ECLI:NL:RBMNE:2023:6396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
18/117765-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door politieambtenaar tijdens boerenprotesten

Op 5 juli 2022, tijdens de boerenprotesten in Heerenveen, heeft een politieambtenaar, verdachte, met zijn dienstwapen een schot gelost op de cabine van een rijdende tractor. Dit gebeurde terwijl de bestuurder, [slachtoffer], zich in de tractor bevond. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard door gericht op de cabine te schieten. De rechtbank oordeelde dat het schieten niet gerechtvaardigd was, aangezien er geen directe dreiging was van de tractor voor verdachte of anderen. Verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van een jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van tachtig uren. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de stressvolle situatie voor de politieambtenaren en de impact op het leven van verdachte en [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 18/117765-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2023
in de strafzaak tegen
de als[verdachte]gedagvaarde verdachte,
wiens persoonsgegevens zijn geverifieerd door de voorzitter en de griffier,
domicilie kiezende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2023 en 24 november 2023. De zaak is inhoudelijk behandeld op 10 november 2023 en het onderzoek is op de terechtzitting van 24 november 2023 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. P.H.S. van Rest, van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden naar voren hebben gebracht en van hetgeen door de moeder van [slachtoffer] , naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair:op 5 juli 2022 in Heerenveen op korte afstand met een vuurwapen op een tractor heeft geschoten waarin [slachtoffer] zich bevond en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag;
subsidiair:op 5 juli 2022 in Heerenveen zich door voornoemde handelingen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.INLEIDING

De boerenprotesten
Op 10 juni 2022 werden door de minister voor Natuur en Stikstof de nieuwe stikstofplannen van het kabinet bekend gemaakt. In de periode daarna heeft een groot aantal boerenprotesten plaatsgevonden, onder meer op 2, 4 en 5 juli 2022 in het gebied waar verdachte werkzaam was. Op 5 juli 2022 vond er onder meer een demonstratie plaats in Heerenveen, op het industrieterrein De Kavels. Nadat de ME de aanwezige personen op het industrieterrein had meegedeeld dat de burgemeester een noodverordening had uitgevaardigd, is een stoet met tractoren en auto’s van het industrieterrein weggereden en op enig moment de snelweg A32 opgegaan.
Zes agenten, waaronder verdachte en twee collega’s van verdachte met dienstnummers [agent 5] (hierna te noemen: agent 05) en [agent 6] (hierna te noemen: agent 06), zijn naar de afrit van de snelweg gereden, hebben hun voertuigen dwars op het einde van de afrit en de naastgelegen oprit stilgezet en zijn uitgestapt om de tractoren tot stilstand te brengen. Verschillende personen in tractoren en personenauto’s negeerden de politieblokkade en reden links en rechts om de blokkade heen. Daarna bleef een aantal tractoren en auto’s voor de rotonde stilstaan. Agent 05 heeft vervolgens de bestuurder van de eerste tractor aangesproken. Omdat de tractor vervolgens een stukje doorreed, is de agent op de treeplank gestapt. Nadat de bestuurder van de eerste tractor werd aangehouden, is agent 05 naar de tweede tractor gelopen. Toen de persoon in de tweede tractor niet reageerde op de woorden ‘stoppen, stoppen’, heeft agent 05 zijn vuurwapen op de bestuurder van de tweede tractor gericht. Verdachte heeft toen via de portofoon om ‘assistentie collega’s’ geroepen. De tweede tractor is toen ook gestopt.
