ECLI:NL:RBMNE:2024:3942

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
UTR 22/3520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling WOZ-waarde van een kantoorpand en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van [bedrijf] B.V. tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een kantoorpand in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 2.169.000,- per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte de top-down methode had gebruikt voor de kapitalisatiefactor, in plaats van de bottom-up methode. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de gebruikte referentieobjecten adequaat waren. Eiseres had ook verzocht om immateriële schadevergoeding wegens een te lange procedure, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3520

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., eiseres

(gemachtigde: D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (het object).
1.1.
In de beschikking van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde het object voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 2.169.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
In de uitspraak op bezwaar van 13 april 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hierbij is de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met taxatiematrix ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 18 maart 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld door de heer [taxateur], taxateur.
Overwegingen
2. De gemachtigde van eiseres heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere, ook algemeen geformeerde, brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres de specifieke gronden die in deze zaak aan de orde zijn toegelicht. De rechtbank zal het beroep dan ook beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten, voor zover deze niet zijn aangevoerd in strijd met de goede procesorde.
2.1.
Het object aan de [adres] in [woonplaats] is een kantoorpand uit ca. 1900. Het object beschikt over een totale oppervlakte van 833 m2.
2.2.
In geschil is de waarde van het object per 1 januari 2020. Eiseres bepleit een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde.
Beoordelingskader
2.3.
Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de objecten op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde is de waarde in het economisch verkeer. Om de waarde te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een overzicht met gerealiseerde huren overgelegd, waarin hij de waarde bepaalt met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. De huurwaardekapitalisatiemethode kent als variabelen de brutohuurwaarde en de kapitalisatiefactor. De huurwaarde wordt zoveel mogelijk afgeleid uit transacties van vergelijkbare objecten. De kapitalisatiefactor is door de heffingsambtenaar onderbouwd door middel van een viertal gerealiseerde verkopen.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank volgt partijen hierin.
2.5.
De rechtbank zal wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waardes heeft aangevoerd, meewegen.

