ECLI:NL:RBMNE:2024:4005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10/151231-23 (bevoegdheid)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland in zaken van politieagenten die geweld toepassen

Op 2 juli 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd verklaard in een zaak waarin een politieagent werd beschuldigd van misbruik van gezag door een ander te dwingen op zijn rug te gaan liggen, met dreiging van een stroomstootwapen. De rechtbank heeft onderzocht of het dreigen met een stroomstootwapen valt onder het begrip 'gebruiken van geweld' zoals gedefinieerd in artikel 2, 2e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeert dat de wetgever niet expliciet heeft bepaald dat dreigen met geweld onder deze definitie valt. De parlementaire geschiedenis van de Wet gewaldaanwending opsporingsambtenaren biedt geen aanknopingspunten voor een ruimere interpretatie van geweld dan in de Ambtsinstructie is vastgelegd. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat het dreigen met geweld niet onder de definitie van geweld valt, waardoor zij zich onbevoegd verklaart en de zaak terugverwijst naar de rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 10/151231-23 (bevoegdheid)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte ],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2024. Dit onderzoek heeft zich – zoals tevoren met alle procesdeelnemers besproken – beperkt tot bespreking van de bevoegdheid van deze rechtbank om van het tenlastegelegde kennis te nemen en daarover te oordelen. Dit in aanvulling op een eerdere schriftelijke ronde, waarbij de officier van justitie mr. R.I.E. Steen en de raadsvrouw van verdachte mr. M. van der Steeg, advocaat te Deventer, per e-mail van 6 juni 2024 hun standpunt kenbaar hadden gemaakt. Ter terechtzitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking luidt dat verdachte:
op 15 juni 2023 (aan [straat] ) te […] , als ambtenaar, werkzaam als
hoofdagent bij de Politie, eenheid […] , door misbruik van gezag een persoon,
genaamd [A] , gedwongen heeft iets te doen of te dulden,
te weten het op zijn rug gaan liggen in het gras, bestaande hieruit dat hij, verdachte,
zijn stroomstootwapen heeft aangezet (waardoor de twee rode laserpunten van dat
stroomstootwapen zichtbaar zijn), en aan [A] , voornoemd, heeft getoond en/of op zijn borst en/of been heeft gericht, althans op zijn lichaam heeft gericht en daarbij gezegd dat hij op zijn rug in het gras moest gaan liggen, ten gevolge waarvan [A] voornoemd op zijn rug in het gras is gaan liggen, en waarna hij, verdachte (met het stroomstootwapen in zijn hand) de woorden heeft gebezigd dat [A] zijn stad onveilig maakte en/of zijn bek moest houden dan wel woorden van gelijke strekking.

3.BESLISSING INZAKE DE BEVOEGDHEID VAN DE RECHTBANK

3.1
InleidingOp 1 juli 2022 is in werking getreden – kort gezegd – de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar. [1] De rechtbank Midden-Nederland is vanaf die datum op grond van artikel 2, 2e lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bij uitsluiting bevoegd in zaken waarbij een politieambtenaar wordt vervolgd naar aanleiding van het gebruiken van geweld in de uitoefening van zijn functie. De onderhavige strafzaak is door de officier van justitie van het arrondissementsparket Rotterdam aangebracht bij de rechtbank Midden-Nederland.
De kern van het verwijt dat verdachte in deze zaak wordt gemaakt komt erop neer dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn gezag door een ander te dwingen op zijn rug te gaan liggen, door te dreigen met een geweldmiddel, namelijk met een stroomstootwapen.