Het schietincident
De vierde tractor in de rij werd bestuurd door [slachtoffer] . Terwijl agent 05 zich met de inzittenden van de tractoren 1 en 2 bezig hield, is [slachtoffer] op enig moment uit de rij weggereden. Hij reed langs de stilstaande tractoren, dwars over de middengeleider de oprit op en toen via de oprit, tegen het verkeer in, naar de rotonde. Dwars op het begin van de oprit stond een politieauto geparkeerd en agent 06 stond daarnaast. Verdachte heeft zijn dienstwapen getrokken en een aantal stappen richting de rijdende tractor van [slachtoffer] gezet. Ook agent 06 heeft haar dienstwapen getrokken. Terwijl [slachtoffer] met zijn tractor op een afstand van enkele meters langsreed, loste agent 06 een waarschuwingsschot in de lucht en schoot verdachte op de cabine van de tractor. De kogel is terechtgekomen in de stijl aan de zijkant van de cabine van de tractor, ter hoogte van de stoel.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank moet (in het kader van de waardering van het bewijs) eerst de vraag beantwoorden of verdachte zich door te schieten op de tractor van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat een poging doodslag of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden, dan betekent dit nog niet meteen dat dit een strafbaar feit oplevert of dat verdachte strafbaar is. Daarvoor moet beoordeeld worden of het schieten wellicht gerechtvaardigd was en of verdachte een verwijt kan worden gemaakt (in juridische zin: of sprake is strafuitsluitingsgrond (strafbaarheid van het feit) of een schulduitsluitingsgrond (strafbaarheid van verdachte)).

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de poging tot doodslag (het primair ten laste gelegde) wettig en overtuigend te bewijzen. Een politieambtenaar die doelbewust op de cabine van een rijdende tractor schiet om die tractor te stoppen, pleegt volgens de officier van justitie een poging tot doodslag op de bestuurder van die tractor. Het opzet vloeit automatisch uit de gedraging voort. Dat verdachte heeft verklaard dat hij zich niet bewust was van het risico, doet daar niet aan af.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft volledige vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. Verdachte had namelijk niet het doel om gericht op de bestuurder te schieten. Ook heeft verdachte verklaard dat hij zich er niet van bewust was dat hij een groot risico nam dat [slachtoffer] zou worden geraakt. De raadsman heeft het verweer onderbouwd met voorbeelden uit eerdere rechtspraak.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
BewijsmiddelenDe verklaring van verdachte ter terechtzitting
[slachtoffer] reed in zijn tractor over de middenberm. Er werd geschreeuwd dat de tractor gestopt moest worden. Ik heb mijn vuurwapen gepakt en drie of vier stappen richting de tractor gezet. Ik wilde de tractor stoppen. Ik schoot op de bovenkant van de tractor. Collega 06 vuurde een waarschuwingsschot. [1]
De camerabeelden
De aanleiding voor het onderzoek betreft een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022 tijdens een boerenprotest te Heerenveen. [2] De video met bestandsnaam video_ [bestandsnaam] .mp4 is door mij, verbalisant, uitgewerkt. [3]
Ik zie dat de roodkleurige tractor voortbeweegt richting de rotonde. [4] Ik zie dat een persoon, vermoedelijk een mannelijke politieambtenaar, in beeld komt. Ik noem deze politieambtenaar [verdachte] . [5] Ik zie dat [verdachte] verder in richting van [politieambtenaar] loopt en achter haar positie inneemt. Ik zie dat [verdachte] daarbij zijn rechterarm heft richting de rechterzijde van het beeld. [6] Ik zie [politieambtenaar] verder achterwaarts lopen richting [verdachte] naarmate de roodkleurige tractor verder de rotonde oprijdt. Ik zie dat [verdachte] tegelijkertijd iets verder de rotonde oploopt (zijwaarts) en met één voet de markering iets passeert. Ik zie dat hij met beide armen de tractor volgt. [7] Ik zie dat [politieambtenaar] en [verdachte] met gestrekte arm(en) de roodkleurige tractor blijven volgen totdat ik twee knallende geluiden hoor. [8]
5.3.2
Bewijsoverweging: bewezenverklaring poging tot doodslag
De rechtbank stelt vast dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geschoten om [slachtoffer] te doden, zodat er juridisch gezien geen sprake is van vol opzet. De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of verdachte, door het lossen van een gericht schot op de cabine van de tractor van [slachtoffer] , willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. In dat geval zou er sprake zijn van voorwaardelijke opzet. Daarvoor moet uit het dossier blijken dat (i) de kans op de dood van [slachtoffer] als gevolg van het schot aanmerkelijk was en (ii) verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard (in andere woorden: op de koop toe heeft genomen). Dit kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit verklaringen van verdachte of (de uiterlijke verschijningsvorm van) zijn gedragingen. Daarbij geldt dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat verdachte op korte afstand gericht op de cabine van de tractor heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank bestond daarmee de aanmerkelijke kans dat de bestuurder (in dit geval [slachtoffer] ) door het schot van verdachte zo zou worden geraakt dat hij zou komen te overlijden. De rechtbank is bovendien van oordeel dat dit handelen van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het raken van de bestuurder van de tractor, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de bestuurder van de tractor ook bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Ook de verklaring van verdachte dat het niet zijn doel was om de bestuurder te raken is dat, gelet op de manier waarop hij heeft gehandeld, niet. En in tegenstelling tot de rechtspraak die de raadsman heeft genoemd, heeft verdachte niet gericht laag geschoten (bijvoorbeeld op de banden of de benen), maar juist op de cabine van de tractor, de plek waar de bestuurder zat.
