ECLI:NL:RBMNE:2024:3912

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
575260 HA RK 24-103
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 25 juni 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoeker ongegrond verklaard. Het verzoek was gericht tegen mr. M.J. Slootweg, de behandelend rechter in de hoofdzaak. Verzoeker voerde aan dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van vooringenomenheid, onder andere omdat de rechter een termijn had gegeven aan de tegenpartij om schriftelijk te reageren, terwijl verzoeker deze gelegenheid niet had gekregen. De wrakingskamer oordeelde dat beslissingen over het geven van termijnen en het bepalen van de gang van zaken tijdens de zitting procesbeslissingen zijn en geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat de motivering van de rechter niet onbegrijpelijk of ontoereikend was en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond.

Daarnaast werd het argument van verzoeker dat de rechter onkundig was, verworpen. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling geacht wordt voldoende deskundig te zijn. Ook het verzoek om een volledig proces-verbaal in plaats van een verkort proces-verbaal werd niet gehonoreerd, aangezien partijen hadden ingestemd met de verkorte versie. De wrakingskamer besloot verder dat verzoeker mogelijk opnieuw ongegronde wrakingsverzoeken zou indienen, wat leidde tot een wrakingsverbod voor toekomstige verzoeken in deze procedure. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is definitief, zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 575260 HA RK 24-103
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 25 juni 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 17 mei 2024 gericht tegen mr. M.J. Slootweg (hierna: de rechter);
  • het verkort proces-verbaal van de zitting van 15 april 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter, van 27 mei 2024, op het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker, van 27 mei 2024, op de reactie van de rechter.
  • de e-mailberichten van verzoeker op 9 en 10 juni 2024, met het verzoek om digitaal deel te nemen aan de zitting en toestemming voor het maken van opnames tijdens de zitting, waarop de rechtbank op 10 juni 2024 schriftelijk afwijzend heeft beslist.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 11 juni 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoeker;
  • H.J. de Bruijn, als toehoorder.
De rechter is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

De grondslag van het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer 10782391 UC EXPL 23-7572 MB/40202 (hierna: de hoofzaak).
2.2.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter partijdig en/of vooringenomen is of in ieder geval die schijn heeft gewekt. Hij voert hiertoe het volgende aan. De tegenpartij in de hoofdzaak heeft een termijn gekregen van vier weken om schriftelijk te reageren, terwijl aan verzoeker geen gelegenheid is gegeven om daarop vervolgens schriftelijk te reageren. Ook heeft de rechter ter zitting aangegeven dat hij de stukken van verzoeker niet letterlijk heeft gelezen, terwijl niet merkbaar is dat de rechter dat ook niet heeft gedaan met de stukken van de tegenpartij. Verder heeft verzoeker zijn mobiele telefoon moeten inleveren voorafgaand aan de zitting waardoor hij zijn aantekeningen niet heeft kunnen bekijken, terwijl er geen enkele aanleiding was om zijn telefoon in te nemen. Daarnaast is de rechter onkundig gebleken om de zaak te behandelen. Ook heeft verzoeker aangevoerd dat het verkort proces-verbaal van de zitting onvolledig is, zaken bevat die niet zijn besproken en inconsistenties bevat. Tot slot heeft de rechter na de zitting alleen data voor de verdere behandeling verstuurd die passen in zijn agenda en heeft hij geen rekening gehouden met eventuele verhinderdata van verzoeker. Verzoeker wil verder graag zien hoe corrupt de rechtbank Midden-Nederland is.
De reactie van de rechter
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het geven van een termijn aan de tegenpartij om schriftelijk te reageren op de extra tegenvorderingen van verzoeker met een conclusie van antwoord in reconventie een procesbeslissing is. Mocht er voor verzoeker reden zijn om op die conclusie van antwoord in reconventie te reageren, dan zou hij dit kunnen doen tijdens een nieuwe mondelinge behandeling. Aan verzoeker is de gelegenheid geboden om zich uit te laten of hij een nieuwe mondelinge behandeling wenste. Over het lezen van de processtukken, 84 pagina’s exclusief bijlagen, van verzoeker heeft de rechter bij de behandeling van de hoofdzaak aangegeven dat hij met een oog op de efficiënte voorbereiding van de zitting kennis heeft genomen van die onderdelen die hij relevant vond. Ten aanzien van de telefoon heeft hij opgemerkt dat hij de indruk had dat verzoeker opnames aan het maken was, maar omdat verzoeker aangaf zijn stukken te willen raadplegen en daarvoor zijn telefoon nodig had, hij in eerste instantie hiermee niets heeft gedaan. Pas nadat verzoeker er zelf op wees dat hij geluidsopnames had van gesprekken met de griffie heeft de rechter kenbaar gemaakt er geen vertrouwen in te hebben dat verzoeker op dat moment niet aan het opnemen was en een ordemaatregel getroffen. Verder heeft de rechter op de zitting met partijen afgesproken dat alleen een verkort proces-verbaal zou worden opgemaakt, waarin de gemaakte afspraken zijn opgenomen en heeft verzoeker niet op dat moment verzocht om een “serieus proces-verbaal”.

