3.4Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewoordingen van artikel 2, 2e lid 3 Sv blijkt niet expliciet dat onder gebruiken van geweld ook het dreigen met een stroomstootwapen moet worden verstaan. Voor de beantwoording van de vraag of het dreigen met een stoomstootwapen valt onder de reikwijdte van het begrip ‘gebruiken van geweld’ als bedoeld in artikel 2, 2e lid 3, Sv heeft de rechtbank daarom allereerst gekeken naar de parlementaire geschiedenis van de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Hierbij is getracht duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen de wetgever voor ogen heeft gehad.
Voorop staat dat de wetgever één rechtbank bij uitsluiting wilde laten kennis nemen en beslissen in zaken waarbij (onder meer) politieagenten worden vervolgd naar aanleiding van het uitoefenen van geweld in de uitoefening van hun functie. De achterliggende gedachte bij deze zogeheten concentratiebepaling is geweest dat de rechtbank zich op die manier niet alleen kan specialiseren op het gebied van de toepasselijke wet- en regelgeving, maar ook zicht krijgt op de complexiteit waarbinnen opsporingsambtenaren hun werk moeten verrichten. Daarmee samenhangend kan de exclusief bevoegde rechtbank geconcentreerde kennis vergaren van de mogelijkheden en beperkingen van de geweldmiddelen die worden gehanteerd in het kader van het aan deze ambtenaren toegekende geweldsmonopolie.
De wetgever heeft niet beoogd alle soorten delicten die een opsporingsambtenaar kan begaan tijdens de uitoefening van zijn beroep onder te brengen bij deze gespecialiseerde rechtbank, ook wel de blauwe kamer genoemd, maar alleen die zaken waarbij tijdens de uitoefening van de functie geweld is toegepast.
In de parlementaire geschiedenis van de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar staat niet expliciet vermeld dat de wetgever deze exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland heeft willen uitstrekken tot vervolgingen in zaken waarin een opsporingsambtenaar heeft gedreigd met geweld. Daarentegen staat ook nergens expliciet vermeld dat de wetgever dat niet wenst. De rechtbank concludeert dat de intentie van de wetgever voor wat betreft de reikwijdte van de concentratiebepaling niet duidelijk en ondubbelzinnig blijkt uit de parlementaire stukken.
Vervolgens heeft de rechtbank voor het beantwoorden van de bevoegdheidsvraag en nadere duiding van het begrip ‘geweld’ gekeken naar de definitie van ‘geweld’ en de definitie van het ‘aanwenden van geweld’ en de ontwikkeling van deze begrippen in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie).
Ingevolge artikel 1, vierde lid onder b van de Ambtsinstructie zoals dit thans luidt dient onder ‘geweld’ te worden verstaan: “elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken”. Deze definitie staat sinds 1994 in de ambtsinstructie en is sindsdien ongewijzigd gebleven.
In de Nota van Toelichting bij het besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van de Ambtsinstructieis ten aanzien van deze definitie vermeld dat het moet gaan om ‘een fysieke kracht die moet worden uitgeoefend om een persoon een bepaalde handeling te doen verrichten, of juist niet te laten verrichten’. ‘Meer dan geringe betekenis’ impliceert volgens deze Nota van Toelichting dat bijvoorbeeld het aanleggen van handboeien zonder dat betrokkene daartegen uitdrukkelijke fysieke weerstand biedt, geen geweld is in de zin van de Ambtsinstructie. Verbaal en psychologisch geweld zijn evenmin geweld in de zin van de Ambtsinstructie.
In de Nota van Toelichting bij het besluit van 11 mei 2020 tot wijziging van de Ambtsinstructieis de volgende zinsnede opgenomen:
“Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat de definitie van geweld niet is gewijzigd. Onder geweld wordt nog immer verstaan: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken. Bij dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis moet het gaan om een fysieke kracht die moet worden uitgeoefend om een persoon een bepaalde handeling te doen verrichten die hij niet wil verrichten, of om een persoon een bepaalde handeling juist niet te laten verrichten”.