Kort gezegd: verdachte wilde niet opzettelijk de bestuurder van de tractor doden, maar heeft door te schieten op de cabine wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bestuurder ( [slachtoffer] ) hierdoor dodelijk zou worden getroffen. In juridische zin is er dan sprake van voorwaardelijke opzet op het overlijden. Daarom vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 juli 2022 te Heerenveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet op korte afstand met een vuurwapen op en in de richting van een rijdende tractor heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer] zich in die tractor bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het schieten wellicht gerechtvaardigd was en of verdachte een verwijt kan worden gemaakt. Met andere woorden: of sprake is strafuitsluitingsgrond (strafbaarheid van het feit) of een schulduitsluitingsgrond (strafbaarheid van verdachte).

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging was het schieten gerechtvaardigd of kan verdachte in ieder geval geen verwijt worden gemaakt. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft daarvoor aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie of dat verdachte dat in ieder geval mocht denken (putatief noodweer). Als verdachte door te schieten verder is gegaan dan noodzakelijk was, dan komt dit door de hevige emoties en gevoelens (gemoedsbewegingen) die zijn ontstaan als gevolg van de noodweersituatie (noodweerexces) of als gevolg van het feit dat hij terecht heeft gedacht dat hij in een noodweersituatie zat (putatief noodweerexces). Tenslotte heeft de verdediging betoogd dat verdachte heeft gehandeld in overeenstemming met de geweldsinstructie (de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)). Hieronder wordt per verweer omschreven welke feiten en omstandigheden de verdediging daaraan ten grondslag heeft gelegd.
Noodweer
Verdachte heeft verklaard dat hij op de tractor heeft geschoten ter afwending van direct gevaar. [slachtoffer] reed met een behoorlijke snelheid nadat hij over de middenberm was gereden en vormde een direct en groot gevaar voor verdachte, zijn collega’s en omstanders.
Putatief noodweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ook als er niet daadwerkelijk sprake was van een direct gevaar, verdachte dit wel verschoonbaar mocht denken.
De verdediging heeft hiervoor een aantal omstandigheden aangevoerd, zoals de omstandigheid dat al enige tijd boerenprotesten gaande waren waarbij geweld niet werd geschuwd, dat er een noodbevel was uitgevaardigd, dat demonstranten geen gehoor gaven aan vorderingen om zich te verwijderen, dat de ME de dag voor het schietincident werd ingezet waarbij traangas is gebruikt en arrestaties zijn verricht, en dat verdachte kort voor het incident door een groep personen is uitgescholden. Verder negeerden verschillende mensen de politieblokkade van verdachte en zijn collega’s bij de afrit van de A32 voor de rotonde en heeft agent 05 – nadat hij in de veronderstelling was dat door de tweede tractor op hem zou worden ingereden – zijn vuurwapen op de persoon in de tweede tractor gericht, waarna verdachte via de portofoon riep om assistentie van collega’s omdat hij zich bedreigd voelde. In deze chaos en onder deze omstandigheden brak [slachtoffer] met zijn tractor uit.
Daar komt bij dat de agenten geen partij waren voor de grote tractoren en hun bestuurders die onberekenbaar rijgedrag vertoonden. [slachtoffer] brak uit op een afstand van minder dan twintig meter, waardoor hij – als hij 25 kilometer per uur heeft gereden – in minder dan drie seconden bij verdachte zou zijn. Dat betekent dat verdachte in een kort tijdsbestek een beslissing moest nemen en in dit korte tijdsbestek ook risico’s konden intreden, althans in de beleving van verdachte. Andere agenten spreken ook over een grimmige sfeer en een dreigende situatie.