Beoordeling van het geschil

3. De heffingsambtenaar is uitgegaan van een brutohuurwaarde van € 191.760,- per jaar (huurwaarde per m2: € 230,-). De huurwaarde is onderbouwd met het eigen huurcijfer dat op 1 januari 2019 is gerealiseerd (huurprijs € 196,- per m²). Deze gerealiseerde huurprijs is exclusief de twintig parkeerplekken die bij het pand horen. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar om de huurwaarde van dit object te onderbouwen een vergelijking gemaakt met gerealiseerde huurprijzen uit de markt van soortgelijke objecten in het centrum van [woonplaats] rondom de waardepeildatum.
3.1.
De kapitalisatiefactor van 11,7 voor de onroerende zaak is vastgesteld door middel van een vergelijking met vier, naar het oordeel van de rechtbank vergelijkbare, objecten waarvan gerealiseerde verkoopcijfers beschikbaar zijn en waarvan de kapitalisatiefactor is berekend aan de hand van die verkoopcijfers en een getaxeerde huurwaarde. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld. De referentieobjecten zijn ook kantoorpanden en zijn gelegen in het centrum van [woonplaats]. De heffingsambtenaar heeft referentieobjecten gehanteerd waarvan de verkoop- en huurtransacties voldoende dicht rondom de waardepeildatum zijn gesloten. De gerealiseerde huurwaarde per m2 en de kapitalisatiefactor van het object van eiseres vallen binnen de bandbreedte van de referentieobjecten. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat legt zij hierna uit.
Parkeerplekken
4. Door de gemachtigde van eiseres is op de zitting de vraag opgeworpen waar de door de heffingsambtenaar genoemde twintig parkeerplekken zich bevinden en hoe zij tot een waardering van € 1.500,- per stuk zijn gekomen.
4.1.
De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat de parkeerplekken zich achter het pand bevinden en dat ook bij de informatie op Google, onder het kopje ‘informatie over het pand’ de parkeerplaatsen duidelijk zijn genoemd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de aanwezigheid van de parkeerplekken of aan de toelichting van de taxateur over de locatie. Voor zover eiseres de hoogte van de waardering van de parkeerplekken heeft willen betwisten, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eiseres had gelegen om dit in een eerder stadium van de procedure aan te voeren en niet pas op de zitting. De rechtbank acht deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde en zal deze dan ook verder buiten behandeling laten.
Kapitalisatiefactor
5. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting primair gesteld dat de heffingsambtenaar ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de top-down methode waarmee de kapitalisatiefactor van het object is vastgesteld. Volgens eiseres had de heffingsambtenaar gebruik moeten maken van de bottom-up methode zodat de kapitalisatiefactor niet geschat zou worden maar zou worden opgebouwd van onderaf met gegevens van het bedrijfsobject zelf.
5.1.
De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting gewezen op het feit dat er voor het souterrain van onderhavig object een huurwaarde wordt toegekend van € 120,- per m2, daar waar de opslag/archieven van de referentieobjecten een huurwaarde hebben gekregen van
€ 100,- per m2. Secundair stelt eiseres zich op het standpunt dat deze onverklaarbare verschillen met de gehanteerde referentieobjecten maken dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kapitalisatiefactor niet te hoog is vastgesteld.
5.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunten ten aanzien van de kapitalisatiefactor. Naar het oordeel van de rechtbank was de heffingsambtenaar in het onderhavige geval niet gehouden om een bottom-up berekening te overleggen. Uit de taxatiematrix blijkt dat in dit geval voldoende geschikte verkoopcijfers beschikbaar waren om de kapitalisatiefactor van het object van eiseres mee te bepalen. Ook heeft de heffingsambtenaar in voldoende mate inzichtelijk gemaakt hoe met de verkoopcijfers van de referentieobjecten de kapitalisatiefactoren zijn bepaald en wat de verhouding daarvan is ten opzichte van het object van eiseres. Ten aanzien van de verschillen tussen de huurwaarde van de objectonderdelen heeft de heffingsambtenaar er terecht op gewezen dat er verschil bestaat tussen een souterrain en een opslag/archief. Zo heeft de gemachtigde van de heffingsambtenaar op de zitting toegelicht dat wordt gekeken naar wat aan huur wordt betaald, dat daar deze prijzen per m2 op uit komen en dat de onderbouwende huurtransacties aantonen dat het een reële markthuur is. De rechtbank kan deze uitleg goed volgen en neemt daarbij in aanmerking dat de heffingsambtenaar consequent is bij de waardering van de verschillende objectonderdelen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het verschil in waardering van het souterrain en de opslag/archief daarom niet dat de kapitalisatiefactor daardoor te hoog uitvalt, omdat de heffingsambtenaar dit bij de andere referentiepanden op dezelfde manier toepast. De rechtbank is verder van oordeel dat de gebruikte referentieobjecten voldoende steun bieden voor de onderbouwing van de berekende kapitalisatiefactor van 11,7 voor het object. Die is ruim lager dan de berekende kapitalisatiefactoren van de referentieobjecten die variëren van 18,5 tot en met 20,5. Eiseres heeft verder ook niet concreet onderbouwd waarom de door de heffingsambtenaar berekende kapitalisatiefactor voor het object lager zou moeten zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Huurwaarde
6. Eiseres stelt dat de huurwaarde per m2 te hoog is vastgesteld. In dat kader voert eiseres aan dat de units waarmee wordt vergeleken door de heffingsambtenaar aanzienlijk kleiner zijn. Zo beschikken de referentieobjecten over een totale oppervlakte die varieert van 166 m2 tot 200 m2, daar waar de totale oppervlakte van onderhavig object 833 m2 is.
6.1.
Voor zover eiseres heeft bedoeld dat de door de heffingsambtenaar gebruikte huurtransacties niet vergelijkbaar zijn om als onderbouwing te dienen, heeft zij dit niet onderbouwd. Door de heffingsambtenaar is op de zitting toegelicht dat gelet op het afnemend grensnut in beginsel de prijs per m² van het object lager moet zijn, maar dat uit de matrix blijkt dat de prijs per m² van het object in lijn ligt met de referentiehuurcijfers. Daardoor is voldoende rekening gehouden met de verschillen in grootte. De rechtbank volgt deze uitleg van de heffingsambtenaar over het afnemend grensnut. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het door de heffingsambtenaar gehanteerde huurcijfer mede is onderbouwd met het eigen huurcijfer dat is gerealiseerd op 1 januari 2019. Eiseres beschikt ook over deze huurinformatie. Belangrijk om daarbij op te merken is dat in deze huurprijs de twintig parkeerplekken niet zijn meegenomen en dat de huurprijs inclusief parkeerplekken neerkomt op € 192.800,-. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar referentiehuurcijfers overgelegd waarmee de gehanteerde huurwaarde in lijn ligt, zeker gezien de aanwezigheid van twintig parkeerplekken in de binnenstad van [woonplaats]. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de heffingsambtenaar de huurwaarde van het object te hoog heeft vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
Immateriële schadevergoeding
7. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
7.1.
De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk. In dit geval gaat de rechtbank echter uit van een verlengde termijn van drie jaar voor de bezwaar- en de beroepsfase samen. Daaraan ligt ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures heeft lopen bij deze rechtbank, dat hij geen personeel heeft en dat zijn handelswijze noodzakelijkerwijs leidt tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan eiseres worden toegerekend. Voor een nadere motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar en sluit zij aan bij haar uitspraak van 20 november 2023, overwegingen 17 tot en met 23. [1]
7.2.
Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 11 mei 2021. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen drie jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt. Het verzoek om een schadevergoeding wordt ook afgewezen.
8.1.
Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 20 november 2023: ECLI:NL:RBMNE:2023:6191.