Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 mei 2023 met producties 1 t/m 7.2;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 12;
- de akte overlegging nadere producties 1 t/m 11 van [eiser] ;
- de akte overlegging nadere productie X van [eiser] ;
- op 16 november 2023 vond de mondelinge behandeling plaats waarbij alle partijen zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 november 2023.
2.De feiten
e-mailbericht gestuurd aan [e-mailadres] (hierna ook te noemen: de vaststellingsovereenkomst). In het e-mailbericht staat onder meer het volgende:
Cliënt is bereid een bedrag van € 28.000,- aan u te voldoen tegen finale kwijting.
Het bedrag van € 28.000, - wordt voldaan in maandelijkse termijnen van ten minste € 500,-. De eerste deelbetaling zal op 1 april 2022 worden verricht. Hierbij is het streven van client om zo snel mogelijk af te lossen. Versneld aflossen, voor zover de omzetontwikkeling van [handelsnaam onderneming 1] dat toelaat. Cliënt zal iedere drie maanden, te rekenen vanaf 1 april 2022, afhankelijk van de administratie van [handelsnaam onderneming 1] nagaan of versneld aflossen mogelijk is. Cliënt zal dhr. [eiser] iedere drie maanden onderbouwd berichten in hoeverre er versneld kan worden afgelost.
Cliënt bericht de heer [eiser] na het doen van gedegen onderzoek, doch uiterlijk op 26 april 2022, nader inzake de door u gepretendeerde vordering van € 10.700 in het dossier [A] . Het daaruit blijkend af te lossen bedrag zal op overeenkomstige wijze als onder 1 worden afgelost. Daarbij zal cliënt, uitdrukkelijk volgens de wens van dhr. [eiser] , nagaan of het daaruit blijkend af te lossen bedrag op enige andere wijze sneller af te lossen is en dhr. [eiser] daaromtrent berichten.
De heer [eiser] trekt de procedures met zaaknummer 9700402 MV 22-34 en 9704147 MV EXPL 22-36 zo spoedig mogelijk in.
Zo lang de hiervoor beschreven betalingsregeling loopt, zal de heer [eiser] geen nieuwe procedures tegen cliënt aanhangig maken ter zake de gepretendeerde vorderingen (ik verwijs naar paragraaf 1 van de e-mail van 21 maart 2022).
e-mailbericht is een ‘Historisch overzicht crediteuren’ van de onderneming van [gedaagde] gevoegd.
3 mei 2022 aan [eiser] heeft gestuurd. In die procedure vorderde [eiser] dat het aflossingsbedrag van de vaststellingsovereenkomst werd verhoogd en inzage in het privévermogen van [gedaagde] . De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
e-mailberichten van 24 maart 2022 en 3 mei 2022 van de voormalige advocaten van [gedaagde] .
1 februari van 2023 leidt niet tot een ander oordeel omdat het oordeel van de kantonrechter in die zaak over het beroep van [gedaagde] op de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen kwijting, geen betrekking heeft op enige vaststelling van de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] .
2 mei 2023 wel degelijk financiële stukken over zijn financiële capaciteit aan [eiser] heeft gestuurd.
6 april 2023 schriftelijk in gebreke gesteld en heeft [gedaagde] daar niet tijdig op gereageerd, waardoor [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren. Pas nadat [eiser] de vaststellingsovereenkomst op 2 mei 2023 had opgezegd, stelt hij de onderbouwing van [gedaagde] te hebben ontvangen.
6 april 2023 een onredelijke termijn van twee dagen bevat en daarin om een accountantsverklaring met bijbehorende stukken wordt verzocht. Een dergelijke accountantsverklaring is volgens [gedaagde] geen onderdeel van zijn rapportageplicht.
2 mei 2023 buitengerechtelijk had ontbonden. Met inachtneming van deze feiten kan het gedrag van [gedaagde] gelijk worden gesteld met de houding van een schuldenaar die weigert na te komen. De korte termijn van twee dagen en de verzochte accountantsverklaring in de brief van 6 april 2023 doen daar niet aan af. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om binnen een redelijke termijn aan [eiser] de rapportage te leveren waartoe hij zich volgens de vaststellingsovereenkomst had verplicht. Ingevolge artikel 6:82 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is [gedaagde] daarom met de brief van
6 april 2023 in verzuim komen te verkeren.
1 mei 2023 van [eiser] . [gedaagde] stelt met het voorgaande, naar de rechtbank begrijpt, dat de tekortkoming in het nakomen van zijn rapportageplicht uit de vaststellingsovereenkomst de gevolgen van de ontbinding van de vaststellingsovereenkomst niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
173,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)