(Putatief) noodweerexces
De hevige emoties en gevoelens die zijn ontstaan als gevolg van de noodweersituatie of als gevolg van het feit dat hij terecht heeft gedacht dat hij in een noodweersituatie zat, zijn van doorslaggevend belang geweest voor het schieten (noodweerexces of putatief noodweerexces). Dat bij verdachte sprake was van hevige emoties en gevoelens blijkt uit het feit dat hij volgens collega’s angstig klonk toen hij om assistentie vroeg, dat hij vol adrenaline en stress zat, dat hij zich tegenover de tractoren geconfronteerd zag met een onevenredig krachtenveld en dat hij dingen deed die hij anders nooit doet.
De strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Sr
Verdachte heeft zijn vuurwapen gebruikt in overeenstemming met artikel 7 lid 1 sub f van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). Verdachte had het doel niet met een ander, minder ingrijpend middel kunnen bereiken en hij heeft van het gekozen middel ook op de minst ingrijpende wijze gebruik gemaakt. De verdediging leidt uit de nota van toelichting af dat ook een gerechtvaardigde dwaling ten aanzien van dit risico onder de werking van de Ambtsinstructie valt.
7.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie of van direct gevaar. Daarom kan het beroep op (putatief) noodweer(exces) of de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Sr volgens de officier van justitie niet slagen. Op basis van het dossier kan worden geconcludeerd dat [slachtoffer] niet op verdachte heeft ingereden. Van gerechtvaardigd schieten op basis van de afweerbevoegdheid of noodweer was dus geen sprake. Ook is er volgens de officier van justitie geen sprake van een situatie waarin verdachte terecht mocht denken dat er sprake was van een noodweersituatie; hij heeft niet verontschuldigbaar gedwaald. Pas na het vermeende inrijden, toen de tractor van [slachtoffer] inmiddels was afgebogen, is verdachte tot actie overgegaan. Daarnaast is ook niet gebleken dat bij verdachte sprake was van hevige emoties en gevoelens als gevolg van de (vermeende) noodweersituatie, omdat verdachte relatief rustig en weloverwogen heeft gehandeld. Tot slot was de vermeende noodweersituatie niet gebaseerd op objectieve feiten en omstandigheden, maar op de eigen verkeerde inschattingen van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Beoordelingskader
Volgens de hierna te bespreken wettelijke regeling heeft de politie, voor zover die optreedt in de rechtmatige uitoefening van de bediening, een grote mate van vrijheid om tegen (andere) deelnemers aan de maatschappij geweld te gebruiken. Politieagenten zijn niet alleen bevoegd om onder bepaalde omstandigheden geweld te gebruiken in de uitvoering van hun maatschappelijke taak, maar dit wordt ook van hen verwacht wanneer de noodzaak hiertoe bestaat. Waar een ander bij gevaarlijke situaties kan terugtreden om te voorkomen dat hij geweld zal gebruiken, wordt van een agent juist verwacht dat hij in die situaties optreedt en actie onderneemt. De vrijheid om geweld te gebruiken is niet onbeperkt, omdat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij niet mogen worden overschreden: de politie moet optreden op een manier die voor de betrokkene het minst bezwarend is (subsidiariteit) en er moet een redelijke verhouding zijn tussen de wijze van optreden en het beoogde doel van dat optreden (proportionaliteit). Indien die grenzen worden overschreden, is sprake van onrechtmatig geweldgebruik en komt in het kader van een strafrechtelijke vervolging aan de politiefunctionaris geen beroep (meer) toe op een rechtvaardigingsgrond. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de strafrechter.
De rechtbank stelt verder voorop dat terughoudendheid moet worden betracht bij de strafrechtelijke beoordeling van handelingen van politieagenten in functie. De rechter mag niet achteraf oordelend, zijn eigen beoordeling in de plaats stellen van die van een politieagent in de hitte van de strijd. Beoordeeld moet worden of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet, niet of de politieagent redelijkerwijs een andere keuze had kunnen of zelfs had moeten maken.
7.3.2
Heeft verdachte gehandeld conform de geweldsinstructie?
