ECLI:NL:RBMNE:2024:3900

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
UTR 24/570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO-uitkering na eenmalige verkoop onroerend goed

In deze zaak heeft eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een bedrag van € 13.376,22 terug te vorderen. Dit bedrag was te veel uitbetaald op basis van de WAO-uitkering, omdat het Uwv had vastgesteld dat de uitkering over het kalenderjaar 2021 op een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse had moeten worden gebaseerd. Eiser ontving naast zijn uitkering ook inkomsten uit zijn eigen onderneming, en het Uwv had besloten dat deze inkomsten de hoogte van de uitkering beïnvloedden. Eiser voerde aan dat de hoge jaaromzet in 2021 voornamelijk het gevolg was van de eenmalige verkoop van garageboxen, en dat deze verkoop niet representatief was voor zijn normale bedrijfsvoering. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, oordelend dat het Uwv terecht het teveel betaalde bedrag terugvorderde. De rechtbank stelde vast dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet zo bijzonder waren dat er van de wettelijke regels afgeweken moest worden. De rechtbank benadrukte dat eiser zelf verantwoordelijk is voor zijn fiscale keuzes en dat de verkoop van de garageboxen deel uitmaakte van zijn bedrijfsvermogen. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Kjellevold op 19 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5 70

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO-uitkering). De mate van arbeidsongeschiktheid is
vastgesteld op 80-100%. Sinds 1 januari 2013 ontvangt eiser, naast zijn WAO-uitkering,
inkomsten uit zijn eigen onderneming.
1. Het Uwv betaalt de WAO-uitkering aan eiser als voorschot. Het Uwv beoordeelt
achteraf of de inkomsten die eiser uit zijn eigen onderneming ontving over een kalenderjaar
moeten leiden tot het wijzigen van de uitbetaling van de WAO-uitkering. [1] Het Uwv heeft
beslist dat de WAO-uitkering van eiser over het kalenderjaar 2021 achteraf bezien uitbetaald
had moeten worden naar een fictieve arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%. Omdat de
uitkering is uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-1 00%, is volgens het Uwv
een bedrag van € 13.376,22 bruto teveel WAO-uitkering aan eiser betaald. Met het besluit
van 11 oktober 2023 heeft het Uwv besloten dat eiser dit bedrag moet terugbetalen. Eiser
heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend.
1.2
Met het bestreden besluit van 15 december 2023 heeft het Uwv beslist op het
bezwaar van eiser en is het besluit in stand gebleven.
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hier zijn
verschenen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
2. Tussen partijen is de hoogte van het bedrag dat eiser teveel aan WAO-uitkering
heeft ontvangen niet in geschil. Het Uwv heeft het bedrag op de juiste wijze berekend
volgens de wettelijke regels. [2] In geschil is of het Uwv daadwerkelijk mocht terugvorderen.
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het Uwv terecht is
overgegaan tot het terugvorderen van het bedrag dat eiser teveel aan WAO-uitkering heeft
ontvangen. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
Het beoordelingskader
3. Als uitgangspunt geldt dat uit artikel 44, eerste lid, van de WAC volgt dat
inkomsten uit arbeid, volgens de in dat artikel weergegeven systematiek. moeten worden
verrekend niet de WAO-uitkering. In het achtste lid van artikel 44 van de WAO is bepaald
dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit
artikel wordt verstaan. Deze ministeriële regeling is de Regeling samenloop
arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (Regeling samenloop).
3.1.
In artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling samenloop is bepaald
dat onder inkomen als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de WAO wordt verstaan de
belastbare winst uit onderneming. Volgens vaste rechtspraak [3] komt bij het beantwoorden
van de vraag of de inkomsten van een verzekerde als inkomsten uit arbeid van een
zelfstandige op grond van artikel 44 van de WAO moeten worden aangemerkt, in beginsel
doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving gemaakte en
door de fiscus gehonoreerde keuze. Van deze hoofdregel kan alleen worden afgeweken als
aantoonbaar sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane
opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen.
Beoordeling van de beroepsgrond van eiser
4. Eiser voert aan dat hij in het kalenderjaar 2021 niet meer uren in zijn onderneming
heeft gewerkt dan de voorgaande jaren. De hoge jaaromzet in 2021 is voor een belangrijk
deel veroorzaakt door de eenmalige verkoop van garageboxen. Tijdens de zitting heeft eiser
toegelicht dat hij de garageboxen eerder in zijn onderneming heeft ingebracht op advies van
zijn vorige boekhouder. Hij wist niet dat de verkoop van deze garageboxen van invloed kon
zijn op de hoogte van zijn WAO-uitkering. De winst behaald met de verkoop van de
garageboxen heeft niets van doen met de normale bedrijfsvoering of de wijze waarop hij
zijn inkomen als zelfstandig ondernemer verwerft. Vanwege deze omstandigheden vindt
eiser dat zijn WAO-uitkering over 2021 niet herzien en teruggevorderd had mogen worden.
4.1
Het Uwv voert aan dat de garageboxen tot de activa van de onderneming van eiser
behoorden en dat de verkoop van de garageboxen is opgenomen in de fiscale winst. Volgens
het Uwv zijn er geen bijzondere omstandigheden waarom er kan worden afgeweken van de
belastingaangifte of waarom kan worden afgezien van terugvordering.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging
die de wetgever heeft verricht. De rechtbank mag artikel 44 WAO niet toetsen aan algemene
rechtsbeginselen. [4] Er kan reden zijn om in een individueel geval toch van de regels af te
wijken als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die de wetgever niet had kunnen
voorzien. Deze bijzondere omstandigheden kunnen alleen bij hoge uitzondering worden
aangenomen. Er is dan sprake van onevenredige gevolgen die het besluit met zich mee
brengen. De rechtbank begrijpt dat eiser met zijn beroepsgrond bedoelt dat het besluit van
het Uwv onevenredige gevolgen voor hem meebrengt.
4.3
De rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, zowel
afzonderlijk als in samenhang bezien, niet zo bijzonder zijn dat er van het wettelijk systeem
afgeweken moet worden. De omstandigheid dat sprake is van een voor het bedrijf van eiser
ongebruikelijke, incidentele winst is daartoe onvoldoende. De door eiser verkochte
garageboxen maakten deel uit van zijn bedrijfsvermogen en hij heeft er fiscaal voor gekozen
de inkomsten hieruit bij de winst uit onderneming onder te brengen. De rechtbank is van
oordeel dat er geen grond is om eiser niet aan zijn - door de belastingdienst gehonoreerde - keuze te houden. Dat eiser is afgegaan op het advies van zijn voormalige boekhouder en niet
wist dat de verkoop van de garageboxen van invloed kon zijn op de hoogte van zijn WAO
uitkering, maakt dit niet anders. Eiser blijft zelf verantwoordelijk voor zijn (fiscale) keuzes.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat
eiser in het kalenderjaar 202 l teveel aan voorschot WAO-uitkering heeft ontvangen en
daarom het bedrag van € 13.376,22 moet terugbetalen. Eiser krijgt geen gelijk. Eiser krijgt
daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. LA. Kjellevold, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de
Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met
deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag
waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep
niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van
de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke
maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 44, eerste lid, onder b, van de Wet op de
2.Met toepassing van artikel 41 van de WAO.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2020,
4.Dit volgt uit het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet en - in navolging van het arrest