffer 2] ‘naar werk zijn gegaan’ en dat verdachte en [medeverdachte] praten over een persoon die gaat verklaren bij ‘de honden’, waarvan de tolk aangeeft dat hiermee mogelijk de politie wordt bedoeld. Dat hiermee de politie wordt bedoeld, past ook in de door aangever en getuige [slachtoffer 2] geschetste feiten en omstandigheden van hetgeen op 4 juli 2023 tussen hen, verdachte en twee andere personen is voorgevallen. Uit dat WhatsApp-gesprek blijkt bovendien dat zij niet blij zijn dat aangever naar de politie gaat: ‘meen je het verdomme, wat een loser/sukkel’. Verdachte heeft bij elke confrontatie met bovengenoemde Whatsappgesprekken verklaard dat hij zich hiervan niets meer kan herinneren.
Omdat de verklaringen van aangever en [slachtoffer 2] in voldoende mate steun vinden in het dossier en de verklaringen van verdachte niet, zal de rechtbank aangever en [slachtoffer 2] eveneens volgen als het gaat om de afgifte van € 1.300,- (feit 1) aan verdachte. Dat aangever van dit geldbedrag geen bewijs van eigendom of herkomst heeft aangeleverd, doet – gelet op de gebezigde bewijsmiddelen – niet af aan een bewezenverklaring voor de afpersing van dit geldbedrag. Datzelfde geldt voor het geldbedrag van € 700,- dat aangever en/of [slachtoffer 2] nog moesten betalen en waarvoor zij tot vrijdag 6 juli 2023 de tijd kregen. Dit vond plaats in diezelfde context van geweld en bedreiging met geweld tegen aangever en [slachtoffer 2] . Deze twee afzonderlijke bedragen passen bovendien in de verklaring van aangever en [slachtoffer 2] dat verdachte in totaal € 2.000,- van hen verlangde. omdat verdachte de aangever verantwoordelijk hield voor het uit zijn cover/etui verdwenen geld, dat in verdachte zijn auto zou hebben gelegen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, indien verdachte al zou menen dat aangever hem geld verschuldigd was (hetgeen hij overigens ook ontkent), dit niets af doet aan het laakbare van zijn handelen en dat door de gedragingen van verdachte (en zijn mededaders) de bestanddelen voor een voltooide afpersing (feit 1) en een poging daartoe (feit 2) alsnog zijn vervuld.
Het alternatief scenario van verdachte dat aangever zich in een bepaald circuit bevond en daardoor door een ander is aangevallen, acht de rechtbank onaannemelijk. Verdachte heeft dit scenario niet concreet of verifieerbaar gemaakt, en het wordt ook niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij en neemt de verklaring van aangever (en die van [slachtoffer 2] ) tot uitgangspunt.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit wat aangever, [slachtoffer 2] en [getuige] hebben verklaard over hoe een en ander is gegaan, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de afpersing en de poging daartoe, en uit deze verklaringen is ook af te leiden dat er voldoende nauwe en bewuste samenwerking bestond tussen verdachte en zijn mededaders. Verdachte is immers met twee personen naar aangever toe gereden. Ieder van hen had daarbij een belangrijke rol, waarbij één van de andere twee mannen ook geweld heeft gebruikt, en wel tegen [slachtoffer 2] . Dat de strafzaak tegen een van de medeverdachten is geseponeerd doet – gelet op de door de aangever en [slachtoffer 2] specifiek genoemde handelingen van de medeverdachten – niet af aan een bewezenverklaring voor het bestanddeel medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, waarbij de rechtbank uitgaat van eendaadse samenloop.
Partiële vrijspraak feiten 1 en 2
Geen zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, gelden als algemene gezichtspunten de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:571) volgt voornoemd kader ook en worden (bot)fracturen, zoals een gebroken oogkas, als een veelvoorkomende categorie van letsel genoemd. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever door het handelen van verdachte onder meer een fractuur van de onderwand van de linker oogkas heeft opgelopen. Tevens werd er lucht rondom het oog gezien ("lucht orbitaal links en retro-orbitaal links"). In onderhavige geval was een operatie niet noodzakelijk. Ondanks dat dit fors letsel betreft, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat het letsel in juridische zin kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de hiervoor genoemde gezichtspunten. Medisch ingrijpen bleek immers niet noodzakelijk, en over het uitzicht op herstel is in de letselverklaring opgenomen dat er – met uitzondering van een milde scheefstand van de neus – na twee maanden volledig herstel te verwachten is. Uit het dossier is over de milde scheefstand van de neus geen nadere informatie beschikbaar, waardoor niet duidelijk is of hier nog medische behandeling voor is ondergaan en op welke wijze aangever hier nog beperkingen van ondervindt. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verdachte van het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden vrijgesproken.