Als een politieagent wordt vervolgd vanwege een geweldsmisdrijf is hij niet strafbaar als hij in de rechtmatige uitoefening van zijn taak heeft gehandeld en het geweld conform zijn geweldsinstructie is toegepast (artikel 42 lid 2 Sr). In deze zaak staat niet ter discussie dat verdachte handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn taak. Omdat verdachte zijn vuurwapen heeft gebruikt, moet gekeken worden naar de regels die hiervoor gelden. Die regels staan in artikel 7 van de Politiewet 2012 en artikel 7 van de Ambtsinstructie. Een politieambtenaar in de rechtmatige uitvoering van zijn bediening is bevoegd om geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf (artikel 7 lid 1 Politiewet 2012). Toepassing van het geweld moet in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd zijn (artikel 7, lid 7 Politiewet 2012).
De Ambtsinstructie geeft onder meer nadere regels voor het gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen en bevat de ondergrens voor het gebruik van deze middelen. Als het gebruik van geweld in een concreet geval is geboden, moet de ambtenaar bovenop de in de Ambtsinstructie vastgelegde ondergrens overwegen of het gebruik van een geweldsmiddel of vrijheidsbeperkend middel in dat geval proportioneel en subsidiair is. Dit hangt af van de omstandigheden van het concrete geval. Doordat in de Ambtsinstructie de ondergrens wordt gegeven voor in welke gevallen geweld is toegestaan, bepaalt de Ambtsinstructie ook wanneer geweld niet proportioneel is. In die zin is de Ambtsinstructie ook een nadere invulling van proportionaliteit en subsidiariteit.
Een van de situaties waarvoor op grond van artikel 7 van de Ambtsinstructie het vuurwapen gebruikt mag worden, is om direct gevaar voor het leven van personen of voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden. Er moet daarbij sprake zijn van een concreet en serieus risico, waarbij onmiddellijk daadkrachtig ingrijpen noodzakelijk is. Van een gevaar voor het leven is sprake indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat dit het gevolg zal zijn indien er niet wordt ingegrepen.
De rechtbank moet dus eerst beoordelen of sprake is geweest van een gevaarsituatie zoals bedoeld in artikel 7 van de Ambtsinstructie.
Verdachte heeft verklaard dat er een groot gevaar was dat de tractor van [slachtoffer] op verdachte, de collega’s van verdachte of op anderen zou inrijden. Deze verklaring vindt echter onvoldoende steun in het dossier. Daarin zitten diverse camerabeelden. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] nadat hij de middengeleider was overgereden, de bocht van de oprit instuurde en naar de rotonde reed. Verdachte en agent 06 bevonden zich, zowel voor als tijdens het lossen van het schot, niet in de directe rijrichting van de tractor. Uit de beelden blijkt zelfs dat verdachte nog een aantal stappen in de richting van de rijbaan van de tractor heeft gezet voordat hij de trekker van zijn vuurwapen overhaalde, die op dat moment langs hem rijdt. Ook blijkt op basis van de camerabeelden en de overige inhoud van het dossier niet dat het gevaar bestond dat [slachtoffer] op anderen dan verdachte zou inrijden. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de tractor van [slachtoffer] een serieus risico op levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel opleverde. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een situatie waarin verdachte volgens de Ambtsinstructie gericht op de cabine van de tractor mocht schieten, zodat zijn handelen ook niet voldoet aan de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank wil aannemen dat verdachte de gevaarsituatie mogelijk verkeerd heeft ingeschat, maar is van oordeel dat die inschatting niet gerechtvaardigd was, gelet op de omstandigheden van het geval. Het verweer dat verdachte niet strafbaar is omdat hij heeft gehandeld volgens zijn geweldsinstructie, slaagt daarom niet.
7.3.3
Noodweer
Het beoordelingskader
Nu is vastgesteld dat verdachte niet heeft gehandeld volgens zijn geweldsinstructie, moet de vraag worden beantwoord of verdachte, zoals hij zelf zegt, in een noodweersituatie heeft gehandeld. Van een noodweersituatie is sprake bij een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed (artikel 41 Sr). Van noodweersituatie is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding, maar de enkele vrees voor zo’n aanranding is niet voldoende.
Beoordeeld moet worden of de feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door de verdediging is aangevoerd, in het licht van het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden, waarbij de last tot het aannemelijk maken niet uitsluitend op verdachte mag worden gelegd.