Met betrekking tot de bevoegdheid van deze rechtbank rijst daarbij de vraag of dreigen met een stroomstootwapen ook valt onder ‘het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld’ zoals bepaald in artikel 2, 2e lid 3 Sv, met andere woorden of een dergelijk gebruik van een stroomstootwapen valt aan te merken als het gebruiken van geweld. De rechtbank zal hieronder nader ingaan op deze vraag.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Midden-Nederland exclusief bevoegd is om van het tenlastegelegde kennis te nemen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat ‘dreigen met geweld’ dient te worden geschaard onder het begrip ‘gebruiken van geweld’, omdat het de bedoeling van de wetgever is geweest om zaken waarbij een politieagent wordt vervolgd vanwege het gebruik van een hem bij wet (en nadere regelgeving) toegekend geweldmiddel, te concentreren bij één rechtbank. De achterliggende gedachte van de wetgever hierbij is geweest dat deze rechtbank op dit specifieke terrein expertise kan opbouwen. Een te enge uitleg van het begrip ‘gebruiken van geweld’ zou in strijd zijn met deze gedachte achter de wetsbepaling van artikel 2, 2e lid 3 Sv. De officier van justitie meent daarom dat ook zaken waarin sprake is van het dreigen met geweld en het misbruiken van dwangmiddelen, kortom alle zaken die zien op het geweldsmonopolie dat de politie heeft, hieronder zouden moeten vallen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Midden-Nederland exclusief bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat hoewel de wetgever geen duidelijkheid verschaft over de reikwijdte van het begrip ‘gebruiken van geweld’ - en dus of het ‘dreigen met geweld’ daar ook onder valt- het begrip ruim moet worden uitgelegd, mede gelet op de bedoeling die de wetgever moet hebben gehad bij de totstandkoming van de wet. In de onderhavige zaak gaat het om een politieagent die een stroomstootwapen ter hand heeft genomen, hetgeen een geweldmiddel is dat de politie in het kader van haar geweldsmonopolie is gegeven, zodat de zaak gebaat is bij deskundigheid op het gebied van de praktische taakuitoefening van de politieambtenaar in combinatie met geweldgebruik en dat de rechtbank Midden-Nederland door de wetgever is aangewezen om die deskundigheid op te bouwen. Dit belang van kennisopbouw wordt gediend wanneer het geweldscriterium in het kader van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank niet te eng wordt toegepast, te meer omdat het dreigen met een geweldmiddel een belangrijk onderdeel vormt van het geweldsspectrum waarvan de politie zich bedient en het landelijk om een beperkt aantal zaken per jaar gaat. Verder verwijst de raadsvrouw nog naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 december 2023, in de zogenaamde ‘Tractor-zaak’ [2] . In deze zaak heeft de rechtbank zich bevoegd geacht, terwijl ook in dit geval geen sprake was van geweld in enge zin, omdat door het afvuren van de kogel niemand werd geraakt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewoordingen van artikel 2, 2e lid 3 Sv blijkt niet expliciet dat onder gebruiken van geweld ook het dreigen met een stroomstootwapen moet worden verstaan. Voor de beantwoording van de vraag of het dreigen met een stoomstootwapen valt onder de reikwijdte van het begrip ‘gebruiken van geweld’ als bedoeld in artikel 2, 2e lid 3, Sv heeft de rechtbank daarom allereerst gekeken naar de parlementaire geschiedenis van de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Hierbij is getracht duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen de wetgever voor ogen heeft gehad.
Voorop staat dat de wetgever één rechtbank bij uitsluiting wilde laten kennis nemen en beslissen in zaken waarbij (onder meer) politieagenten worden vervolgd naar aanleiding van het uitoefenen van geweld in de uitoefening van hun functie. De achterliggende gedachte bij deze zogeheten concentratiebepaling is geweest dat de rechtbank zich op die manier niet alleen kan specialiseren op het gebied van de toepasselijke wet- en regelgeving, maar ook zicht krijgt op de complexiteit waarbinnen opsporingsambtenaren hun werk moeten verrichten. Daarmee samenhangend kan de exclusief bevoegde rechtbank geconcentreerde kennis vergaren van de mogelijkheden en beperkingen van de geweldmiddelen die worden gehanteerd in het kader van het aan deze ambtenaren toegekende geweldsmonopolie.
De wetgever heeft niet beoogd alle soorten delicten die een opsporingsambtenaar kan begaan tijdens de uitoefening van zijn beroep onder te brengen bij deze gespecialiseerde rechtbank, ook wel de blauwe kamer genoemd, maar alleen die zaken waarbij tijdens de uitoefening van de functie geweld is toegepast.
In de parlementaire geschiedenis van de Wet geweldsaanwending opsporingsambtenaar staat niet expliciet vermeld dat de wetgever deze exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland heeft willen uitstrekken tot vervolgingen in zaken waarin een opsporingsambtenaar heeft gedreigd met geweld. Daarentegen staat ook nergens expliciet vermeld dat de wetgever dat niet wenst. De rechtbank concludeert dat de intentie van de wetgever voor wat betreft de reikwijdte van de concentratiebepaling niet duidelijk en ondubbelzinnig blijkt uit de parlementaire stukken.
