In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betrokken was. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, dat op 17 oktober 2022 was genomen, en na een deskundigenonderzoek had het Uwv op 7 maart 2024 zijn eerdere besluit herzien, waardoor verzoekster recht kreeg op een IVA-uitkering. Na deze herziening trok verzoekster haar beroep in en vroeg zij om vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- en de kosten voor de deskundige op € 3.454,55, wat het totaal op € 5.204,55 brengt. Daarnaast is het Uwv verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,00 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechter was verhinderd deze te ondertekenen.