Geen (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding aannemelijk geworden
Zoals al is overwogen (in 7.3.2) blijkt uit de camerabeelden en de overige inhoud van het dossier dat verdachte en diens collega zich niet in de directe rijrichting van de tractor van [slachtoffer] hebben bevonden en ook dat geen reëel gevaar bestond dat [slachtoffer] op hen of anderen zou inrijden. Niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen verdachte of anderen dan verdachte. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
7.3.4
Putatief noodweer
Het beoordelingskader
De verdediging heeft ook nog een beroep gedaan op putatief noodweer. Daarvoor moet worden beoordeeld of verdachte heeft kunnen en redelijkerwijs mogen denken dat er toch sprake was van een noodweersituatie waartegen hij moest optreden, omdat hij zich het dreigende gevaar verontschuldigbaar heeft ingebeeld of de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Bij de beoordeling hiervan moet worden uitgegaan van het perspectief van een redelijk handelende, in een vergelijkbare situatie als de verdachte verkerende, politieagent.
Geen verontschuldigbare dwaling
Rekening houdend met wat er zich in de dagen voorafgaand tot kort voor het incident heeft afgespeeld, begrijpt de rechtbank dat de situatie stressvol en bedreigend voor verdachte is geweest. De rechtbank is van oordeel dat verdachte desondanks niet kon of redelijkerwijs mocht menen dat hij zichzelf of anderen tegen onmiddellijk dreigend gevaar van de tractor moest verdedigen. Van verdachte mocht, als getraind en ervaren politieambtenaar, worden verwacht dat hij – ondanks de hectiek van het moment – de situatie voldoende kon overzien. Was dat zo geweest, dan had hij – gelet op de rijrichting van de tractor van [slachtoffer] – (in)gezien dat de tractor van [slachtoffer] geen onmiddellijk dreigend gevaar voor hem, zijn collega’s of omstanders vormde. Met andere woorden: hoewel verdachte de situatie mogelijk verkeerd heeft ingeschat, was dat onder de gegeven omstandigheden niet verontschuldigbaar. Het beroep van de verdediging op putatief noodweer slaagt daarom niet.
7.3.5 (
Putatief) noodweerexcesVan (putatief) noodweerexces is sprake bij overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, als die het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een (putatieve) noodweersituatie. Als er geen (putatieve) noodweersituatie is, kan er ook geen sprake zijn van (putatief) noodweerexces. Hiervoor is al overwogen dat het beroep op noodweer en putatief noodweer niet slaagt. Het beroep op noodweerexces moet daarom ook worden afgewezen.
7.3.6
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 42 Sr, het beroep op noodweer, noodweerexces, putatief noodweer en putatief noodweerexces. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit of van verdachte uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar en de verdachte is strafbaar.
Het (primair) bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte stond voor een opdracht die niet uitvoerbaar was. Daarnaast voelt het feit dat verdachte voor de rechtbank moet verschijnen als een straf op zich, omdat hij naar zijn idee alleen maar de samenleving heeft willen beschermen. Ook heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het rapport van de forensisch maatschappelijk werker, waaruit blijkt dat de impact op het werk- en privéleven van verdachte enorm is. Ook is verdachte in gesprek gegaan met [slachtoffer] en zijn ouders, wat goed en respectvol verliep en waarbij vragen werden beantwoord. De verdediging ziet bij een schuldigverklaring vooral een symbolische waarde dat vastgesteld wordt dat verdachte destijds de situatie anders had moeten beoordelen en ten onrechte heeft geschoten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Het bepalen van de straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieambtenaar met zijn dienstwapen een schot gelost op de cabine van de tractor van [slachtoffer] , met als doel de tractor te stoppen. [slachtoffer] had hierdoor dodelijk geraakt kunnen worden en door gericht op de cabine te schieten heeft verdachte die mogelijkheid op de koop toe genomen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig feit. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de verdachte oprecht de intentie heeft gehad het goede te doen, maar de rechtbank moet ook vaststellen dat de verdachte verwijtbaar een beoordelingsfout heeft gemaakt, die verstrekkende gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] en die heel anders had kunnen aflopen. [slachtoffer] heeft aan het incident gelukkig geen verwondingen overgehouden, maar het feit dat er op hem is geschoten, is voor hem een heftige gebeurtenis geweest. Uit de slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt dat het gezin nog altijd in therapie is om alles te verwerken en dat zij nog continu aandacht krijgen van de pers, waar [slachtoffer] en zijn gezinsleden ook last van hebben.