Vervolgens heeft de rechtbank voor het beantwoorden van de bevoegdheidsvraag en nadere duiding van het begrip ‘geweld’ gekeken naar de definitie van ‘geweld’ en de definitie van het ‘aanwenden van geweld’ en de ontwikkeling van deze begrippen in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). [3]
Ingevolge artikel 1, vierde lid onder b van de Ambtsinstructie zoals dit thans luidt dient onder ‘geweld’ te worden verstaan: “elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken”. Deze definitie staat sinds 1994 in de ambtsinstructie en is sindsdien ongewijzigd gebleven.
In de Nota van Toelichting bij het besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van de Ambtsinstructie [4] is ten aanzien van deze definitie vermeld dat het moet gaan om ‘een fysieke kracht die moet worden uitgeoefend om een persoon een bepaalde handeling te doen verrichten, of juist niet te laten verrichten’. ‘Meer dan geringe betekenis’ impliceert volgens deze Nota van Toelichting dat bijvoorbeeld het aanleggen van handboeien zonder dat betrokkene daartegen uitdrukkelijke fysieke weerstand biedt, geen geweld is in de zin van de Ambtsinstructie. Verbaal en psychologisch geweld zijn evenmin geweld in de zin van de Ambtsinstructie.
In de Nota van Toelichting bij het besluit van 11 mei 2020 tot wijziging van de Ambtsinstructie [5] is de volgende zinsnede opgenomen:
“Voor de volledigheid wordt er op gewezen dat de definitie van geweld niet is gewijzigd. Onder geweld wordt nog immer verstaan: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken. Bij dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis moet het gaan om een fysieke kracht die moet worden uitgeoefend om een persoon een bepaalde handeling te doen verrichten die hij niet wil verrichten, of om een persoon een bepaalde handeling juist niet te laten verrichten”.
Ingevolge artikel 1, vierde lid onder c van de Ambtsinstructie zoals dit thans luidt, dient onder het ‘aanwenden van geweld’ verstaan te worden:
“het gebruiken van geweld, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van een geweldmiddel. In verband met de melding op grond van artikel 17 valt het ter hand nemen van het vuurwapen eveneens onder het aanwenden van geweld tenzij het vuurwapen standaard in de hand of over de schouder wordt gedragen”.
Anders dan het begrip ’geweld’ heeft het begrip ‘aanwenden van geweld’ een ontwikkeling doorgemaakt. Zowel het opnemen van deze definitie in de ambtsinstructie als de wijzigingen in de loop der jaren zien op het al dan niet meldingsplichtig maken van bepaalde handelingen met een geweldmiddel. In 1994 werd onder het ‘aanwenden van geweld’ mede begrepen het dreigen met geweld. In 2020 is echter het dreigen met geweld uit de definitiebepaling geschrapt. In de Nota van Toelichting bij het besluit van 11 mei 2020 is daarover opgenomen: “Het dreigen met geweld is doorgaans aan te merken als een specifieke vorm van waarschuwen. De waarschuwing biedt de burger de mogelijkheid alsnog medewerking te verlenen, waardoor het daadwerkelijke gebruik van geweld achterwege kan blijven. Het melden van een waarschuwing levert een administratieve last op, terwijl vanuit het oogpunt van controle op het geweldsmonopolie het dreigen met geweld niet relevant is, nu het daarbij niet gaat om het (daadwerkelijk) gebruik van geweld (artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012).” De nota van toelichting vermeldt voorts dat het dreigen met een politiehond of met andere geweldmiddelen dan het vuurwapen niet langer onder het aanwenden van geweld moeten worden begrepen.