3.De beoordeling

Het beoordelingskader
3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de hoofdzaak behandelt. Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen (alle rechters van) de rechtbank Midden-Nederland, de rechtspraak, de griffie en/of de rechtsstaat overweegt de wrakingskamer dat er geen sprake is van een wrakingsverzoek in de zin van de wet.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
De gang van zaken op en rond de zitting van 15 april 2024
3.3.
Het al dan niet geven van een termijn aan een partij om schriftelijk te reageren of het (nader) bepalen van een mondelinge behandeling vormen geen reden voor wraking, omdat deze beslissingen moet worden aangemerkt als procesbeslissing(en). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) blijkt dat een procesbeslissing als zodanig nooit een grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is. De wrakingskamer mag ook geen oordeel geven over de juistheid van de procesbeslissing van de rechter. Dat kan alleen worden gedaan door de rechter in hoger beroep.
3.4.
Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
3.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de inhoud van het verkort proces-verbaal van de zitting van 15 april 2024, zodat daarvan wordt uitgegaan. De wrakingskamer leidt uit het verkort proces-verbaal en de reactie van de rechter af dat de rechter de tegenpartij een termijn heeft gegeven om schriftelijk op het verweerschrift met daarin aanvullende tegenvorderingen van verzoeker te reageren. Vervolgens heeft de rechter aangegeven dat indien verzoeker daarop nog wil reageren, de rechter begin juni een mondelinge behandeling zal bepalen. In het verkort proces-verbaal is vervolgens vermeld dat de rechter na afloop en na raadpleging van de agenda heeft vastgesteld dat uitsluitend 24 mei 2024 voor de mondelinge behandeling in aanmerking komt. In zijn schriftelijke reactie heeft de rechter aangegeven dat het belang van een voortvarende procedure zonder onnodige vertraging daarbij een rol speelde en dat de nadere datum al bij toezending van het proces-verbaal op 16 april 2024 voor verzoeker bekend kon zijn. De wrakingskamer is van oordeel dat de motivering van de door de rechter genomen procesbeslissing niet zo onbegrijpelijk of ontoereikend is dat dit leidt tot de conclusie dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter of van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Van een ongebruikelijke gang van zaken is, anders dan verzoeker veronderstelt, ook geen sprake.
3.6.
De wrakingskamer is verder van oordeel dat het juridisch ordenen van (omvangrijke) stukken en lezen van de relevante stukken behoort tot de taak van de rechter. Het is aan de rechter om efficiënt kennis te nemen van het dossier en over de vorderingen te oordelen. Dat de rechter niet letterlijk elke zin heeft gelezen van de stukken is geen grond voor het aannemen van (een schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid bij de rechter.
3.7.
De regie over de gang van zaken en het bewaren van de orde op de zitting behoort eveneens tot de taak van de rechter. Daartoe behoort ook de bevoegdheid van de rechter om te bepalen dat een mobiele telefoon moet worden ingeleverd, omdat deze telefoon niet (meer) wordt toegelaten in de zittingszaal. De rechter heeft aangegeven dat opnames niet zijn toegestaan en heeft de maatregel om de telefoon te doen inleveren genomen in het belang van de goede orde in de zittingszaal. Deze ordemaatregel moet in dit kader worden geplaatst en wijst er op zichzelf niet op dat ten aanzien van de rechter sprake is van (een schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Van feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen, is niet gebleken.
De gestelde onkundigheid van de rechter
3.8.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek wordt tot uitgangspunt genomen dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt geacht voldoende deskundig te zijn om over de aan hem voorgelegde zaken te kunnen beslissen. De enkele stelling van verzoeker dat de rechter onkundig is, vormt daarom op zichzelf genomen geen grond voor wraking. Deze niet nader onderbouwde stelling leidt niet tot het oordeel dat de rechter vooringenomen of partijdig is, dan wel de schijn daarvan heeft gewekt.
Het verstrekken van een verkort proces-verbaal
3.9.
Uit het dossier blijkt dat partijen hebben ingestemd met het opmaken van een verkort proces-verbaal. Dit proces-verbaal is vervolgens verstrekt. Dat het verkort proces-verbaal geen weergave bevat van alle op de zitting afgelegde verklaringen, vloeit daarmee logischerwijs voort uit de toestemming om dat in verkorte vorm te doen. Zoals hiervoor onder 3.5 is weergegeven, ziet de wrakingskamer geen grond voor twijfel aan de inhoud van het verkort proces-verbaal. Ook is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat verzoeker schriftelijk een uitgewerkt proces-verbaal heeft opgevraagd en dat de rechter dat vervolgens heeft geweigerd. De wrakingskamer acht onder deze omstandigheden dat geen sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter of van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
Conclusie
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verklaart de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. Wat verzoeker verder nog heeft aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie.
Wrakingsverbod
3.11.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure in de hoofdzaak, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervoor is dat voldoende aannemelijk is geworden, dat verzoeker mogelijk opnieuw ongegronde wrakingsverzoeken zal indienen. De wrakingskamer betrekt daarbij de schriftelijke en mondelinge (laatdunkende) uitlatingen die verzoeker in deze procedure over de rechter, de wrakingskamer, de rechtbank Midden-Nederland en de rechtspraak in het algemeen heeft gedaan. In het belang van de voortgang van de hoofdzaak moet worden voorkomen dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 10782391 UC EXPL 23-7572 MB/40202 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer 10782391 UC EXPL 23-7572 MB/40202 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. J.R. Hurenkamp als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N.S. Stekkel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.
De voorzitter is niet in staat deze beslissing mede te ondertekenen. De beslissing is gelet hierop getekend door de jongste rechter en de griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.