Ingevolge artikel 1, vierde lid onder c van de Ambtsinstructie zoals dit thans luidt, dient onder het ‘aanwenden van geweld’ verstaan te worden:
“het gebruiken van geweld, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van een geweldmiddel. In verband met de melding op grond van artikel 17 valt het ter hand nemen van het vuurwapen eveneens onder het aanwenden van geweld tenzij het vuurwapen standaard in de hand of over de schouder wordt gedragen”.
Anders dan het begrip ’geweld’ heeft het begrip ‘aanwenden van geweld’ een ontwikkeling doorgemaakt. Zowel het opnemen van deze definitie in de ambtsinstructie als de wijzigingen in de loop der jaren zien op het al dan niet meldingsplichtig maken van bepaalde handelingen met een geweldmiddel. In 1994 werd onder het ‘aanwenden van geweld’ mede begrepen het dreigen met geweld. In 2020 is echter het dreigen met geweld uit de definitiebepaling geschrapt. In de Nota van Toelichting bij het besluit van 11 mei 2020 is daarover opgenomen: “Het dreigen met geweld is doorgaans aan te merken als een specifieke vorm van waarschuwen. De waarschuwing biedt de burger de mogelijkheid alsnog medewerking te verlenen, waardoor het daadwerkelijke gebruik van geweld achterwege kan blijven. Het melden van een waarschuwing levert een administratieve last op, terwijl vanuit het oogpunt van controle op het geweldsmonopolie het dreigen met geweld niet relevant is, nu het daarbij niet gaat om het (daadwerkelijk) gebruik van geweld (artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012).” De nota van toelichting vermeldt voorts dat het dreigen met een politiehond of met andere geweldmiddelen dan het vuurwapen niet langer onder het aanwenden van geweld moeten worden begrepen.
Uit het voorgaande blijkt dat het dreigen met geweld noch onder de definitie van geweld als bedoeld in artikel 1, vierde lid onder b, noch onder het aanwenden van geweld als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de huidige Ambtsinstructie valt, gelet op de definities en de daarop gegeven toelichting in de voornoemde Nota’s van Toelichting. Bij geweld in de zin van de Ambtsinstructie moet het gaan om fysiek geweld (al dan niet via een geweldmiddel) uitgeoefend op personen of zaken, waarvan in geval van dreigen met geweld geen sprake is. De uitzondering hierbij is het ter hand nemen van een vuurwapen en/of deze richten en/of gericht te houden.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van de verwijzing naar het vonnis van 1 december 2023 in de voornoemde Tractor-zaak het volgende. In die zaak heeft een agent met zijn dienstwapen een schot gelost op de cabine van een rijdende tractor, waarbij de kogel terechtkwam in de stijl aan de zijkant van de cabine van de tractor. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat zij bevoegd was. Kennelijk is dit geen onderwerp van debat geweest, noch heeft de bevoegdheid aanleiding gegeven om daar ambtshalve een overweging aan te wijden. De rechtbank volstaat met de constatering dat het ter hand nemen van een vuurwapen en daarmee een kogel lossen, zoals in de Tractor-zaak, kan worden aangemerkt als respectievelijk het aanwenden van geweld en het uitoefenen van geweld in de zin van de definitiebepalingen van de Ambtsinstructie.
Conclusie
De vraag of bij de uitleg van het begrip geweld in artikel 2, 2e derde lid, Sv een andere (ruimere) definitie van geweld moet worden gehanteerd dan in de Ambtsinstructie is, zoals hiervoor overwogen, door de wetgever niet beantwoord. De parlementaire geschiedenis van de Wet geweldaanwending opsporingsambtenaren biedt naar het oordeel van de rechtbank, los van de vraag naar de wenselijkheid daarvan, geen aanknopingspunten voor het ruimer interpreteren van het begrip ‘geweld’ dan de Ambtsinstructie. Bovendien valt ten aanzien van andere geweldmiddelen dan het vuurwapen het dreigen met geweld sinds 2020 niet langer onder het aanwenden van geweld. Bij die stand van zaken en mede in acht genomen dat de wetgever zich blijkens de Wet geweldaanwending opsporingsambtenaren niet expliciet heeft uitgelaten over de reikwijdte van het begrip geweld, strekt het te ver om ten aanzien van het begrip geweld in artikel 2, 2e lid 3, Sv een andere (ruimere) definitie van geweld te hanteren.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de rechtbank Rotterdam.