ECLI:NL:RBMNE:2024:3878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/16/559248 / FL RK 23-647
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag van de moeder over minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2024 een beschikking gegeven over het verzoek van de moeder om haar ouderlijk gezag over haar dochter, [minderjarige], te herstellen. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden in afwachting van nadere inlichtingen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ). De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, heeft het verzoek ingediend na eerdere beslissingen waarbij haar gezag over [minderjarige] was beëindigd en de WSJ als voogd was aangesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 15 september 2015 onder toezicht staat en dat er een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De WSJ heeft de voogdij over [minderjarige] recentelijk overgedragen aan de WSJ regio Flevoland, en er zijn zorgen geuit over de opvoedsituatie van [minderjarige], die al langere tijd bij de moeder verblijft zonder schoolgang of andere dagbesteding. De rechtbank heeft besloten dat er meer informatie nodig is voordat een beslissing kan worden genomen over het gezag van de moeder. De behandeling van de zaak is uitgesteld tot 11 juli 2024, waarbij de WSJ wordt verzocht om uiterlijk op 27 juni 2024 een verweerschrift in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/559248 / FL RK 23-647
Gezag
Beschikking van 17 mei 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl,
tegen
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd in Amsterdam,
hierna te noemen: de WSJ.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank Amsterdam heeft zich bij beschikking van 22 juni 2023 onbevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen en heeft de zaak in de stand waarin deze zich bevond naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, verwezen.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling van 2 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en mr. R.W. de Gruijl, waarnemer voor mr. Berendse-de Gruijl;
  • mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de WSJ;
  • mevrouw [C] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan de minderjarige [minderjarige] , de dochter van de moeder, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. [minderjarige] heeft hierover op 2 mei 2024 met een van de (kinder)rechters gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
[minderjarige] stond vanaf 15 september 2015 onder toezicht van Samen Veilig Midden-Nederland en vanaf 22 april 2020 van de WSJ. Sinds oktober 2015 is voor [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Beide maatregelen zijn steeds verlengd.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 september 2021 (zaaknummer C/16/506221 / FL RK 20-1306) is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de WSJ benoemt als voogd over [minderjarige] . Deze beslissing is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij de beschikking van 17 maart 2022 bekrachtigd.
2.3.
De moeder verzoekt de rechtbank om, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar ouderlijk gezag over [minderjarige] te herstellen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing nemen over het al dan niet herstellen van het gezag van de moeder, maar de beslissing uitstellen in afwachting van nadere inlichtingen van de WSJ en een nieuwe zitting.
3.2.
In voornoemde beschikking van het hof van 17 maart 2022 is onder meer overwogen [minderjarige] al ruim zes jaar niet meer bij de moeder woont en inmiddels haar plek heeft gevonden bij de pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat er geen duurzame bereidheid bij de moeder is om [minderjarige] bij hen op te laten groeien. Zonder een gezagsbeëindigende maatregel zal daarover strijd en onrust blijven. Omdat voor [minderjarige] duidelijk moet zijn dat zij verder zal opgroeien bij de pleegouders oordeelt het hof beëindiging van het gezag passend.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [minderjarige] niet meer bij pleegouders woont omdat het daar niet meer ging. Ze heeft vervolgens een tijdje bij het orthopedagogisch behandelcentrum [instelling] verbleven. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden hoe lang dat is geweest. Wel is duidelijk dat [minderjarige] daar is weggelopen en inmiddels al ongeveer een jaar bij de moeder verblijft.
3.4.
De advocaat van moeder heeft aangegeven dat de WSJ de facto heeft ingestemd met het wonen van [minderjarige] bij de moeder.
3.5.
Omdat [minderjarige] feitelijk in [plaats] verblijft, heeft de WSJ regio Friesland op 30 april 2024 (twee dagen voor de zitting) de voogdij over [minderjarige] overgedragen aan de WSJ regio Flevoland. De aanwezige medewerkers namens de WSJ regio Flevoland hebben tijdens de mondelinge behandeling zorgen geuit over de situatie rondom [minderjarige] en laten weten dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat het gezag van de moeder wordt hersteld. De WSJ staat niet achter het verblijf van [minderjarige] bij de moeder, maar kon ter zitting niet uitleggen waarom zij daar dan toch al bijna een jaar is.
3.6.
De Raad en de rechtbank maken zich grote zorgen over (de opvoedsituatie van) [minderjarige] . Zij verblijft al langere tijd bij de moeder, gaat al die tijd niet naar school en heeft ook geen andere dagbesteding. De WSJ lijkt geen zicht op [minderjarige] te hebben en niet duidelijk is hoe de WSJ invulling geeft aan de voogdij. De rechtbank vindt dat zij op dit moment onvoldoende informatie heeft om een beslissing op het verzoek van de moeder te nemen. Daarom zal de rechtbank de behandeling van de zaak aanhouden tot de hierna te noemen zitting.
3.7.
Uiterlijk twee weken voorafgaand aan die zitting wil de rechtbank van de WSJ alsnog een verweerschrift ontvangen. Daarin moet in ieder geval worden toegelicht wat de WSJ precies van moment tot moment heeft gedaan sinds zij is belast met de voogdij over [minderjarige] . Verder wil de rechtbank daarin een gemotiveerd standpunt van de WSJ over het verzoek van de moeder. Op de zitting moeten medewerkers van de WSJ aanwezig zijn die betrokken zijn (geweest) bij [minderjarige] en die vragen van de rechtbank inhoudelijk kunnen beantwoorden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
houdt de (verdere) beslissing over het gezag aan;
4.2.
bepaalt de voortzetting van de behandeling van de zaak ter zitting op
11 juli 2024 om 13.30 uurin het gerechtsgebouw van deze rechtbank in Lelystad, Stationsplein 15;
4.3.
bepaalt dat deze beschikking tevens dient als oproep voor de zitting voor:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de WSJ;
  • de Raad voor de Kinderbescherming;
4.4.
bepaalt dat de
WSJ uiterlijk op 27 juni 2024 een verweerschriftmoet hebben ingediend met de onderwerpen als benoemd in 3.7.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.M. Janssen-Witteveen (voorzitter), mr. M.A.A. ter Meer-Siebers en mr. S. Beukers-Brouwer (kinder)rechters in samenwerking met mr. F.M. de Hart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.