Uit het voorgaande blijkt dat het dreigen met geweld noch onder de definitie van geweld als bedoeld in artikel 1, vierde lid onder b, noch onder het aanwenden van geweld als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c van de huidige Ambtsinstructie valt, gelet op de definities en de daarop gegeven toelichting in de voornoemde Nota’s van Toelichting. Bij geweld in de zin van de Ambtsinstructie moet het gaan om fysiek geweld (al dan niet via een geweldmiddel) uitgeoefend op personen of zaken, waarvan in geval van dreigen met geweld geen sprake is. De uitzondering hierbij is het ter hand nemen van een vuurwapen en/of deze richten en/of gericht te houden.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van de verwijzing naar het vonnis van 1 december 2023 in de voornoemde Tractor-zaak het volgende. In die zaak heeft een agent met zijn dienstwapen een schot gelost op de cabine van een rijdende tractor, waarbij de kogel terechtkwam in de stijl aan de zijkant van de cabine van de tractor. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat zij bevoegd was. Kennelijk is dit geen onderwerp van debat geweest, noch heeft de bevoegdheid aanleiding gegeven om daar ambtshalve een overweging aan te wijden. De rechtbank volstaat met de constatering dat het ter hand nemen van een vuurwapen en daarmee een kogel lossen, zoals in de Tractor-zaak, kan worden aangemerkt als respectievelijk het aanwenden van geweld en het uitoefenen van geweld in de zin van de definitiebepalingen van de Ambtsinstructie.
Conclusie
De vraag of bij de uitleg van het begrip geweld in artikel 2, 2e derde lid, Sv een andere (ruimere) definitie van geweld moet worden gehanteerd dan in de Ambtsinstructie is, zoals hiervoor overwogen, door de wetgever niet beantwoord. De parlementaire geschiedenis van de Wet geweldaanwending opsporingsambtenaren biedt naar het oordeel van de rechtbank, los van de vraag naar de wenselijkheid daarvan, geen aanknopingspunten voor het ruimer interpreteren van het begrip ‘geweld’ dan de Ambtsinstructie. Bovendien valt ten aanzien van andere geweldmiddelen dan het vuurwapen het dreigen met geweld sinds 2020 niet langer onder het aanwenden van geweld. Bij die stand van zaken en mede in acht genomen dat de wetgever zich blijkens de Wet geweldaanwending opsporingsambtenaren niet expliciet heeft uitgelaten over de reikwijdte van het begrip geweld, strekt het te ver om ten aanzien van het begrip geweld in artikel 2, 2e lid 3, Sv een andere (ruimere) definitie van geweld te hanteren.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de rechtbank Rotterdam.

4.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd van de zaak kennis te nemen;
- verwijst de zaak naar de rechtbank Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mr. G.A. Bos en mr. L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juli 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op 15 juni 2023 (aan [straat] ) te […] , als ambtenaar, werkzaam als
hoofdagent bij de Politie, eenheid […] , door misbruik van gezag een persoon,
genaamd [A] , gedwongen heeft iets te doen of te dulden,
te weten het op zijn rug gaan liggen in het gras, bestaande hieruit dat hij,verdachte,
zijn stroomstootwapen heeft aangezet (waardoor de twee rode laserpunten van dat
stroomstootwapen zichtbaar zijn),
en aan [A] , voornoemd, heeft getoond en/of op zijn borst en/of been heeft
gericht, althans op zijn lichaam heeft gericht en daarbij gezegd dat hij op zijn rug in
het gras moest gaan liggen,
tengevolge waarvan [A] voornoemd op zijn rug in het gras is gaan liggen,
en waarna hij, verdachte (met het stroomstootwapen in zijn hand) de woorden
heeft gebezigd dat [A] zijn stad onveilig maakte en/of zijn bek moest houden
danwel woorden van gelijke strekking;

Voetnoten

1.de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opnemen van een specifieke strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren die geweld hebben gebruikt in de rechtmatige uitoefening van hun taak en een strafbaarstelling van schending van de geweldsinstructie en wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het opnemen van een grondslag voor het doen van strafrechtelijk onderzoek naar geweldgebruik door opsporingsambtenaren.
3.In artikel 90novies, eerste lid, Wetboek van Strafrecht wordt onder geweldinstructie verstaan de bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten gegeven schriftelijke regels van algemene strekking die tot de ambtenaar gerichte instructies bevatten omtrent het gebruik van geweld. De zogeheten Ambtsinstructie vormt een nadere uitwerking van de in voormelde wetten neergelegde geweldsbevoegdheid.
4.Nota van Toelichting bij het Besluit van 16 juli 2001 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar in verband met verduidelijking van de voorschriften inzake vuurwapengebruik en melding van de aanwending van geweld (Staatsblad 2001, 387).
5.Nota van Toelichting bij het Besluit van 11 mei 2020, houdende wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en het Besluit politiegegevens in verband met de herziening van de geweldsmelding (Staatsblad 2020, 144).