De omstandigheden waaronder het feit is begaan
De samenleving vraagt veel van politieambtenaren. Besluiten moeten soms snel worden genomen en bij de uitvoering van hun werkzaamheden moeten politieambtenaren zich in situaties begeven die van tevoren niet duidelijk zijn en waar gevaar of agressie deel van kunnen zijn. Dit was ook het geval bij de boerenprotesten in de zomer van 2022. Op de dag voor het incident heeft de ME opgetreden, traangas ingezet en arrestaties verricht. Verdachte en zijn collega’s omschrijven de situatie als ‘van God los’ en ‘totale anarchie’. De sfeer was grimmig, er was een hoop lawaai en er werd geclaxonneerd en gas gegeven. Verdachte heeft ook verklaard dat hij voorafgaand aan het incident door meerdere personen op het industrieterrein is uitgescholden.
De rechtbank realiseert zich dat verdachte en zijn collega’s voor een lastige, zo niet onmogelijke, klus stonden. De ME was vertrokken en verdachte en zijn collega’s waren niet voldoende toegerust om effectief te kunnen optreden tegen de tractoren. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat [slachtoffer] en anderen met overtreding van verschillende verkeersregels hebben geprobeerd weg te komen van de politie. Ondanks de blokkade van de politie is [slachtoffer] niet blijven staan, maar is hij dwars over de middengeleider, tegen het verkeer in, de rotonde opgereden, terwijl hij wist dat de afrit door de politie was afgezet.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is zich bewust van het feit dat deze zaak al grote consequenties heeft gehad voor verdachte. Uit het rapport forensisch maatschappelijk werk van 13 oktober 2023, opgesteld door T. Koot, blijkt dat de vermeende schutter na het schietincident ernstig is bedreigd. Dit heeft ertoe geleid dat de woning van verdachte is voorzien van beveiligingscamera’s en dat tegen hem is gezegd dat hij constant rekening moest houden met de mogelijkheid dat hij en zijn gezin de woning moesten verlaten als de situatie daartoe aanleiding zou geven. Dit heeft het gevoel van veiligheid in zijn directe woonomgeving sterk aangetast. Verdachte heeft verteld dat dit ook een grote impact op zijn gezin heeft gehad. Daarnaast heeft het feit een paar jaar voordat verdachte met pensioen zou gaan plaatsgevonden. Verdachte heeft als politieagent een langdurige loopbaan achter de rug en wordt door zijn collega’s omschreven als een loyale en professionele collega met een voortreffelijke staat van dienst. Verdachte heeft verklaard dat het, achteraf bezien, niet had moeten gebeuren en dat hij het vreselijk vindt wat [slachtoffer] is overkomen. Het raakt verdachte ook diep hij met dit incident zijn loopbaan moet eindigen. De strafvervolging heeft negatieve gevolgen gehad voor de laatste jaren uit zijn loopbaan.