Geen bijl voorhanden
Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte of een van de medeverdachten op 4 juli 2023 naar [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] is toegelopen met een bijl in zijn handen. De verklaring van [slachtoffer 2] van 6 juli 2023 wordt op dat punt niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van deze zowel onder feit 1 als onder feit 2 tenlastegelegde handeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 4 juli 2023 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1.300 Euro dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- naar die [slachtoffer 1] toe te lopen met een machete in de hand en
- met die machete op het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan en met de vuist meermalen, tegen de, oog, kaak, neus, buik en ribben te slaan en
- die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij zich om moest draaien en aan hem te vragen waar het geld was en
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen: “Waar is mijn geld. Laat mij je bankrekening zien. Ik wil mijn geld terug” en “Ik ga je kamer in om het geld te zoeken” en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mee te nemen naar binnen naar de kamer van [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat hij dat geld moest tellen, welk feit lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] , te weten een gebroken (onderwand van de linker) oogkas ten gevolge heeft gehad;
Feit 2:
op 4 juli 2023 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van 700 Euro, dat aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorden
- naar die [slachtoffer 1] is toe gelopen met een machete in de hand en
- met die machete op het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen en met de vuist meermalen, tegen de oog, kaak, neus, buik en ribben heeft geslagen en
- tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij zich om moest draaien en aan hem heeft gevraagd waar het geld was en
- tegen [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd: “Waar is mijn geld. Laat mij je bankrekening zien. Ik wil mijn geld terug” en “Ik ga je kamer in om het geld te zoeken en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar binnen naar de kamer van [slachtoffer 1] en
- nadat [slachtoffer 1] 1.300 Euro had afgegeven welk geld door [slachtoffer 2] moest worden geteld tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd “Je hebt tot aanstaande vrijdag 7 juli om nog zevenhonderd euro terug te betalen”, welk feit lichamelijk letsel bij die [slachtoffer 1] , te weten: een gebroken onderwand van de linker oogkas ten gevolge heeft gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Eendaadse samenloop ex artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde gedragingen leveren namelijk een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
De eendaadse samenloop van
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de straf aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het reclasseringsrapport. Verdachte is niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld en werkt al een hele lange tijd in een hoge functie voor dezelfde werkgever. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is disproportioneel, omdat verdachte dan zijn baan, inkomen en woning verliest. Bij een bewezenverklaring is een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende afdoening.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing en een poging tot afpersing met twee slachtoffers tot gevolg. Verdachte en zijn medeverdachten hebben beide slachtoffers grote angst aangejaagd door met zijn drieën op hen af te lopen, waarbij verdachte een machete in zijn hand vasthield en daarmee geweld toe te passen door daarmee het slachtoffer hard op het hoofd te slaan. Het slachtoffer heeft daarbij ernstig letsel opgelopen, onder meer een gebroken oogkas.
Verdachte heeft ernstig fysiek geweld gebruikt door het geven van vuistslagen en het gebruik van een machete als slagwapen. Vanwege dat geweld en de dreiging van meer geweld heeft aangever een geldbedrag aan verdachte afgegeven. Verdachte nam hier echter geen genoegen mee en dreigde opnieuw met geweld als niet voor 7 juli 2023 opnieuw geld zou worden afgestaan.
Verdachte heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en evenmin voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van anderen. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen (financieel) gewin en heeft geen rekening gehouden met de enorme impact van zijn handelen op de slachtoffers. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Daarnaast vindt de rechtbank het zorgelijk dat verdachte een bewuste keuze voor eigenrichting lijkt te hebben gemaakt. Verdachte is immers kennelijk op basis van een vermoeden dat aangever geld van hem had gestolen tot ernstig gewelddadig gedrag overgegaan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 4 maart 2024;
- een reclasseringsadvies van 31 mei 2024, uitgebracht door mevrouw E. Wilms.
Justitiële documentatie
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Rapportage van Reclassering Nederland
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte kent stabiliteit op praktische leefgebieden. Hij heeft een koopwoning, vaste dagbesteding, een sociaal netwerk, een stabiele relatie en een stabiel inkomen. In het geval van een veroordeling is een contact- en/of locatieverbod met aangever en [slachtoffer 2] mogelijk wel wenselijk.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op straffen die voor soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. Met een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak zouden de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend worden. Mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor de bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten tezamen en in vereniging zijn gepleegd en verdachte geen enkele openheid van zaken heeft gegeven. Anderzijds zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld en verdachte heeft een stabiel leven. De rechtbank acht het in het belang van zowel verdachte als de maatschappij niet wenselijk dat verdachte door een te lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn stabiliteit op praktische leefgebieden verliest. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Daarnaast, om verdachte duidelijk te maken en te laten voelen wat de consequenties zijn van de keuzes die hij heeft gemaakt en het strafwaardige van zijn handelen, zal de rechtbank aan verdachte een forse taakstraf opleggen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever en [slachtoffer 2] verbinden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren opleggen te vervangen door 75 dagen hechtenis indien die taakstraf niet (naar behoren) wordt verricht.