De straf
Op 1 juli 2022 is een wettelijke regeling van kracht geworden met betrekking tot onderzoeken naar geweldgebruik door opsporingsambtenaren. Deze regeling kent de nieuwe bepaling van artikel 372 Sr, waarin als ambtsmisdrijf het schenden van de geweldsinstructie door opsporingsambtenaren strafbaar is gesteld. Volgens de memorie van toelichting [9] bij de nieuwe wettelijke regeling is algemeen uitgangspunt dat politieambtenaren bij het niet naleven van de geweldsinstructie worden vervolgd voor deze nieuwe strafbaarstelling en niet volgens de strafbepalingen die voor iedereen gelden, alhoewel de officier van justitie daar nog wel voor kan kiezen. Artikel 372 Sr vereist voor strafbaarheid wel dat de schending een gevolg heeft gehad, bestaande uit enig lichamelijk letsel, zwaar letsel of de dood. Daarop staan maximale gevangenisstraffen van respectievelijk een, twee of drie jaar. De situatie zoals die zich in deze zaak voordoet, waarbij de Ambtsinstructie is geschonden, maar geen doden of gewonden zijn gevallen, valt echter niet onder de nieuwe strafbepaling. Bij vervolging kan de officier van justitie in dit soort gevallen daarom alleen algemene strafbaarstellingen ten laste leggen, zoals hier een poging tot doodslag/poging tot zware mishandeling. Bij die algemene strafbaarstellingen wordt echter geen rekening gehouden met de speciale positie van opsporingsambtenaren en de algemene strafbaarstellingen kennen veel hogere maximumstraffen: ten tijde van het feit zoals hier bewezen verklaard maximaal tien jaar voor een poging tot doodslag. [10] Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben erop gewezen dat dit consequenties moet hebben voor de strafmaat. De rechtbank zal hier in sterk strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat verder rekening met het feit dat verdachte een ervaren politieagent is, die verwijtbaar een verkeerde beoordeling heeft gemaakt en zich voor deze fout nu publiekelijk moet verantwoorden. De rechtbank heeft oog voor het feit dat de gang naar de rechtbank zwaar moet zijn geweest voor verdachte, die slechts zijn taak goed heeft willen uitvoeren en zich heeft willen inzetten voor een veilige samenleving. Ook neemt de rechtbank bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte mee dat hij in gesprek is gegaan met [slachtoffer] en zijn ouders.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat van politieambtenaren wordt verlangd dat zij het geweld en de hieruit voortkomende gevaren voor henzelf niet uit de weg gaan en dat verdachte ook zo heeft willen handelen. Waar burgers bij gevaarlijke situaties kunnen terugtreden om te voorkomen dat zij geweld moeten gebruiken om zichzelf te verdedigen, wordt van een politieambtenaar juist verwacht dat hij in die situatie optreedt en actie onderneemt. Het uitgangspunt moet dan ook zijn dat een politieagent, die geweld gebruikt om de rechtsorde te handhaven, in principe bijzondere bescherming geniet en zich voor het gebruiken van geweld niet zonder meer publiekelijk bij de rechter moet verantwoorden. Het gebruik van geweld moet echter wel gebeuren in overeenstemming met de wet- en regelgeving. In geval van bewezenverklaring van een strafbaar feit, zoals in deze zaak een poging tot doodslag, moet naar het oordeel van de rechtbank wel een straf volgen. Omdat er ten onrechte gericht met een dienstwapen is geschoten wordt verantwoording afgelegd en vervolgens een norm gesteld. Dit gebeurt mede als signaal naar de maatschappij dat ook beschermde functionarissen in ons rechtsstelsel een gerechtvaardigde straf niet ontlopen. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van alleen een voorwaardelijke straf, ondanks de hiervoor genoemde strafmatigende omstandigheden, onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit. Er is sprake van een poging doodslag, waarbij gericht is geschoten op de cabine van een tractor waar een bestuurder inzat. Dit is dermate ernstig dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Daarom zal de rechtbank afwijken van de strafeis van de officier van justitie en – naast een voorwaardelijke gevangenisstraf – ook een onvoorwaardelijke taakstraf aan verdachte opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van een jaar, en een onvoorwaardelijke taakstraf van tachtig uren een passende straf.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van een (1) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van een (1) jaar vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van tachtig (80) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door veertig (40) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. L.M. Reijnierse en
N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Broere, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2023.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2022 te Heerenveen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen op en/of in de richting van een
(rijdende) tractor heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer] zich in die tractor bevond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2022 te Heerenveen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet (op korte afstand) met een vuurwapen op en/of in de richting van een
(rijdende) tractor heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer] zich in die tractor bevond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 november 2023.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , pagina 238. Dit proces-verbaal is als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL2800-20220064, opgemaakt door politie Eenheid Noord-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 371.
3.Idem, pagina 241.
4.Idem, pagina 248.
5.Idem, pagina 251.
6.Idem, pagina 254.
7.Idem, pagina 255.
8.Idem, pagina 257.
9.Kamerstukken 2016-2017, 34 641, nr. 3, memorie van toelichting.
10.Voor delicten gepleegd vanaf 1 juli 2023 is het strafmaximum voor poging doodslag overigens verhoogd: 16 jaar en 8 maanden.