Geen opheffing schorsing voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 8 september 2023 geschorst.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, nu er naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien de documentatie van verdachte, geen sprake is van recidiverisico.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.800,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.300,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in verband met de door haar bepleite vrijspraak ten aanzien van de diefstal verzocht het materiële gevorderde bedrag niet toe te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het materiële bedrag niet toe te wijzen, omdat de benadeelde partij geen bewijzen heeft overhandigd omtrent de door hem geleden schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiele schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte € 1.300,- van [slachtoffer 1] heeft afgenomen. Dat de benadeelde partij geen bewijzen, zoals een bankafschrift, heeft overgelegd, is, gelet op de bewezenverklaring, geen reden om geen vergoeding toe te kennen. De rechtbank zal daarom de gevorderde materiële schade in zijn geheel toewijzen.
De immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing, en ook op grond van de stukken in het dossier omtrent het letsel, vast dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden en bepaalt deze schade, mede gezien bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, op € 2.500,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.800,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, bij niet betaling aan te vullen met 48 dagen gijzeling.
Wettelijke rente
De rechtbank zal aldus de vordering van de benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 3.800 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 juli 2023 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar.
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
2 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
 op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer 2](geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Polen)), en
[slachtoffer 1](geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Polen)), zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
75 dagen hechtenis.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 3.800,-, bestaande uit een vergoeding van € 1.300,- voor materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de heer [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de heer [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.800,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 48 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Hebly, voorzitter, mrs. H. den Haan en M. Rasterhoff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 juli 2024.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 1.300 Euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde(n) door
- naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te lopen met een machette en/of een bijl in de handen en/of
- ( met die machette) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan en/of (met de vuist(en)) meermalen, althans eenmaal op/tegen het oog en/of de kaak en/of de neus en/of de buik en/of de ribben te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer 2] te slaan en/of te zeggen dat hij zich om moest draaien en/of aan hem te vragen waar het geld was en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen: “Waar is mijn geld. Laat mij je bankrekening zien. Ik wil mijn geld terug” en/of “Ik ga je kamer in om het geld te zoeken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] mee te nemen naar binnen naar de kamer van die [slachtoffer 1] en/of tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij (een deel van) dat geld moest tellen, welk feit zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer 1] , te weten: een gebroken neus
en/of een gebroken (onderwand van de linker) oogkas ten gevolge heeft gehad;
( art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2
hij op of omstreeks 4 juli 2023 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van 700 Euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde(n)
- naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is toe gelopen met een machette en/of een bijl in de handen en/of
- ( met die machette) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of (met de vuist(en)) meermalen, althans eenmaal op/tegen het oog en/of de kaak en/of de neus en/of de buik en/of de ribben heeft geslagen/gestompt en/of
- die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of tegen hem heeft gezegd dat hij zich om moest draaien en/of aan hem heeft gevraagd waar het geld was en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd: “Waar is mijn geld. Laat mij je bankrekening zien. Ik wil mijn geld terug” en/of “Ik ga je kamer in om het geld te zoeken” , althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft meegenomen naar binnen naar de kamer van die [slachtoffer 1] en/of
- ( nadat die [slachtoffer 1] 1.300 Euro had afgegeven welk geld (deels) door [slachtoffer 2] moest worden geteld) tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd “Je hebt tot aanstaande vrijdag 7 juli om nog zevenhonderd euro terug te betalen”, welk feit zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer 1] , te weten: een gebroken neus en/of een gebroken (onderwand van de linker) oogkas ten gevolge heeft gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht,
art 312 lid 2 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht ).

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 september 2023 en 3 november 2023, genummerd 2023202559, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 197. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 55 tot en met 57.
3.Pagina’s 68 en 69.
4.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris d.d. 7 december 2023, pagina 8.
5.Pagina’s 102 en 103.
6.Pagina’s 76 en 77.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 7 december 2023, pagina 2.
8.Pagina 23 en 25.
9.Pagina 46.
10.Pagina 81.
11.Pagina 100.
12.Pagina’s 127, 128, 131 en 132.